201107893/1/R1.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bloemendaal,
en
de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel Hoge Duin en [locatie] te Bloemendaal afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2011, verzonden op 1 april 2011, heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 13 mei 2011 en met toepassing artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Raad van State, aldaar ingekomen op 18 juli 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juli 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover [appellant] de bevoegdheid van de Afdeling ter discussie stelt, overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan. Uit deze bepaling volgt dat ook beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld tegen een besluit tot weigering een bestemmingsplan vast te stellen.
Gelet hierop is de Afdeling bevoegd kennis te nemen van het beroep.
2.2. De raad heeft ter zitting aangevoerd dat [appellant] geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn beroep, gelet op het feit dat inmiddels een ontwerpbestemmingsplan is opgesteld voor de kern Bloemendaal, waarvan het perceel van [appellant] deel uitmaakt.
2.2.1. Ten tijde van het instellen van het beroep was het beroep van [appellant] gericht tegen de weigering een bestemmingsplan voor zijn perceel vast te stellen met als belang een actueel vastgesteld bestemmingsplan voor zijn perceel te verkrijgen waarbij de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008 in zaak nr. 200701356/1; hierna: de uitspraak van 19 maart 2008) in acht wordt genomen. Dat inmiddels een procedure in gang is gezet voor een bestemmingsplan voor de kern Bloemendaal, waar het perceel van [appellant] deel van uitmaakt, maakt dat niet anders, nu deze procedure nog niet heeft geleid tot een vastgesteld plan zoals [appellant] dat wenst. [appellant] heeft derhalve nog belang bij beoordeling van zijn beroep.
2.3. [appellant] heeft op 17 maart 2009 bij de raad een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen wat betreft zijn perceel Hoge Duin en [locatie] te Bloemendaal, ter voldoening aan de uitspraak van 19 maart 2008. Bij besluit van 23 september 2010 heeft de raad deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 24 maart 2011 heeft de raad dit besluit gehandhaafd. De raad heeft daarbij het standpunt ingenomen dat inmiddels een traject is opgestart om voor de kern van Bloemendaal één bestemmingsplan vast te stellen, waarvan het perceel van [appellant] deel uitmaakt. De raad acht het niet opportuun om voor het perceel van [appellant] daarop vooruitlopend een herzieningsprocedure te starten. [appellant] wordt door deze gang van zaken volgens de raad niet in zijn belangen geschaad.
2.4. [appellant] kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert aan dat het besluit van 23 september 2010 niet juist tot stand is gekomen, aangezien hierbij zijn brief van 21 september 2010 niet is betrokken. Bij het bestreden besluit heeft de raad hier ten onrechte geen consequenties aan verbonden, aldus [appellant]. [appellant] betoogt dat het besluit hiermee in strijd is met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2.4.1. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld. Vaststaat dat de raad voorafgaande aan het nemen van het besluit van 23 september 2010 geen kennis heeft genomen van de brief van [appellant] van 21 september 2010.
Daargelaten of de raad gehouden was deze brief bij zijn besluit van 23 september 2010 te betrekken, gaat de Afdeling aan het betoog reeds voorbij nu de raad de brief wel heeft betrokken bij het besluit op bezwaar van 24 maart 2011. Voor zover [appellant] betoogt dat het bestreden besluit om deze reden in strijd is met het EVRM, wordt overwogen dat [appellant] dit niet nader heeft geconcretiseerd, en dat van een schending van een bepaling van het EVRM niet is gebleken, gelet op hetgeen de Afdeling hiervoor heeft overwogen.
2.5. [appellant] voert verder aan dat de raad met het bestreden besluit ten onrechte geen uitvoering geeft aan de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008. Hij betoogt dat hij uit oogpunt van rechtszekerheid belang heeft bij de vaststelling van een nieuw plan voor zijn perceel.
