Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2021:3299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
15-06-2021
23-08-2021
BRE-18_4244
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Rechtspraak.nl
NLF 2021/1712
NTFR 2021/3210 met annotatie van mr. drs. F de Jong
Viditax (FutD) 2021082407
FutD 2021-2681

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/4244

uitspraak van

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende in [woonplaats]

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting/premieheffingsvolksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2011 tot en met 2015 bij beschikking van 27 september 2017, referentie [aanslagnummer] een informatiebeschikking gegeven.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 juni 2018, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, zijn gemachtigden S.F. van Immerseel en D.J. Franssen, verbonden aan De Bont Advocaten te Amsterdam, en [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur. Tijdens deze zitting is [getuige] als getuige verschenen en gehoord.

Op de zitting van de rechtbank zijn vier samenhangende beroepschriften behandeld van M.M.P. [belanghebbende] - [medeverdachte] , zaaknummer BRE 18/4243, [belanghebbende] (belanghebbende), zaaknummer 18/4244, [medebelanghebbende] , zaaknummer 18/4245 en Fiscale eenheid [medebelanghebbende] en [medebelanghebbende] , zaaknummer 18/4247.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is de echtgenoot van M.M.P. [belanghebbende] - [medeverdachte] . Samen hebben zij twee kinderen, geboren in 2003 en 2005.

2.2.

Belanghebbende houdt sinds 25 mei 1999 alle aandelen in [medebelanghebbende] .

[medebelanghebbende] houdt sinds 28 mei 2009 op haar beurt alle aandelen in [medebelanghebbende] .

2.3.

[medebelanghebbende] vormt met [medebelanghebbende] een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. [medebelanghebbende] houdt zich hoofdzakelijk bezig met verkopen en leggen van parketvloeren en de fabricage en montage van keukens (inclusief apparatuur). Daarnaast levert [medebelanghebbende] ook op maat gemaakte meubels en interieurbetimmering.

2.4.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in de jaren 2012 tot en met 2015 de volgende contante opnamen gedaan van hun bankrekening, inclusief kasopnamen bij [medebelanghebbende] :

Pinopnamen privé

banken

Kasopnamen vanuit de

vennootschap

Totaal contante

opnamen

2012

€ 4.700

€ 600

€ 5.300

2013

€ 3.600

€ 600

€ 4.200

2014

€ 3.400

€ 600

€ 4.000

2015

€ 3.500

€ 600

€ 4.100

2.5.

Belanghebbende en zijn echtgenote zijn lid van verschillende sportverenigingen (tennis, dansen, voetbal, hengelsport). In de jaren 2012 tot en met 2015 hebben belanghebbende en zijn echtgenote via hun bankrekeningen geen aankopen gedaan van duurzame goederen zoals meubilair, audio- of videoapparatuur of computers.

2.6.

Belanghebbende en zijn gezin gaan een aantal keer per jaar op vakantie naar het buitenland. Zij gaan dan naar Turkije en op wintersport in Oostenrijk. Deze reizen worden per bank voldaan, maar tijdens de reizen vinden geen zichtbare uitgaven plaats in verband met bijvoorbeeld reiskosten (met de auto naar de wintersport), restaurants, andere horecabestedingen of skipassen tijdens de wintersport.

2.7.

In maart 2012 heeft belanghebbende een [automerk] met kenteken [kenteken] , bouwjaar 2010 gekocht. De cataloguswaarde van deze auto bedraagt € 87.540. Belanghebbende heeft deze auto gekocht voor € 43.809. Belanghebbende betaalde € 40.000 bancair en € 3.809 in contanten. Belanghebbende huurde deze auto van 17 november 2011 tot 28 februari 2012 van V.A.V. Autovermietung GMBH. De huur voor de [automerk] van in totaal € 18.283 heeft belanghebbende in contanten voldaan. De brandstofkosten voor de [automerk] betaalde belanghebbende gedeeltelijk via een tankpas op naam van [medebelanghebbende] .

2.8.

In 2013 heeft belanghebbende een quad gekocht voor een bedrag van € 1.250 in contanten. In november 2014 heeft belanghebbende een jacuzzi voor € 8.200 gekocht en via zijn bankrekening betaald.

2.9.

In augustus 2016 heeft belanghebbende een camper [camper] gekocht, met kenteken [kenteken] . De aanschafprijs bedroeg volgens opgave van belanghebbende en de verkoper € 20.500. Hiervan wordt € 20.000 voldaan per bank en € 500 contant betaald.

2.10.

Uit de kasadministratie van [medebelanghebbende] blijkt dat belanghebbende de volgende contante kasstortingen heeft gedaan:

2013 2x € 950, in totaal dus € 1.900

2014 2x € 950, in totaal dus € 1.900

2015 2x € 1.000, in totaal dus € 2.000

Belanghebbende en zijn echtgenote verklaren hierover dat dit het spaargeld van de kinderen betreft. De kinderen van belanghebbende zouden dit geld gedurende het jaar hebben opgespaard, waarna zij het aan het einde van het jaar in de kas van [medebelanghebbende] stortten. [medebelanghebbende] stortte dit bedrag vervolgens op de spaarrekeningen van de kinderen.

2.11.

