201402092/1/A2.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 februari 2014 in zaak nr. 13/3435 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2012 heeft de CSG uit het schadefonds geweldsmisdrijven aan [appellante] € 4.589,00 uitgekeerd.
Bij besluit van 12 april 2013 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2014, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. H.K.M. Timmermans, werkzaam in dienst van de CSG, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid heeft de CSG beleid neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst.
Volgens paragraaf 2.4 van de Beleidsbundel wordt onder de immateriële schade het verlies van of de (tijdelijke) vermindering van levensvreugde verstaan. De immateriële schade wordt vooral bepaald aan de hand van de aard en ernst van het letsel. Daarnaast worden ook andere omstandigheden meegewogen. De aard en ernst van het letsel kunnen blijken uit de medische informatie die bij de aanvraag is gevoegd. Als de aard en ernst van het letsel niet duidelijk zijn, kan de medisch adviseur van het Schadefonds worden geraadpleegd.
Volgens paragraaf 2.5 bedraagt een uitkering voor immateriële schade minimaal € 600,00 en maximaal € 10.000,00. De hoogte van de uitkeringen voor immateriële schade uit het Schadefonds kan niet worden vergeleken met de bedragen die in het civiele recht worden toegekend.
De Letsellijst geeft een indicatie welk uitkeringsbedrag voor schade bij het opgelopen letsel past. De schaal van de immateriële schade en daarmee de hoogte van de tegemoetkoming loopt op naarmate het letsel ernstiger is en/of blijvende gevolgen met zich brengt. Ook een lange(re) behandelduur en de complexiteit van de behandeling kunnen van invloed zijn op de hoogte van de tegemoetkoming.
2. Op 28 september 2012 heeft [appellante] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven omdat zij slachtoffer is geworden van herhaaldelijke mishandelingen en bedreigingen.
3. Bij het besluit van 14 november 2012 heeft de CSG de uitkering wegens door [appellante] geleden immateriële schade op € 1.500,00 gesteld.
Aan het besluit van 12 april 2013 heeft de CSG ten grondslag gelegd dat volgens het medisch advies van 2 april 2013 de door de behandelaar van [appellante] verstrekte informatie geen aanleiding geeft terug te komen van het besluit van 14 november 2012, nu de door de behandelaar omschreven symptomen en klachten en diens diagnose overeenstemmen met het door [appellante] overgelegde rapport van Indigo van 24 april 2012, dit rapport bij het besluit op de aanvraag van [appellante] is betrokken en de behandelaar verder te kennen heeft gegeven dat [appellante] geen traumaspecifieke behandeling heeft ondergaan.
De CSG heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat de Letsellijst 2007 is gehanteerd en dat het bij letselcategorie 2 vermelde bedrag van € 1.400,00 is geïndexeerd tot het aan [appellante] toegekende bedrag van € 1.500,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG de uitkering voor immateriële schade in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op dit bedrag.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de CSG de uitkering wegens immateriële schade te laag heeft vastgesteld. [appellante] voert hiertoe in de eerste plaats aan dat de CSG bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering ten onrechte rekening houdt met de gevolgde behandelmethode. Dat zij op het moment dat op haar aanvraag werd beslist geen langdurige traumaspecifieke behandeling volgde, betekent volgens [appellante] niet dat haar psychisch letsel niet ernstig is. Het is volgens [appellante] onredelijk de hoogte van de uitkering te baseren op de al dan niet toegepaste behandelmethode en de ernst en de aard van het letsel en de gevolgen van het stelselmatig huiselijk geweld buiten beschouwing te laten. Verder voert [appellante] aan dat de CSG er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat zij ook seksueel is mishandeld. De uitkering die slachtoffers van seksueel geweld van de CSG ontvangen is hoger dan de uitkering die zij heeft ontvangen, aldus [appellante].
4.1. De CSG heeft blijkens de tot het dossier behorende stukken door haar medisch adviseur informatie laten opvragen bij de behandelaar van [appellante]. Dit is opgenomen in het onder 3 genoemde medisch advies van 2 april 2013. Voorts heeft de CSG informatie bij de politie opgevraagd. Anders dan [appellante] stelt, heeft de CSG de verkregen informatie niet buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van haar aanvraag en bezwaar. Uit het besluit van 12 april 2013, gelezen in samenhang met het verweer van de CSG in beroep, volgt dat de CSG [appellante] heeft ingedeeld in letselcategorie 2, omdat [appellante] volgens het medisch advies lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een dysthyme stoornis en dat zij op dat moment nog geen traumaspecifieke behandeling onderging. Volgens de Letsellijst zijn "herhaaldelijk huiselijk geweld (zonder seksueel geweld)" en "posttraumatische stress" indicatoren voor een uitkering uit categorie 2. Ter zitting heeft de CSG toegelicht dat slechts aanleiding bestaat om een uitkering uit een hogere categorie toe te kennen, ingeval het huiselijk geweld langer dan vijf jaar heeft geduurd of de diagnose chronische posttraumatische stressstoornis is gesteld en hiervoor een langdurige behandeling nodig is. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het huiselijk geweld dat zij heeft ondergaan langer dan vijf jaar heeft geduurd en evenmin dat zij een zodanig geestelijk letsel heeft opgelopen dat zij langdurig behandeld moet worden. Zij kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de CSG de uitkering om deze reden te laag heeft vastgesteld.
[appellante] kan verder ook niet worden gevolgd in haar eerst in hoger beroep betrokken stelling dat de CSG er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat zij seksueel is mishandeld. De CSG heeft zich bij het vaststellen van de uitkering gebaseerd op de door [appellante] ingediende aanvraag en de door de politie opgemaakte processen-verbaal. Nu in de aanvraag noch in de processen-verbaal wordt gesproken over seksueel misbruik - er wordt gesproken over vuistslagen, schoppen, aan de haren trekken en het afknippen van haar - had de CSG hiermee ook geen rekening hoeven te houden.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CGS de uitkering aan [appellante] wegens immateriële schade in redelijkheid op € 1.500,00 heeft kunnen stellen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Slump w.g. Bindels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
85-735.