201503860/1/A4.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 maart 2015 in zaak nr. 15/26 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen.
Procesverloop
Bij brief van 2 juli 2014 heeft het algemeen bestuur gereageerd op een brief van [appellant] van 24 maart 2014.
Bij besluit van 28 november 2014 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2014 vernietigd, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2015, waar [appellant] en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door I.D. Grevelink, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het algemeen bestuur van het toenmalige waterschap Regge en Dinkel heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 (hierna: het waterbeheerplan) vastgesteld. Het waterbeheerplan stelt onder andere normen vast met betrekking tot de gemiddelde overstromingskans. Deze normen zijn geregeld door middel van bij het waterbeheerplan behorende normenkaarten. Voor het perceel van [appellant] geldt de norm T=100 wat betreft bebouwing binnen het bouwvlak. Dit houdt in dat (minder dan) eens in de 100 jaar het bouwvlak onder water kan lopen vanwege extreme wateroverlast. [appellant] heeft een brief gestuurd aan het algemeen bestuur, omdat hij vindt dat voor zijn gehele perceel de norm T=100 moet gelden, en niet alleen voor het gedeelte binnen het bouwvlak.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Zij heeft overwogen dat het verzoek van [appellant] geduid kan worden als een verzoek om feitelijk handelen dan wel als een verzoek om wijziging van het waterbeheerplan. In beide gevallen was het voor [appellant] niet mogelijk bezwaar te maken tegen de reactie van het algemeen bestuur op zijn verzoek, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor zijn gehele perceel een norm van T=100 moet gelden. [appellant] voert daartoe ten eerste aan dat het algemeen bestuur de zogenoemde knelgevallenregeling uit het waterbeheerplan had moeten toepassen. Hij voert daartoe voorts aan dat het algemeen bestuur ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de volgens hem gedane toezegging in de reactienota bij het waterbeheerplan. Ten slotte voert hij daartoe aan dat het algemeen bestuur ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2011 in zaak nr. 201011536/1/H2.
3.1. Met betrekking tot toepassing van de knelgevallenregeling, overweegt de Afdeling als volgt.
De knelgevallenregeling uit het waterbeheerplan luidt:
"Daar waar zich in de praktijk knelpunten/knelgevallen (gaan) voordoen vanwege het gelden van een norm, spant het waterschap zich in om via gebiedsprocessen en/of strategisch grondbeleid, deze knelpunten weg te nemen."
Het algemeen bestuur heeft ter zitting nader toegelicht voor welke gevallen de knelgevallenregeling bedoeld is. Er is sprake van een knelgeval, indien op (een gedeelte van) een perceel niet voldaan kan worden aan de vastgestelde normering. Het algemeen bestuur stelt zich op het standpunt dat in het geval van [appellant] geen sprake is van een knelgeval, omdat op zijn perceel aan de gestelde normering kan worden voldaan. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Anders dan [appellant] kennelijk meent, is de knelgevallenregeling dus niet bedoeld om een andere normering vast te stellen, maar om ervoor te zorgen dat aan de reeds vastgestelde normering kan worden voldaan. Met het verzoek de knelgevallenregeling toe te passen, beoogt [appellant] een andere normering voor zijn perceel vast te doen stellen. Gelet hierop en vanwege het feit dat verandering van een norm alleen mogelijk is door aanpassing van het waterbeheerplan, duidt de Afdeling het verzoek van [appellant] over de knelgevallenregeling als een verzoek om wijziging van het waterbeheerplan .
3.2. [appellant] stelt voorts dat uit de reactienota bij het waterbeheerplan volgt dat voor zijn gehele perceel een norm van T=100 moet gelden. Daargelaten of het algemeen bestuur zich in de reactienota op het standpunt heeft gesteld dat voor elk gedeelte van een perceel waar ruwvoer wordt opgeslagen de norm T=100 moet gelden, is deze norm nu niet in het waterbeheerplan vastgesteld. Het verzoek van [appellant] komt daarom ook in zoverre neer op wijziging van het waterbeheerplan.
3.3. Volgens [appellant] volgt verder uit genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2011 dat een nieuwe normenkaart moet worden opgesteld. De normenkaart maakt onderdeel uit van het waterbeheerplan. Daargelaten of de uitleg die [appellant] aan de uitspraak van de Afdeling geeft juist is, komt het opstellen van een nieuwe normenkaart neer op het wijzigen van het waterbeheerplan.
3.4. Gelet op hetgeen onder 3.1 tot en met 3.3 is overwogen, komt het verzoek van [appellant] aan het algemeen bestuur erop neer dat het waterbeheerplan moet worden aangepast, nu dat de enige manier is waarop een andere norm voor zijn perceel kan worden vastgesteld.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, staat ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb, tegen een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet geen beroep open. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat dit ertoe leidt dat tegen de reactie op het verzoek van [appellant] tot wijziging van het waterbeheerplan geen bezwaar openstaat. Dat, zoals [appellant] nog heeft aangevoerd, beroep tegen een beheerplan nog wel mogelijk was toen hij zijn oorspronkelijke verzoek deed en het algemeen bestuur daar te laat op heeft gereageerd, leidt niet tot een ander oordeel. De Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak maakt voor een dergelijke situatie geen uitzondering.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet duidelijk is of en door wie inhoudelijk op zijn verzoek van 24 maart 2014 is gereageerd, omdat zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur naar aanleiding van dat verzoek een brief hebben gestuurd, faalt dat betoog. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat niet de brief van het dagelijks bestuur, maar de brief van 2 juli 2014 van het algemeen bestuur de inhoudelijke reactie op zijn verzoek van 24 maart 2014 is. Dit volgt ook uit de bewoordingen van de brief van 2 juli 2014, waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar het verzoek van [appellant] en vermeld dat dat verzoek ter besluitvorming is geagendeerd in de vergadering van het algemeen bestuur van 2 juli 2014.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur de brief van 14 juni 2014, waarin hij bezwaar maakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 24 maart 2014, had moeten doorzenden naar de rechtbank als beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb staat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep open bij de bestuursrechter en hoeft hier niet eerst bezwaar tegen te worden gemaakt. Een dergelijk beroep kan ingevolge artikel 6:12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb pas worden ingesteld zodra twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2012, in zaak nr. 201200971/2/R1, moet een bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb en dus niet als een beroepschrift. Het algemeen bestuur hoefde de brief van 14 juni 2014 daarom niet door te sturen naar de rechtbank.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het algemene bestuur door de vernietiging van de besluiten van 28 november 2014 en 2 juli 2014 wederom op zijn verzoek van 24 maart 2014 zal moeten reageren.
6.1. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, heeft de rechtbank alleen het besluit op bezwaar van 28 november 2014 vernietigd en vervolgens zelf het bezwaar van [appellant] tegen de reactie van 2 juli 2014 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dus in plaats van het algemeen bestuur besloten op het bezwaar van [appellant]. De rechtbank mocht dat doen. Gelet hierop hoeft het algemeen bestuur niet opnieuw op het verzoek van 24 maart 2014 en het bezwaar van [appellant] te reageren.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
457-811.