In maart 2016 heeft de inspecteur een melding ontvangen van de heer [melder] over belanghebbende en [medebelanghebbende] . Deze melding luidde als volgt:

“Goedemorgen,
Graag wil ik van het volgende melding maken. Dhr [belanghebbende] van [belanghebbende] te [woonplaats] pleegt belasting fraude.
Ik als ondernemer betaal mijn belastingen netjes en houd mijn aan de regel en wetgeving.
Maar deze ondernemer verkoopt keukens met daarin de optie om een deel zwart te betalen. Hij doet dit regelmatig wat ik uit ervaring heb meegemaakt en ook van andere mensen heb ik hetzelfde verhaal gehoord. Een voorbeeld, men koopt een keuken op papier voor €15.000- dan wordt er een factuur gemaakt van €10.000 en €5000 gaat onder tafel door. Ik weet niet of hier iets aan gedaan kan worden maar het voelt gewoon niet goed vandaar mijn melding.
[medebelanghebbende] – 17074529
[medebelanghebbende] – 17254554

Mochten er vragen zijn dan kunt u mijn altijd bellen op onderstaand nummer.
Met Vriendelijke Groet
With Kind Regards,
[melder]
[melder] (…)”

Op 24 oktober, 28 november en 8 december 2016 heeft de inspecteur naar aanleiding van deze melding gesprekken met de heer [melder] gevoerd. In deze gesprekken vroeg de inspecteur om concrete voorbeelden waarop de heer [melder] de verbouwing aan zijn eigen keuken in 2008 en 2012 heeft genoemd. Hierbij zou hij contant hebben betaald zonder een factuur te ontvangen.

2.12.

Op 4 november 2016 heeft [inspecteur] van de Belastingdienst (hierna: [inspecteur] ) [medebelanghebbende] een aankondiging gestuurd van een boekenonderzoek met betrekking tot de vennootschapsbelasting 2014 en de omzetbelasting over 2014.

2.13.

Op 23 november 2016 heeft het inleidende gesprek plaatsgevonden op het bedrijfsadres van [medebelanghebbende] te [woonplaats] . Dit is tevens het woonadres van belanghebbende.

2.14.

Op 1 december 2016 heeft [inspecteur] schriftelijk kenbaar gemaakt dat het onderzoek, zowel ten aanzien van de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting, wordt uitgebreid en zal zien op de jaren 2012 tot en met 2015. Ook wordt om enige administratieve bescheiden gevraagd.

2.15.

In de periode 1 december 2016 tot en met 31 mei 2017 heeft de inspecteur meerdere derdenonderzoeken uitgevoerd bij klanten, leveranciers en andere relaties van belanghebbende en [medebelanghebbende] .

2.16.

Bij brief van 1 februari 2017 hebben [inspecteur] en [inspecteur] (hierna: [inspecteur] schriftelijk onder meer de volgende informatie opgevraagd bij H.G.M. [voormalige gemachtigde] (de toenmalige gemachtigde van belanghebbende; hierna: [voormalige gemachtigde] ):

“Betreft: Informatie naar aanleiding van boekenonderzoek

Geachte heer [voormalige gemachtigde] ,


Inzake uw cliënt [medebelanghebbende] c.s. willen wij een afspraak maken voor een bespreking. Vooraf aan deze nog te plannen bespreking verzoeken wij u ons de volgende informatie en van belang zijnde stukken te verstrekken:

1. Op de privé bankrekening worden in 2013 in verband met schade uitkeringen 3 bedragen ontvangen. € 1.680,50 op 22-3-2013, € 1.000,00 op 4-4-2013 en € 542,70 op 3-5-2013. Graag ontvangen wij de relevante bescheiden waaruit blijkt waar deze uitkeringen betrekking op hebben.

(…).

Graag ontvangen wij uw reactie binnen 2 weken na dagtekening van deze brief.”

2.17.

Bij e-mail van 13 februari 2017 hebben [voormalige gemachtigde] en belanghebbende het verzoek om informatie van 1 februari 2017 beantwoord.

2.18.

Op 23 februari 2017 en 9 maart 2017 hebben [inspecteur] en Van den Bergh met belanghebbende, M.M.P. [belanghebbende] - [medeverdachte] en [voormalige gemachtigde] de voorlopige uitkomsten van het boekenonderzoek besproken. Tijdens deze besprekingen stelt [inspecteur] tevens vragen over de periode 2011 tot en met 2016. Van beide besprekingen zijn door de Belastingdienst verslagen opgemaakt.

2.19.

Bij brief van 12 april 2017 heeft [voormalige gemachtigde] schriftelijk gereageerd op de besprekingen van 23 februari 2017 en 9 maart 2017. In reactie op deze brief heeft [inspecteur] bij e-mail van 20 april 2017 laten weten dat het boekenonderzoek nog niet is afgerond.

2.20.

