200908901/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. (hierna: BCB), gevestigd te Heemstede,
appellante,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, heeft de raad het bestemmingsplan "Lijnden Lijnderdijk 191-193" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft BCB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2009, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2010, waar BCB, vertegenwoordigd door [kam-coƶrdinator], en bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.H. Nijman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het perceel Lijnderdijk 191-193 en de aangrenzende openbare weg, de Lijnderdijk. Het plan is gericht op het vastleggen van bestaande situaties in het plangebied. Voor zover hier van belang worden de gebruiksmogelijkheden voor het desbetreffende perceel beperkt ten opzichte van het voorgaande plan ten aanzien van het type bedrijvigheid. Dit houdt in dat er geen betonmortelcentrale meer gevestigd kan worden, hetgeen onder het voorgaande plan wel mogelijk was.
2.3. BCB betoogt dat in strijd met de Inspraakverordening van de gemeente geen inspraak is geboden. Verder betoogt zij dat het plan, bij gebrek aan inspraakmogelijkheid, onzorgvuldig is voorbereid.
2.3.1. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog van BCB faalt in zoverre.
2.4. BCB betoogt dat bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen overleg is gevoerd met de diensten van provincie als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro.
2.4.1. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro, voor zover thans van belang, pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, kan het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
2.4.2. Ter zitting heeft de raad verklaard dat geen overleg heeft plaatsgevonden met diensten van de provincie in het kader van de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan, daar het plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt maar slechts een inperking van de bestaande gebruiksmogelijkheden inhoudt.
2.4.3. Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.1. van het Bro (blz. 54; Stb. 2008, 145) is de overlegverplichting anders vormgegeven dan onder het voorgaande Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985). In artikel 10 van het Bro 1985 was voorgeschreven dat waar nodig overleg moest plaatsvinden met het bestuur van gemeenten wier belangen rechtstreeks in het geding zijn en met betrokken diensten van Rijk en provincie. In artikel 3.1.1. van het Bro zijn de woorden 'waar nodig' geschrapt. De reden hiervoor is dat aan de provincie en het Rijk in het kader van de Wro nieuwe sturingsinstrumenten zijn toegekend, die alleen kunnen worden toegepast indien er sprake is van een provinciaal onderscheidenlijk een nationaal belang. Het overleg over een ontwerp-plan dient er toe de gevolgen van het plan voor deze belangen te bespreken.
Verder is in de nota van toelichting weergegeven dat het overleg beperkt dient te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt geschaad. Indien het gaat om een bestemmingsplanherziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, waarbij niet of in geringe mate herschikking van betrokken belangen aan de orde is, zou kunnen worden volstaan met een simpel overleg of zal wellicht zelfs geen overleg behoeven plaats te vinden, aldus de nota van toelichting (blz. 29; Stb. 2008, 145).
2.4.4. Gelet op artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro is de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure verplicht overleg te voeren met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Uit hetgeen hierboven is weergegeven met betrekking tot de nota van toelichting volgt dat slechts bij hoge uitzondering, indien het duidelijk gaat om een herziening van geringe omvang dan wel van in planologisch opzicht ondergeschikt belang, geen overleg zal hoeven plaats te vinden. Een dergelijke uitzondering doet zich in dit geval niet voor, aangezien BCB ten gevolge van het plan naar een andere locatie zal moeten uitzien met mogelijk andere gevolgen voor het milieu dan bij hervestiging van een betonmortelcentrale ter plaatse en gelet op het meer dan geringe belang van BCB bij een mogelijkheid van hervestiging aldaar. Verder is niet gebleken dat het college te kennen heeft gegeven dat in dit geval geen overleg is vereist. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat overleg met de betrokken diensten van de provincie in het onderhavige geval ten onrechte achterwege is gelaten.
2.5. In hetgeen BCB heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.1 van het Bro.
2.6. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beƫindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.4.4 alsnog overleg met de betrokken diensten van de provincie als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro te plegen. Op basis van de uitkomst van dat overleg dient de raad het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Tevens zullen in de einduitspraak, gelet op de samenhang met het geconstateerde gebrek, de overige beroepsgronden van BCB besproken worden.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen drie maanden na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 2.4.4. alsnog overleg met de betrokken diensten van provincie als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro te plegen en op basis van de uitkomst van dat overleg het besluit van 15 oktober 2009, nr. 2009.0013597, alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
466-667.