201602325/1/A1.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 februari 2016 in zaak nr. 15/2981 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [appellant] voor het bouwen van twee bedrijfsruimten met kantoor/kantine en bovenwoning op het perceel [locatie] te Zaandam.
Bij uitspraak van 19 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Elmas, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer en T.P. Machiels, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 15 mei 2014 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee bedrijfsruimten met kantoor/kantine en bovenwoning op het perceel. Het perceel ligt in de driehoek "Ducaatstraat-Penningweg-Braspenning" (hierna: de driehoek). Dit gebied is in de jaren ’90 van de vorige eeuw door de gemeente ingericht met woonwagenstandplaatsen voor kermisexploitanten en hun bedrijven. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), omdat de aanvraag volgens hem in strijd is met het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Bedrijven Zuid" van 4 juli 2013 (hierna: het bestemmingsplan). In het bestemmingsplan was aan de driehoek de maatvoeringsaanduiding "maximaal aantal wooneenheden=14" toegekend, maar nu deze aanduiding bij de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1689 is vernietigd paste het bouwplan volgens het college ten tijde van belang niet in het bestemmingsplan. Volgens [appellant] is deze aanduiding niet vernietigd als gevolg van de voormelde uitspraak van de Afdeling, zodat de aanvraag in overeenstemming is met dat bestemmingsplan. Volgens [appellant] is de omgevingsvergunning daarom ten onrechte met toepassing van artikel van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder, sub 3, van de Wabo verleend waardoor aan hem te hoge leges in rekening zijn gebracht. Dat klemt volgens [appellant] temeer, omdat op 2 april 2015 het bestemmingsplan "Reparatie bestemmingsplan Bedrijven Zuid" is vastgesteld en op 5 juni 2015 in werking is getreden. De aanvraag is in overeenstemming met dat bestemmingsplan. Volgens [appellant] had het college hem daarom moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd.
Inhoudelijk
1.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Uit het bestemmingsplan volgt volgens hem dat een bedrijfswoning met bedrijfsruimten in overeenstemming is met een goede ruimtelijk ordening. De uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2014 over het bestemmingsplan doet daaraan volgens hem niet af. Volgens [appellant] heeft de Afdeling in die uitspraak niet de maatvoeringsaanduiding "maximaal aantal wooneenheden=14" voor de driehoek vernietigd, maar alleen het genoemde maximale aantal wooneenheden. Hij wijst er daarbij op dat in die zaak niet in geschil was dat bedrijfswoningen in de driehoek in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. [appellant] stelt zich subsidiair op het standpunt dat de aanvraag in overeenstemming is met bouwovergangsrecht, omdat in het verleden een bouwvergunning is verleend voor het realiseren van woonwagenstandplaatsen in de Driehoek. In die bouwvergunning is ook het perceel vermeld. Tot slot voert [appellant] aan dat het college hem had moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd.
1.2. Aan het perceel is in het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijventerrein - 3" toegekend.
Artikel 5, lid 5.1, van de planregels luidt: "De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
f. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'aantal wooneenheden' is ten hoogste het aangegeven aantal bedrijfswoningen toegestaan;
[…]"
Artikel 34, lid 34.1 luidt: "Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan."
1.3. De Afdeling overweegt dat de beslissing van de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2014 bepalend is voor de omvang van de vernietiging. Blijkens de beslissing van die uitspraak is de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden=14" voor het gebied de Driehoek vernietigd. Als gevolg daarvan is een bedrijfswoning op het perceel in strijd met het bestemmingsplan, aangezien artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder f, van de planregels gekoppeld is aan de maatvoeringsaanduiding die op de verbeelding is aangegeven. Nu als gevolg van de uitspraak van de Afdeling op de verbeelding op het perceel geen maximaal aantal wooneenheden is aangeduid, laat het bestemmingsplan ter plaatse geen bedrijfswoning toe. De aanvraag voldoet ook niet aan de voorwaarden in artikel 34, lid 34.1, van de planregels. Het bouwplan ziet niet op een gedeeltelijke vernieuwing of verandering van een bestaand bouwwerk, maar op de oprichting van een geheel nieuw bouwwerk. Evenmin is sprake van het heroprichten van een bouwwerk na een calamiteit. Artikel 34 geeft derhalve geen titel voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aanvraag niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat de omgevingsvergunning alleen kon worden verleend met toepassing van artikel van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3, van de Wabo. Voor zover [appellant] aanvoert dat het college hem had moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd, overweegt de Afdeling dat indien een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, het college op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verplicht is deze procedure te volgen.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
703.