Vervolgens hebben [inspecteur] en Van den Bergh op 1 augustus 2017 een aanvullende vragenbrief aan belanghebbende gezonden, waarin onder meer het volgende is vermeld:

Betreft: Vragen n.a.v. boekenonderzoek


Geachte heer [belanghebbende] ,


Het ingestelde boekenonderzoek bij [medebelanghebbende] c.s. is nog niet afgerond. Dit onderzoek heeft betrekking op de aanvaardbaarheid van de aangiften:


- vennootschapsbelasting (RSIN [rsin] ) van de jaren 2012 tot en met 2015;
- omzetbelasting ( [rsin] , Fiscale eenheid [medebelanghebbende] en [medebelanghebbende]
C.S.) over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015;

- inkomstenbelasting [belanghebbende] over de jaren 2011 tot en met 2015;

- IB/pvv 2011/2015 t.n.v. [medebelanghebbende] (opm: een eventuele AB-correctie moet je te zijner tijd in principe bij meneer en mevrouw opnemen, elk voor 50%).


Een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2011 is niet aangekondigd, maar wordt wel betrokken in het onderzoek. Tijdens de besprekingen van 23 februari 2017 en 9 maart 2017 is het jaar 2011 aan de orde geweest en zijn hierover vragen gesteld. Bij de bespreking van 9 maart 2017 hebben wij in het voorgestelde compromis de jaren 2011 tot en met 2015 betrokken. De gevolgen van het onderzoek kunnen daarom ook betrekking hebben op de aangifte vennootschapsbelasting 2011 (en inkomstenbelasting 2011).


Als gevolg van diverse door ons geconstateerde bevindingen tijdens bovengenoemd

boekenonderzoek hebben wij nog de volgende vragen:

- U heeft een aanmerkelijk belang in [medebelanghebbende] . Heeft u in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 uitdelingen van winst ontvangen die tot op dit moment volgens de ingediende aangiften inkomstenbelasting niet zijn aangegeven als inkomen in box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang) van die jaren?

- De aangifte inkomstenbelasting 2016 en de aangifte vennootschapsbelasting 2016 zijn op dit moment nog niet ingediend. Heeft u in de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een uitdeling van winst ontvangen die u als zodanig dient aan te geven als inkomen box 2 in uw aangifte van 2016?

- Inzake de door u in privé aangeschafte auto ( [automerk] ) is in 2011 en 2012 ten behoeve van huur- en restbetaling € 18.283 in contanten betaald. Graag vernemen wij van u wat de herkomst is van deze contanten.

- Inzake de door u in privé aangeschafte quad is in 2013 € 1.250 in contanten betaald. Graag vernemen wij van u wat de herkomst is van deze contanten.

- Door de vennootschap worden gedurende het jaar brandstofkosten van uw privéauto administratief verwerkt en ook betaald. Dit wordt ultimo boekjaar door uw accountant verrekend met uw rekening-courant met de vennootschap. Uitgaande van de op jaarbasis gereden kilometers, moet er naast het gebruik van het tankpasje (de hiervoor vermelde geboekte brandstofkosten) ook door middel van contante betaling zijn getankt. Graag vernemen wij de herkomst van deze contante betalingen.

- Tijdens de besprekingen heeft u aangegeven dat de heer [getuige] bij u in huis woont. Vanaf welke datum was dit en wat is de huidige situatie (kunt u ook een huurovereenkomst overleggen)? Daarnaast hebben wij geconstateerd dat vanaf 2015 daadwerkelijk via een bankbetaling huur door u wordt ontvangen. Op welke wijze geschiedde dat voor die tijd en hoe is daar de vastlegging van geweest (zodat beide partijen hier een controle op hadden)?

- Tijdens de besprekingen van 23 februari 2017 en 9 maart 2017 is om een toelichting gevraagd van welke middelen in privé uitgaven worden gedaan. U en uw partner verklaarden af en toe contant geld van de ouders van uw partner te krijgen en ook dat af en toe spullen via Marktplaats worden verkocht. Vervolgens verklaart uw accountant de heer [voormalige gemachtigde] in zijn brief van 12 april 2017 dat ongeveer € 4.000 per jaar contant wordt ontvangen van de vader van uw partner. Kunt u op enige manier aantonen wat via Marktplaats is verkocht en, indien dat heeft plaatsgevonden, wanneer de oorspronkelijke aanschaf van die betreffende goederen heeft plaatsgevonden en kunt u specifiek aangeven op welke wijze de contanten van de vader van uw partner worden ontvangen? Graag vernemen wij in deze of dat een vast bedrag per maand is en tevens een toelichting op welke wijze uw accountant aan een totaalbedrag per jaar van circa € 4.000 komt.

- In 2012 ontvangt u in privé € 4.100,87 van uw ouders. De omschrijving van de overboeking is 'keukenmaterialen'. Deze ontvangst wordt via uw rekening-courant als omzet in de vennootschap verantwoord. Wat is in deze geleverd en hebben er nog andere werkzaamheden plaatsgevonden?

- Op 4 augustus 2016 schaft u in privé een camper merk [camper] met kenteken [kenteken] aan. De camper was in eigendom van de heer Leeuwenkamp uit Best. Graag vernemen wij van u hoeveel u voor deze camper heeft betaald. Als dit per bank is betaald, ontvangen wij graag een kopie van het bankafschrift. Indien een contante betaling heeft plaatsgevonden, ontvangen wij graag een bewijs daarvan en een toelichting op de herkomst van deze contante betaling.

