Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZWB:2015:721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant
09-02-2015
10-02-2015
02/997151-09
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:3544
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan de illegale productie, invoer en handel in/van Masterboxen. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, dat de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten koste van anderen is gemaakt.

Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. Zij hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben daardoor grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden.

Verdachte en zijn medeverdachten zijn veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast is aan één van de medeverdachte ook een taakstraf opgelegd. Bij de strafbepaling is (onder meer) rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/997151-09

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2015

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]

wonende te [woonplaats], aan het adres [adres]

raadsvrouwen: mr. C.W. Noorduyn en mr. L.E.G. van der Hut, beiden advocaat te

’s-Gravenhage

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19, 20, 21 en 26 januari 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Geertsema, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:

feit 1

hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 19 oktober 2010 te Tilburg en/of ’s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of Tsjechië en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,

meermalen, althans eenmaal,

(telkens) opzettelijk een (groot) aantal dvd’s en/of cd’s (in verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special en/of Masterbox Walt Disney Pixar Collection), waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de aan de tenlastelegging gehechte lijst, waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of heeft doen aanbieden, en/of ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben en/of heeft ingevoerd en/of heeft doen invoeren en/of heeft doorgevoerd en/of heeft doen doorvoeren en/of heeft uitgevoerd en/of heeft doen uitvoeren en/of heeft bewaard uit winstbejag en/of heeft doen bewaren uit winstbejag,

en/of

meermalen, althans eenmaal,

(telkens) opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders auteursrecht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders zonder toestemming van de rechthebbende(n) (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de bij deze tenlastelegging gevoegde lijst, verveelvoudigd en/of doen verveelvoudigen.

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van het plegen van voornoemd(e)

misdrijf/misdrijven zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of bovengenoemd misdrijf als

bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;

feit 2

hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 19 oktober 2010 te Tilburg en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of in Tsjechië en/of in Bulgarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke Organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van inbreuk(en) op het auteursrecht (artikel 31/31a/31b Auteurswet 1912) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van

Strafrecht).

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte, omdat het Zwolsman- en Karmancriterium zijn geschonden. Zij heeft daartoe de volgende stellingen geponeerd:

  • -

    de onrechtmatigheid van de onderzoeken van Stichting Brein en de FIOD;

  • -

    de schending van de beginselplicht voortvarendheid in de strafrechtspleging;

  • -

    de herhaalde schending van de verbaliseringsplicht;

  • -

    de opmaak van valse processen-verbaal door de FIOD;

  • -

    het niet voldoen aan de opdracht van de rechtbank;

  • -

    de onredelijke lange termijn van berechting.

De rechtbank overweegt ten aanzien van voormelde punten het navolgende.

De onrechtmatigheid van de onderzoeken van Stichting Brein en de FIOD

In de visie van de verdediging is de formele start van het strafrechtelijk onderzoek gestoeld op onrechtmatig verkregen informatie. Zij stelt dat Stichting Brein lange tijd en zelfs op strafbare wijze informatie heeft vergaard omtrent de Masterboxen, door zich schuldig te maken aan burgerpseudokoop en door te handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens en door inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van anderen.

De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van Stichting Brein als onrechtmatig moet worden aangemerkt dan wel dat Stichting Brein buiten haar bevoegdheden is getreden. Dit gelet op de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude waarin is bepaald, dat bij bestrijding van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf voorop dient te staan. Het initiatief tot dit civielrechtelijke onderzoek gaat daarbij uit van de burger, in dit geval de Stichting. De vraag of het particuliere onderzoek rechtmatig is, wordt niet beheerst door strafvorderlijke regels, maar door normen van burgerlijk recht, in het bijzonder de criteria van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. De grenzen van wat Stichting Brein in dat kader mag doen zijn ruimer dan de strafvorderlijke bevoegdheden van opsporingsambtenaren. De Hoge Raad laat veel ruimte voor het gebruik van bewijsmateriaal dat door particulieren is verkregen. Daarbij is wel van belang in hoeverre de opsporingsinstanties, in dit geval de FIOD, bemoeienis heeft gehad met de verkrijging van het materiaal. Daar zal de rechtbank hierna nader op ingaan. De rechtbank is in ieder geval niet gebleken van een situatie waarin het optreden van Stichting Brein zodanige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak tot gevolg heeft gehad, dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.

Stichting Brein is opgericht om inbreuken op intellectuele eigendomsrechten te bestrijden, in beginsel in civielrechtelijk kader. I dat verband wordt juist van haar verlangd dat zij meewerkt aan een goede informatievoorziening en een adequate informatie-uitwisseling, alsmede dat zij samenwerkt met andere private en publiekrechtelijke partijen. De FIOD behoort tot deze laatste groep. De stelling dat Stichting Brein zich schuldig heeft gemaakt aan burgerpseudokoop snijdt geen hout. Zoals gezegd dient het handelen van Stichting Brein niet te worden getoetst aan de strafrechtelijke normen. Daarnaast kan, op grond van artikel 126ij van het Wetboek van Strafrecht kan van burgerpseudokoop pas sprake zijn als de officier van justitie met een persoon – die geen opsporingsambtenaar is – overeenkomt dat de persoon bijstand verleend aan de opsporing. Van een dergelijke bijstand is de rechtbank niet gebleken. Van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en/of de Wet bescherming Persoonsgegevens is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. In het kader van de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude was het observeren van personen, het maken van foto’s en het delen van deze foto’s met de FIOD geoorloofd.