2.5.1. Bij besluit van 18 mei 2006 heeft de raad het bestemmingsplan "Bloemendaalse Park/Duin en Daal" vastgesteld. Aan het perceel Hoge Duin en [locatie] waren in dat plan de bestemmingen "Woondoeleiden", "Erf" en "Doeleinden voor natuur en landschap" en de aanduiding "zwembad" toegekend. Voor zover hier van belang heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland het plan in zoverre bij besluit van 16 januari 2007 goedgekeurd. Bij de uitspraak van 19 maart 2008 heeft de Afdeling het besluit van het college van gedeputeerde staten onder meer vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden", "Doeleinden voor natuur en landschap" en de aanduiding "zwembad" ter plaatse van het perceel Hoge Duin en [locatie] en goedkeuring aan die plandelen onthouden.
2.5.2. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ingetrokken en is de Wro in werking getreden.
Vaststaat dat het gemeentebestuur voor 1 juli 2008 geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegd voor de in geding zijnde gronden, zodat voor de planonderdelen waaraan goedkeuring is onthouden, een bestemmingsplan op grond van de Wro zal moeten worden vastgesteld.
De Wro noch het daarbij behorende overgangsrecht voorziet in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de WRO totstandgekomen plan in acht neemt. Artikel 30 van de WRO heeft derhalve geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen bestemmingsplan. Hieruit vloeit derhalve geen plicht voor de raad voort om een bestemmingsplan voor het perceel van [appellant] op te stellen. Evenmin is in de uitspraak van 19 maart 2008 een uitdrukkelijke opdracht opgenomen om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel Hoge Duin en [locatie].
2.5.3. De Afdeling stelt vast dat als gevolg van de onthouding van goedkeuring bij de uitspraak van 19 maart 2008 aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden", "Doeleinden voor natuur en landschap" en de aanduiding "zwembad" ter plaatse van het perceel Hoge Duin en [locatie] uit het bestemmingsplan "Bloemendaalse Park/Duin en Daal" de voorheen geldende bestemmingsregeling uit het bestemmingsplan "Duin en Daal I" in zoverre herleeft. Voor het overige is het plan "Bloemendaalse Park/Duin en Daal" op de gronden van [appellant] van toepassing. Van een onduidelijke bestemmingssituatie is derhalve geen sprake.
Uit artikel 9.1.4., vierde lid, van de Invoeringswet Wro moet worden afgeleid dat bestemmingsplannen op grond van de WRO die in rechte onaantastbaar zijn geworden voor 1 juli 2003, zoals het bestemmingsplan "Duin en Daal I", hun rechtsgevolg behouden tot vijf jaar na inwerkingtreding van de Wro en dat voor het einde van die termijn een nieuw plan dient te worden opgesteld. Uit deze bepaling volgt echter niet dat de raad gehouden is om voor het perceel van [appellant] een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen.
2.5.4. De raad komt in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan. De raad stelt zich op het standpunt te streven naar één bestemmingsplan per kern. De raad heeft terecht het standpunt ingenomen dat inwilliging van de aanvraag dit streven zou doorkruisen. Gebleken is dat inmiddels de procedure voor een nieuw bestemmingsplan voor de gehele kern van Bloemendaal in gang is gezet. Het ontwerpbestemmingsplan "Bloemendaal 2012" heeft van 10 februari tot en met 22 maart 2012 ter inzage gelegen. In het ontwerpbestemmingsplan "Bloemendaal 2012" is mede beoogd uitvoering te geven aan de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008. De Afdeling is van oordeel dat de raad, gelet op het voorgaande, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen vooralsnog vast te houden aan de hoofdlijnen van de geldende plannen voor de gronden van [appellant] en niet vooruit te lopen op de in de nabije toekomst te verwachten vast te stellen integrale herziening door middel van het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012". Niet gebleken is dat [appellant] hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting onweersproken heeft verklaard dat de woning en het zwembad op het perceel van [appellant] legaal zijn opgericht en dat, gelet daarop, voor een handhavingsactie ter zake niet behoeft te worden gevreesd.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
466.