- Tijdens het bezoek aan uw onderneming bleek dat de kelder door u wordt gebruikt voor het opslaan van voorraden. Als sprake is van een structurele situatie, bestaat de mogelijkheid dat de kelder geen inkomen box 3, maar inkomen box 1 moet zijn (terbeschikkingsstellingsregeling). Voor een juiste fiscale duiding verzoeken wij u de actuele situatie te schetsen en tevens te onderbouwen indien u van mening bent dat dit als inkomen box 3 gehandhaafd moet blijven.


Wij wijzen u er ten overvloede op dat u op basis van artikel 47 AWR gehouden bent ons de gevraagde informatie te verschaffen. Indien u niet aan deze verplichting voldoet, zullen wij een informatiebeschikking opleggen, zoals bedoeld in artikel 52A AWR, met als gevolg dat de bewijslast zal worden omgekeerd en verzwaard.”

2.21.

Bij brieven van 4 september 2017 hebben belanghebbende en [voormalige gemachtigde] de vragenbrief van 1 augustus 2017 beantwoord. Bij e-mail van 8 september 2017 heeft [voormalige gemachtigde] zijn brief van 4 september 2017 aangevuld.

2.22.

Op 27 september 2017 hebben [inspecteur] en Van den Bergh een informatiebeschikking aan belanghebbende uitgereikt, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Betreft: Informatiebeschikking wegens niet (volledig) verstrekken informatie

Geachte heer [belanghebbende] ,

In het kader van een boekenonderzoek dat onder meer betrekking heeft op uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015, bent u verzocht om informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor uw belastingheffing. De wettelijke basis voor dit verzoek vindt u terug in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het doel van het verzoek is om ons in staat te stellen om informatie te verkrijgen op basis waarvan wij vervolgens de verschuldigde belasting kunnen vaststellen.


Informatieverzoeken

Wij hebben u diverse malen schriftelijk en mondeling om informatie verzocht, te weten op de volgende momenten:

- 1 februari 2017 (vragenbrief);

- 23 februari 2017 (bespreking);

- 9 maart 2017 (bespreking);

- 1 augustus 2017 (vragenbrief).


De vragen die wij u gesteld hebben, hebben betrekking op uw privébestedingen (aanschaf inclusief huur en benzinekosten auto, aanschaf quad, levensonderhoud en vakanties). Wij hebben gevraagd hoe u deze bestedingen heeft kunnen doen. Uw antwoorden komen er op neer dat u voor de privébestedingen gebruik heeft gemaakt van geld dat u van uw bankrekening heeft gepind, geld uit de envelop van de heer [getuige] , schenkingen van uw (schoon)ouders en opbrengsten van via Marktplaats verkochte spullen.


De antwoorden die u heeft gegeven, vinden wij (in onderling verband bezien) volstrekt ongeloofwaardig, onder meer omdat:

- niet aannemelijk is dat de heer [getuige] u een envelop met € 30.000 in bewaring heeft gegeven (ultimo 2011), gelet op onder meer de omstandigheid dat hij € 2.000 van u heeft geleend (maart 2012);

- u de (contante) verkoopopbrengst van Marktplaats op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt;

- het onaannemelijk is dat uw minderjarige kinderen per jaar de beschikking hebben gehad over contante bedragen van telkens(ongeveer) € 2.000 en dat deze gelden in de kas van de vennootschap worden gestort om vervolgens via de bank van dezelfde vennootschap te worden overgemaakt naar de spaarrekening van de kinderen;

- uit onderzoek is gebleken dat klanten van [medebelanghebbende] buiten de factuur om contante bedragen hebben betaald voor de aanschaf van een keuken. Deze bedragen heeft [medebelanghebbende] niet als omzet verantwoord;

- niet aannemelijk is dat u voor het doen van privéuitgaven bent aangewezen op (contant) geld van de heer [getuige] en uw vader, terwijl u over voldoende saldo op uw bankrekening(en) beschikt. Daar komt nog bij dat uw schoonouders meerdere kinderen hebben, maar alleen aan uw echtgenoot een bedrag schenken.

Informatiebeschikking

Op grond van het voorgaande stellen wij vast dat u niet aan uw informatieverplichting uit hoofde van artikel 47 van de AWR heeft voldaan. Wij geven u hiervoor dan ook een informatiebeschikking. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 52a van de AWR.


Indien u het niet eens bent met deze beschikking, kunt u hiertegen bezwaar maken. Uw bezwaarschrift moet dan binnen zes weken na de datum op de beschikking door ons zijn ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift op tijd ingediend als u het voor het einde van de termijn hebt gepost en wij het niet later dan één week na afloop van de termijn hebben ontvangen.

Als u geen bezwaar maakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat brengt dan met zich mee dat u in een nadelige bewijspositie terechtkomt in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk te bewijzen dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.


Een bijkomend gevolg van deze beschikking is dat de termijn waarbinnen de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015 kunnen worden opgelegd, wordt verlengd met de termijn die verstrijkt tussen de bekendmaking en het onherroepelijk worden van deze informatiebeschikking.


U kunt naar aanleiding van deze beschikking ervoor kiezen om alsnog aan de bovengenoemde informatieverplichting(en) te voldoen. In dat geval verzoeken wij u om spoedig met ons contact op te nemen voor het afspreken van een termijn waarbinnen u alsnog aan uw informatieverplichting(en) voldoet.”

