200805504/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juni 2008 in zaak nr. 07/5414 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven (hierna: het college), voor zover van belang, besloten het wegvak van de Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug, gelegen tussen de Graaf Lodewijkstraat en de gemeentegrens met Woerden, op werkdagen tijdens de ochtend- en avondspits gesloten te verklaren voor alle motorvoertuigen door middel van plaatsing van verkeerstekens volgens borden C12 van bijlage 1 van het Reglement van verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) en onderborden met de tekst "ma. t/m vr. 07.00-09.00 uur en 16.00-18.00 uur".
Bij uitspraak van 3 juni 2008, verzonden op 5 juni 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H. Delleart, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door ing. P.L.M. Koot, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW) kunnen, voor zover thans van belang, de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 15, tweede lid, bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Krachtens artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer dient plaatsing en verwijdering van het bord C12, zoals opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, te geschieden bij verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Volgens deze bepaling wordt bij de motivering aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
Hij betoogt hiertoe dat de rechtbank heeft miskend dat het verkeersbesluit onredelijk bezwarend is en derhalve in strijd is met de eisen van een goede belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel ingevolge artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende onderkend dat hij, nu hij veelvuldig van auto wisselt en regelmatig in een huur- of leenauto rijdt, hinder ondervindt van het door het college gekozen systeem van kentekengebonden ontheffing.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het systeem van kentekengebonden ontheffing is te prefereren boven het systeem van ontheffing op naam. In beide gevallen, ontheffing op kenteken dan wel ontheffing op naam, is immers controle door middel van staande houden noodzakelijk, aldus [appellant].
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr. 200800464/1), komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.4. Het doel van de bestreden verkeersmaatregel is het beperken van de door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder en schade in de smalle straten in de kern van Nieuwerbrug en het leveren van een bijdrage aan het verzekeren van de vrijheid van het verkeer en het waarborgen van de veiligheid daarvan.
2.5. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel van het college, gegeven de hem toekomende ruime beoordelingsmarge, in redelijkheid tot het bestreden verkeersbesluit heeft kunnen komen.
Op grond van de Ontheffingenverordening geslotenverklaring Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug (hierna: de verordening) kan een groot aantal personen en instanties onder voorwaarden een ontheffing voor het in het verkeersbesluit bepaalde worden verleend. Voorts is in de verordening voor de individuele belangen die zwaar worden getroffen door het verkeersbesluit in een hardheidsclausule voorzien, op grond waarvan in bijzondere gevallen van de verordening kan worden afgeweken, nadat hierover advies is ingewonnen bij de Werkgroep Verkeerszaken. Gelet hierop, en tevens in samenhang bezien met het doel van het besluit, valt niet in te zien dat zich in dit geval een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen voordoet, dat het college niet in redelijkheid tot het bestreden verkeersbesluit heeft kunnen komen. Van [appellant] kan bovendien worden verwacht dat hij met de auto's, waarvoor hij (nog) geen ontheffing heeft, buiten het afgesloten gebied parkeert, dan wel dat hij voor een andere oplossing kiest. Het afgesloten gebied is immers niet uitgestrekt en de geslotenverklaring geldt slechts voor een beperkt aantal uren van de dag.
In deze procedure staat slechts ter beoordeling of het college in redelijkheid tot het bestreden verkeersbesluit heeft kunnen komen. Het door [appellant] aangevoerde met betrekking tot het door het college gevoerde ontheffingenbeleid, zal door hem in een afzonderlijke procedure over ontheffingverlening aan de orde dienen te worden gesteld. Overigens is ter zitting bij de Afdeling aan de orde gekomen dat het door het college gevoerde ontheffingenbeleid, waarbij de ontheffingen kentekengebonden zijn, vaste uitvoeringspraktijk is, hetgeen de Afdeling voorshands niet onredelijk voorkomt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009
312-597.