201303403/1/V4.
Datum uitspraak: 3 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 maart 2013 in zaak nr. 12/31012 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak genoemde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze tussenuitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het hoger beroep is gericht tegen een tussenuitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:104, derde lid, onder a, van de Awb. Hiertegen kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, artikel 8:67, eerste lid, of een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van die wet, hoger beroep worden ingesteld. Van een dergelijke uitspraak is geen sprake. Dat aan de tussenuitspraak een rechtsmiddelenvoorlichting is toegevoegd, waarin ten onrechte is vermeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift tegen deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling, doet hieraan niet af. De vreemdeling kan immers alsnog, tegelijkertijd met het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, artikel 8:67, eerste lid, of een uitspraak van de voorzieningenrechter, als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, hoger beroep instellen tegen de tussenuitspraak.
2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2013
418-781