2.23.

Belanghebbende heeft bij brief van 7 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking van 27 september 2017. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

2. Is de informatiebeschikking terecht gegeven en heeft de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

4. Heeft belanghebbende recht op een hogere vergoeding van proceskosten dan de forfaitaire?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikkingen en toekenning van schadevergoeding. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4
4. Beoordeling van het geschil

De op de zaak betrekking hebbende stukken

4.1.

Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient het bestuursorgaan in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan dat orgaan ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter over te leggen. Tot de op grond van die bepaling over te leggen stukken behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van het bestuursorgaan aan de rechter – en de wederpartij –beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. De rechter ziet toe op de naleving van art. 8:42, lid 1, Awb. Indien uit het dossier blijkt dat de door het bestuursorgaan ingezonden stukken niet volledig zijn, dient de rechter het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen. De rechter is niet gehouden om ambtshalve onderzoek te doen naar het mogelijke bestaan van stukken die het bestuursorgaan ten onrechte niet heeft overgelegd. Indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom door het bestuursorgaan moet worden overgelegd, dient aan dat verzoek te worden tegemoetgekomen, mits het bestaan van dat stuk aannemelijk is1.

4.2.

Belanghebbende betoogt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Volgens belanghebbende ontbreken in het dossier, zoals belanghebbende ter zitting heeft toegelicht, met name de bevindingen van de controle en stukken over de onderlinge afstemming tussen de controleambtenaar en de inspecteur. Verder heeft de inspecteur bankafschriften van de heer [getuige] en de heer [medeverdachte] en die van belanghebbende zelf niet overgelegd. Belanghebbende verzoekt de rechtbank hier op grond van artikel 8:31 Awb gevolgen aan te verbinden en verzoekt ter voorkoming van verdere vertraging in de behandeling van de zaak, de zaak niet aan te houden om de inspecteur de gelegenheid te geven het dossier aan te vullen.

4.3.

De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift geen op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht omdat belanghebbende bij het beroepschrift reeds alle op de zaak betrekking hebbende stukken zou hebben ingebracht. Ter zitting heeft hij betoogd dat het controlerapport nog niet is opgesteld, dat onderlinge afstemming mondeling is geschied en dat hij geen stukken heeft achtergehouden.

4.4.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet voldaan aan zijn verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Uit de brief van 1 augustus 2017 en de informatiebeschikking volgt dat de inspecteur bij het geven van de informatiebeschikking heeft beschikt over de bankafschriften van belanghebbende, de heer [getuige] en de heer [medeverdachte] . Deze stukken heeft hij niet aan het dossier toegevoegd.

De rechtbank zal de inspecteur evenwel niet verzoeken het dossier nader aan te vullen. De rechtbank acht gelet op het tijdsverloop het belang van belanghebbende dat hij op een redelijke termijn duidelijkheid krijgt over zijn bewijspositie zwaarder wegen dan het belang dat de inspecteur heeft om deze stukken alsnog over te leggen. De rechtbank weegt daarin mee dat deze procedure nog niet de aanslagen inkomstenbelasting betreft maar alleen de informatiebeschikking. Verdere vertraging in deze procedure levert ook meer vertraging op bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting. Bovendien heeft de inspecteur tussen het indienen van zijn verweerschrift op 23 augustus 2018 en de zitting op 24 februari 2021 ruimschoots de tijd gehad om het dossier aan te vullen. Hij heeft echter ervoor gekozen om dat niet te doen. De rechtbank is verder van oordeel dat enig bewijsrisico omdat de rechtbank niet over alle stukken zou beschikken voor rekening van de inspecteur moet komen aangezien hij heeft besloten deze stukken niet toe te voegen aan het dossier waar de rechtbank beschikking over heeft. De rechtbank acht zich overigens voldoende ingelicht omdat belanghebbende in het nader stuk het dossier heeft aangevuld met enkele bankafschriften van de gezamenlijke bankrekening van hem en zijn echtgenote en met dagafschriften van de bankrekening van de heer [getuige] . Van de heer [medeverdachte] bevindt zich in het dossier een aantekening die de inspecteur heeft opgesteld naar aanleiding van zijn bankafschriften. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze notitie niet volledig is.

4.5.

Dit betekent dat het beroep om deze reden al gegrond is. De rechtbank zal behalve de in 4.4 aangegeven gevolgen, aan dit oordeel op grond van artikel 8:31 Awb gevolgen verbinden voor de proceskostenvergoeding.

Informatiebeschikking

4.6.

Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn2. De gegevens en inlichtingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de inspecteur, en binnen een door de inspecteur te stellen termijn3. Hierbij geldt dat opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen op één lijn moet worden gesteld met een weigering de gevraagde inlichtingen te verstrekken4. Wanneer met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, AWR kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking)5. De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 25, derde lid, van de AWR.

4.7.

