RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/226670-19
vonnis van de meervoudige kamer van 16 oktober 2020
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Haaglanden, afdeling PPC
2597 JW Den Haag, Pompstationsweg 32.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 7 augustus 2020 en 2 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is op 7 augustus 2020 als deskundige ter zitting gehoord J. Neeleman, psychiater.
Op 21 augustus 2020 is in deze zaak bij tussenvonnis het onderzoek ter zitting heropend en geschorst om door de officier van justitie een onderzoek naar een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) te laten verrichten en een zorgmachtiging op grond van de Wvggz voor te bereiden. Daarnaast is de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om de post ‘huishoudelijke hulp’ schriftelijk nader te onderbouwen.
Bij dit tussenvonnis heeft de rechtbank bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Daarnaast is verdachte in dit vonnis ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend.
5 De strafbaarheid
De rechtbank acht, net als in het tussenvonnis, dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden zijn die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Daarnaast acht de rechtbank verdachte niet strafbaar voor het door hem gepleegde feit.
De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen onder 5.2 in het tussenvonnis van 21 augustus 2020 is overwogen. Dit dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, nu er geen aanleiding is om tot een heroverweging te komen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 16.395,60, bestaande uit € 1.395,60 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
Zoals overwogen in het tussenvonnis van 21 augustus 2020, is de materiële schade door de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis, de verzorging door de partner en de medicatie een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte voortgezet aansprakelijk voor die schade, te weten € 183,00. Het gevorderde is ook voldoende aannemelijk gemaakt, zodat deze posten kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De post ‘huishoudelijke hulp’ ter hoogte van € 1.212,60, acht de rechtbank nog steeds onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft geen gebruik gemaakt van de bij tussenvonnis geboden mogelijkheid dit onderdeel van zijn vordering schriftelijk nader te onderbouwen. Volstaan is met het opnieuw toesturen van de vordering. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de post ‘huishoudelijke hulp’ niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Bij tussenvonnis van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 15.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De rechtbank handhaaft die beslissing. De vordering is tot het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] van € 15.183,00, waarvan € 183,00 ter zake van materiële schade en € 15.000,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 15.183,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 183,00 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, berekend vanaf 19 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 110 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. de Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.