200801057/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Greenpeace Nederland, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 januari 2008 heeft de stichting Stichting Greenpeace Nederland (hierna: Greenpeace) de minister van Landbouw, Natuur en Visserij (hierna: de minister) verzocht handhavend op te treden tegen het zonder vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) uitvoeren van bouwwerkzaamheden op het terrein van E.ON Benelux N.V. (hierna: E.ON) op de Maasvlakte te Rotterdam.
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft de minister zich onbevoegd verklaard te beslissen op dit verzoek. Met toepassing van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de minister het verzoek, voor zover thans van belang, doorgezonden aan het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college).
Bij faxbericht van 8 februari 2008 heeft Greenpeace bij het college bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek.
Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op van 8 februari 2008, heeft Greenpeace de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Greenpeace en E.ON hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 februari 2008, waar Greenpeace, vertegenwoordigd door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door W. Beilo, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord E.ON, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. E.ON is voornemens een kolengestookte centrale (hierna: de centrale) te bouwen op de Maasvlakte, aan de Coloradoweg 10 te Rotterdam, nabij onder meer de 'Voordelta' welk gebied is aangewezen als speciale beschermingszone (hierna: sbz) als bedoeld in artikel 4 van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn) en is geplaatst op de communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: Habitatrichtlijn).
Met het oog hierop heeft E.ON, voor zover thans van belang, bij brief van 12 juni 2007 bij het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 aangevraagd voor het oprichten en exploiteren van de centrale. Bij brief van 24 september 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, voor zover thans van belang, de aanvraag voor zover betrekking hebbende op het gebied 'Voordelta' doorgestuurd naar het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Bij brief van 27 december 2007 heeft E.ON aangegeven de vergunningaanvraag te willen wijzigen, in die zin dat de vergunning alleen ziet op de exploitatie van de centrale nu uit nader onderzoek is gebleken dat de effecten van de bouw van de centrale op het betrokken gebied verwaarloosbaar zijn. Vervolgens heeft het college zich bij brief van 7 januari 2008 op het standpunt gesteld dat voor de bouw van de centrale geen vergunning op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 nodig is. Voor het in werking hebben van de centrale is in het kader van de Nbw 1998 wel een vergunning vereist, aldus het college in die brief. Inmiddels vinden op het terrein van E.ON bouwvoorbereidende werkzaamheden plaats zoals het vernieuwen, dan wel omleggen van het bestaande koelwatersysteem, het plaatsen van verticale diepwanden ten behoeve van een bouwput en het uitvoeren van proefboringen.
2.3. Greenpeace stelt dat voor de beoordeling van de vergunningplicht op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de bouw en de exploitatie van de centrale. Volgens Greenpeace dient dit als één project te worden gezien en dient vóór aanvang van het project te worden beoordeeld of het project vergunningplichtig is op grond van artikel 19d van de Nbw 1998.
2.4. Dienaangaande is de voorzitter van oordeel dat voor de beoordeling van de vergunningplicht op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 de bouw, daaronder mede verstaan bouwvoorbereidende werkzaamheden, en de exploitatie van de centrale als één project dienen te worden aangemerkt. Gelet hierop dient te worden bezien of de bouw en de exploitatie van de centrale, als zijnde één project (hierna: het project), gelet op de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor de 'Voordelta', zouden kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dit gebied is aangewezen als sbz in de zin van de Vogelrichtlijn en is geplaatst op de communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat, indien zou blijken dat het project vergunningplichtig is op grond van artikel 19d van de Nbw 1998, deze vergunningplicht in dit geval ontstaat bij aanvang van de bouwvoorbereidende werkzaamheden.
2.5. Het college heeft het vorenstaande miskend. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de onder 3 vermelde voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Naar het oordeel van de voorzitter dienen de onderhavige zaak en de zaak no. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/actuele_uitspraken/voorlopige_voorzieningen/zoekresultaat/?zoeken_veld=&verdict_id=22767&utm_id=1&utm_source=Voorloping%20voorzieningen&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200801058/1&utm_term=">200801058/1</a>, die eveneens op de zitting van 21 februari 2008 is behandeld, als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht te worden aangemerkt, met dien verstande dat in de onderhavige zaak het college van gedeputeerde staten van Zeeland en in de zaak no. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/actuele_uitspraken/voorlopige_voorzieningen/zoekresultaat/?zoeken_veld=&verdict_id=22767&utm_id=1&utm_source=Voorloping%20voorzieningen&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200801058/1&utm_term=">200801058/1</a> het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland optreedt als verweerder. Voor de onderhavige zaak en de andere twee daarmee samenhangende zaken nos. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/actuele_uitspraken/voorlopige_voorzieningen/zoekresultaat/?zoeken_veld=&verdict_id=22769&utm_id=1&utm_source=Voorloping%20voorzieningen&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200801056/1&utm_term=">200801056/1</a> en <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/actuele_uitspraken/voorlopige_voorzieningen/zoekresultaat/?zoeken_veld=&verdict_id=22767&utm_id=1&utm_source=Voorloping%20voorzieningen&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200801058/1&utm_term=">200801058/1</a> is totaal eenmaal griffierecht geheven. Gelet hierop zal een derde deel van het griffierecht ten laste van de provincie Zeeland worden gebracht.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om handhaving van Greenpeace van 29 januari 2008;
II. draagt het college van gedeputeerde staten van Zeeland op om binnen tien dagen na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan te beslissen op het verzoek om handhaving en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
III. wijst het verzoek voor het overige af;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland tot vergoeding van de helft van de bij Greenpeace in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 652,98 (zegge: zeshonderdtweeënvijftig euro en achtennegentig cent), zijnde € 326,49 (zegge: driehonderdzesentwintig euro en negenenveertig cent), waarvan een bedrag groot € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zeeland aan Greenpeace onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Zeeland aan Greenpeace het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht tot het bedrag van € 95,00 (zegge: vijfennegentig euro) vergoedt).
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2008
12-472.