Belanghebbende bestrijdt dat hij niet zou hebben voldaan aan zijn informatieplicht. Hij betoogt dat niet duidelijk is welke vragen niet zouden zijn beantwoord, dat hem in de besprekingen van 23 februari en 9 maart 2017 geen informatieverzoeken zijn gedaan, dat hij de vragen in de brief van 1 februari 2017 die betrekking hebben op zijn belastingheffing heeft beantwoord, en dat de inspecteur niet duidelijk heeft gemaakt welke vragen in de brief van 1 augustus 2017 niet zouden zijn beantwoord. De omstandigheid dat de inspecteur antwoorden onaannemelijk acht is niet voldoende om tot een schending van de informatieplicht van artikel 47 AWR te concluderen, aldus belanghebbende. Verder heeft de inspecteur volgens belanghebbende de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden, waardoor de informatiebeschikking niet in stand kan blijven.

4.8.

De inspecteur betoogt dat belanghebbende een luxe leefstijl zou hebben, gelet op zijn huis, auto, vakanties, sportverenigingen en uitgaven aan een quad, jacuzzi en een camper. Deze leefstijl komt, volgens de inspecteur, niet overeen met het uitgavenpatroon dat uit de bancaire uitgaven blijkt. De inspecteur constateert geen uitgaven voor boodschappen, kapper, horeca, kleding, schoenen, tankbeurten, sportspullen en dergelijken. De inspecteur heeft daarom in de besprekingen van 23 februari en 9 maart 2017 en bij brief van 1 augustus 2017 om een verklaring gevraagd. Het antwoord dat belanghebbende heeft gegeven acht de inspecteur niet geloofwaardig en daarom heeft belanghebbende, aldus de inspecteur niet aan zijn informatieplicht voldaan.

4.9.

De inspecteur heeft de informatiebeschikking gebaseerd op de vragenbrief van 1 februari 2017, de besprekingen van 23 februari en 9 maart 2017 en de vragenbrief van 1 augustus 2017.

4.9.1.

In de vragenbrief van 1 februari 2017 is slechts één vraag opgenomen die betrekking heeft op de inkomstenbelasting van belanghebbende. Belanghebbende heeft deze vraag beantwoord bij e-mail van 13 februari 2017. De inspecteur noemt de vragenbrief van 1 februari 2017 maar heeft niet gesteld dat deze vraag niet voldoende zou zijn beantwoord en de rechtbank heeft geen reden om dit antwoord in twijfel te trekken. De rechtbank constateert daarom dat belanghebbende ten aanzien van de vragenbrief van 1 februari 2017 aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan.

4.9.2.

Uit de besprekingsverslagen van de besprekingen van 23 februari en 9 maart 2017 volgt dat de inspecteur vragen heeft gesteld over de bestedingen van belanghebbende. De rechtbank heeft niet geconstateerd dat deze vragen verschillen van de vragen die schriftelijk op 1 augustus 2017 zijn gesteld en zal die vragen daarom gezamenlijk behandelen. Uit de informatiebeschikking volgt dat de inspecteur alleen ten aanzien van de vragen die zien op de privébestedingen van belanghebbende van mening is dat artikel 47 AWR is geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat terecht omdat belanghebbende op de vragen ten aanzien van eventuele uitdelingen van winst en de verhuur van de kelder antwoord heeft gegeven en de inspecteur niet heeft gesteld dat die antwoorden niet voldoen of niet juist zouden zijn. De rechtbank heeft daarom ook ten aanzien van die antwoorden geen reden om aan te nemen dat belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting zou hebben voldaan.

4.10.

Ten aanzien van de vragen over de privébestedingen van belanghebbende heeft de inspecteur gesteld dat hij niet voldoende bancaire uitgaven en contante middelen heeft geconstateerd en dat hij de verklaringen van belanghebbende om meerdere redenen niet geloofwaardig acht. Belanghebbende heeft ter verklaring van de grote contante uitgaven waar de inspecteur op wijst, verklaard dat in de periode van 2011 tot 2015 de heer [getuige] bij hen verbleef, dat hij € 600 per maand aan huur betaalde en dat hij een bedrag van € 41.000 aan belanghebbende in bewaring had gegeven en dat daaruit een aantal uitgaven zijn gedaan. Ter zitting heeft de inspecteur niet langer bestreden dat dit bedrag daadwerkelijk aan belanghebbende ter bewaring is gegeven. Hij heeft daarbij gesteld dat dit niet betekent dat belanghebbende over dit bedrag mocht beschikken en dat dit niet strookt met het feit dat de heer [getuige] in 2012 € 2.000 van belanghebbende heeft geleend. De rechtbank constateert dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de heer [getuige] een bedrag van € 41.000 aan belanghebbende in bewaring heeft gegeven. De rechtbank acht het aannemelijk dat belanghebbende in de periode van 2011 tot 2015 van dit bedrag met goedkeuring van de heer [getuige] een aantal grote contante uitgaven heeft gedaan en dat hij die achteraf met de heer [getuige] heeft verrekend. De rechtbank voegt daaraan toe dat de heer [getuige] geloofwaardig heeft verklaard dat hij slecht met geld kan omgaan, dat hij belanghebbende vertrouwde en dat hij het goed vond dat belanghebbende die uitgaven deed. Naar het oordeel van de rechtbank kan de lening van € 2.000 worden verklaard uit de omstandigheid dat de heer [getuige] op dat moment rood stond en belanghebbende dit bedrag aan hem heeft overgemaakt en dat dit later vanuit de in bewaring gegeven som is verrekend.

4.11.

Tijdens de bespreking van 23 februari 2017 heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat een vergelijkbaar gezin volgens de Nibud normen ongeveer € 9.000 per jaar aan boodschappen en dergelijke huishoudelijke uitgaven zou besteden. De bestedingen van belanghebbende zijn, volgens de inspecteur, onwaarschijnlijk laag en er wordt bijvoorbeeld tijdens vakanties niet gepind. De schenkingen van de schoonvader van belanghebbende acht de inspecteur niet aannemelijk onder meer omdat die niet nader zijn gespecificeerd, omdat het inkomen van de heer [medeverdachte] lager is dan dat van belanghebbende en zijn echtgenote, omdat zij twee broers heeft en als de heer [medeverdachte] hen alle drie gelijkelijk zou ondersteunen hij dat niet zou kunnen betalen. Belanghebbende heeft daartegenover aangevoerd dat zijn echtgenote per jaar ongeveer € 4.000 van haar vader krijgt, waaruit ook bestedingen worden gedaan. Verder heeft belanghebbende gesteld dat hij, in tegenstelling tot wat de inspecteur stelt geen luxe leven leidt en dat hij en zijn echtgenote wel girale uitgaven aan kleding hebben gedaan. De echtgenote van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij twee broers heeft maar dat haar vader geen contact heeft met haar ene broer en dat de andere broer de onderneming van haar vader heeft overgenomen, dat haar broers in het verleden meer kregen dan zij en dat haar vader dit op deze manier wil rechttrekken.

4.12.

De rechtbank acht de verklaring van de echtgenote van belanghebbende geloofwaardig en acht het aannemelijk dat zij dergelijke bedragen van haar vader heeft ontvangen. Tegenover deze verklaring heeft de inspecteur niet meer gezet dan dat hij die niet gelooft. De rechtbank weegt hierbij mee dat uit de aantekeningen die de inspecteur heeft gemaakt over de financiële situatie van de schoonvader van belanghebbende niet volgt dat hij dit niet zou kunnen betalen. Verder kan naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheid dat de inspecteur geen pinbetalingen voor uitgaven tijdens vakanties heeft aangetroffen, worden verklaard uit onder meer de giften van de schoonvader en uit de omstandigheid dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld, ondersteund door de door hem overgelegde dagafschriften, dat hij vlak voor een vakantie een bedrag aan contanten pinde. Uit de door belanghebbende overgelegde dagafschriften van de gezamenlijke bankrekening en facturen van kledingaankopen volgt dat, anders dan de inspecteur stelt, belanghebbende en zijn echtgenote in de onderhavige periode ook girale uitgaven aan kleding hebben gedaan.

Tot slot constateert de rechtbank dat het totaal aan contante opnamen samen met de giften van de schoonvader van belanghebbende neerkomen op een bedrag dat de € 9.000 aan Nibud norm die de inspecteur heeft genoemd, zeer dicht benadert. Daarmee heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank een afdoende verklaring gegeven voor de privé bestedingen van hemzelf en zijn gezin.

4.13.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de antwoorden van belanghebbende op dit punt daarmee niet zo onaannemelijk dat sprake zou zijn van onjuist gegeven antwoorden waardoor belanghebbende niet aan zijn informatieplicht van artikel 47 en verder AWR zou hebben voldaan.

4.14.

In de informatiebeschikking heeft de inspecteur gesteld dat uit onderzoek zou zijn gebleken dat klanten van [medebelanghebbende] buiten de factuur om contante bedragen hebben betaald voor de aanschaf van een keuken en dat [medebelanghebbende] deze bedragen niet als omzet heeft verantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt de informatie die de inspecteur uit de derdenonderzoeken heeft verkregen, deze stelling niet. De inspecteur wijst daarvoor met name op de verklaringen van de heer [melder] en van de heer en mevrouw [melder] . Tegenover de beschuldiging van de heer [melder] heeft belanghebbende facturen overgelegd die zien op de werkzaamheden die [medebelanghebbende] heeft uitgevoerd voor de heer [melder] . Uit de stukken, waaronder een email tussen mevrouw [melder] en de verhuurder van de bakkerij, volgt dat in de bovenwoning die de heer en mevrouw [melder] huren een nieuwe keuken en een nieuwe vloer door [medebelanghebbende] zou worden geplaatst. De werkzaamheden zouden in totaal € 5.800 voor de keuken en € 4.500 voor de vloer bedragen. Verder zou de verhuurder € 1.500 aan kosten voor eigen rekening nemen en de heer en mevrouw [melder] hebben van hun verhuurder een bedrag van € 3.000 in contanten geleend dat zij via de huur hebben terugbetaald. Belanghebbende heeft bij zijn bezwaarschrift facturen overgelegd van zowel de vloer als de keuken die overeenkomen met de bedragen die in de verklaring van de heer en mevrouw [melder] worden genoemd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat belanghebbende of [medebelanghebbende] in deze twee gevallen omzet buiten de administratie van de onderneming hebben gehouden. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat uit de andere onderzoeken bij een grote leverancier van belanghebbende en bij een andere klant van belanghebbende niets volgt dat de verdachtmakingen bevestigt.

4.15.

Tot slot ziet de rechtbank in de stukken die zijn overgelegd ten aanzien van de camper die belanghebbende heeft aangekocht evenmin een aanwijzing dat belanghebbende de hem gestelde vragen onjuist zou hebben beantwoord. De inspecteur heeft de verkoper van de camper meerdere keren bevraagd over de verkoop die naar de mening van de inspecteur voor een onwaarschijnlijk laag bedrag zou zijn gesloten. De verkoper heeft niet anders verklaard dan belanghebbende en de rechtbank ziet niet in welk belang de verkoper zou hebben bij een onjuiste verklaring. Hiertegenover stelt de inspecteur niet meer dan dat hij deze verklaring niet gelooft.

4.16.

Dit alles overziend, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank aan zijn inlichtingenplicht voldaan. De informatiebeschikking kan niet in stand blijven. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zal die daarom niet bespreken.

Immateriële schadevergoeding

4.17.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.18.

Belastinggeschillen dienen binnen een redelijke termijn te worden berecht. Dit brengt mee dat voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Als de redelijke termijn is overschreden, moet voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.6

4.19.

De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 8 november 2017. De redelijke termijn vangt dus op 8 november 2017 aan. De in aanmerking te nemen termijn eindigt heden, op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet.

4.20.

De behandelduur van deze zaak in bezwaar en beroep bedraagt afgerond naar boven 4 jaar. De redelijke termijn is dus overschreden met anderhalf jaar. Uitgaande van een tarief van € 500 per half jaar berekent de rechtbank de schadevergoeding op € 2.000.

4.21.

Wat betreft de toerekening van de schadevergoeding aan de inspecteur en de minister overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 16 mei 2018, dat wil zeggen dat de bezwaarfase afgerond naar boven zeven maanden heeft geduurd, waarvan zes maanden een redelijke termijn behelst. Dat betekent dat de behandeling van het bezwaar de zes maanden die daarvoor staat, met een maand heeft overschreden. De rechtbank zal de inspecteur daarom veroordelen tot het vergoeden van door belanghebbende geleden immateriële schade voor een bedrag van € 83 (€ 2.000 * 1/24).

De behandeling van het beroep heeft eveneens langer dan anderhalf jaar, de als redelijk te aanvaarden termijn, geduurd. De rechtbank zal de minister daarom veroordelen tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade voor een bedrag van € 1.917 (€ 2.000 * 23/24).

Vergoeding van proceskosten

4.22.

Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding van € 51.872,50 voor deze procedure en die met nummers 18/4243 en 18/4245 en 18/4247 omdat de inspecteur tegen beter weten in de beschikkingen heeft gehandhaafd en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De wijze waarop de inspecteur zich heeft gedragen tijdens de controle en de derdenonderzoeken was vooringenomen en intimiderend, aldus belanghebbende.

4.23.

De rechtbank stelt voorop dat een inspecteur ruime bevoegdheden heeft om inlichtingen te vergaren om te kunnen controleren of belastingplichtigen op juiste wijze aan hun verplichtingen voldoen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de inspecteur in dit geval zijn bevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven. Hij mag immers een onderzoek voeren met de middelen die hem daarvoor ter beschikking staan. Daarbij geldt naar het oordeel van de rechtbank dat een inspecteur bij aanvang van een onderzoek geen vooropgesteld oordeel hoort te hebben en dat hij open dient te staan voor verklaringen die niet passen in het beeld dat hij heeft van de belastingplichtige. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in deze zaak de grenzen van zijn onafhankelijkheid heeft opgezocht doordat hij geen, althans niet zichtbaar, acht heeft geslagen op antwoorden die belanghebbende gaf op zijn vragen. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen acht geslagen op de facturen die belanghebbende met betrekking tot [melder] en [melder] heeft overgelegd en is hij blijven volhouden dat in die gevallen sprake was van zwarte omzet. Ondanks de omstandigheid dat de door de tipgever, de heer [melder] , geuite beschuldigingen niet in de derdenonderzoeken zijn bevestigd, heeft de inspecteur zijn oordeel niet zichtbaar heroverwogen. Verder heeft de inspecteur zoals de rechtbank in 4.4 heeft geoordeeld niet voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 8:42 Awb. Dit alles geeft de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht een hogere proceskostenvergoeding dan gebruikelijk toe te kennen. Dit leidt evenwel niet tot een volledige vergoeding van belanghebbendes proceskosten. De rechtbank komt tot een hogere vergoeding dan gebruikelijk door uit te gaan van een zwaardere wegingsfactor voor de zwaarte van de zaak van 2 in plaats van 1.

4.24.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5 Griffierecht en proceskosten

5.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46.

5.2.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het oordeel in 4.23 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.196 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 2).

6 Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraak op bezwaar;

  • -

    vernietigt de informatiebeschikking;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.196;

  • -

    gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt;

  • -

    veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 83;

  • -

    veroordeelt de minister tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.917.

Deze uitspraak is gedaan op

Door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. H.J. Cosijn, rechters, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

1 Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1670.

2 Artikel 47, aanhef en onderdeel a, Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR).

3 Artikel 49, eerste lid, AWR.

4 Hoge Raad 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8475.

5 Artikel 52a, eerste lid, AWR.

6 Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.