De verdediging heeft voorts het vermoeden uitgesproken, dat de FIOD en het openbaar ministerie een regisserende rol hebben gehad bij het private onderzoek van Stichting Brein. Zij waren op de hoogte van het onrechtmatig handelen van Stichting Brein en hadden moeten ingrijpen, hetgeen zij niet hebben gedaan, aldus de verdediging. Zij meent dat het openbaar ministerie ontoelaatbaar heeft getalmd met de start van het strafrechtelijke opsporingsonderzoek dat – anders dan het private onderzoek van Stichting Brein – is voorzien van allerlei waarborgen.

De rechtbank overweegt dat zij reeds hiervoor heeft vastgesteld, dat het handelen van Stichting Brein niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt en dat in die zin dus geen noodzaak bestond tot ingrijpen door de FIOD en het openbaar ministerie. Voort is zij anders dan de verdediging van oordeel, dat er geen aanwijzingen zijn dat Stichting Brein onder regie van de FIOD en het openbaar ministerie haar onderzoek heeft uitgevoerd. In deze zaak is op 10 februari 2009 besloten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De rechtbank is niet gebleken van bemoeienis van de strafvorderlijke autoriteiten tot die datum die maakten dat het (rechtmatige) optreden van de Stichting Brein aan de FIOD zou moeten worden toegerekend. De FIOD is niet zodanig sturend geweest dat sprake is geweest van inmenging in de zin van artikel 8 EVRM en evenmin kan worden gesproken van initiëren dan wel faciliteren van opsporingshandelingen door Stichting Brein. Ook van zogenaamd structureel wegkijken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest.

Ten aanzien van de stelling dat het strafrechtelijk opsporingsonderzoek eerder een aanvang had moeten nemen, overweegt de rechtbank dat – zoals eerder vermeld – op grond van de Aanwijzing Intellectuele Eigendomsfraude in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf voorop dient te staan. De rechtbank stelt verder vast dat in voormelde aanwijzing onder punt 2 als grond voor strafrechtelijke handhaving wordt vermeld: “Grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren”. Op grond van de door de FIOD verkregen informatie tot 10 februari 2009 kon het openbaar ministerie redelijkerwijs vermoeden dat daarvan sprake was. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die noopten tot eerder ingrijpen.

In de visie van de verdediging heeft de FIOD ook bij de inhoudelijke beoordeling en het gebruik van de Brein-rapporten niet de noodzakelijke zorgvuldigheid betracht.

Ten aanzien van de verkregen informatie vóór de start van het opsporingsonderzoek, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen over het (rechtmatige) handelen van Stichting Brein en hetgeen is overwogen omtrent de bemoeienis die de FIOD daarbij heeft gehad. Ten aanzien van de verkregen informatie ná de start van het opsporingsonderzoek, wijst de rechtbank op de inhoud van de aanvullende processen-verbaal van de betrokken FIOD-opsporingsambtenaren waarin op heldere wijze is gerelateerd, dat zij informatie van Stichting Brein ontvingen en ook hoe zij hiermee zijn omgegaan. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de inhoud van die processen-verbaal te twijfelen en ziet daarin geen aanwijzingen dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen door de FIOD. Daar komt bij dat de FIOD ook zelf onderzoek heeft verricht na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek, (onder andere) bestaande uit het aanhouden van verdachten, het horen van verdachten en getuigen, het verrichten van doorzoekingen, het uitluisteren van tapgesprekken, het houden van observaties en het verrichten van onderzoek aan in beslag genomen telefoons en computers. Daarnaast zijn er rechtshulpverzoeken gedaan ter verificatie van de informatie van Stichting Brein met betrekking tot de productie en de invoer van de illegale DVD’s/CD’s.

De verdediging heeft ook betoogd dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het onderzoek door de politie in Polen an sich en dat de FIOD de daaruit verkregen informatie dus niet had mogen gebruiken.

De rechtbank gaat voorbij aan voormelde stelling, nu de FIOD op basis van het vertrouwensbeginsel er vanuit mag gaan dat informatie die in het kader van een rechtshulpverzoek aan haar wordt verstrekt rechtmatig is verkregen.

Al het vorenstaande in ogenschouw nemend, is de rechtbank van oordeel dat het private onderzoek van Stichting Brein en het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek van de FIOD niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, zodat dit verweer terzijde wordt geschoven.

De schending van de beginselplicht voortvarendheid in de strafrechtspleging

Ten aanzien van dit punt verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is overwogen.

De herhaalde schending van de verbaliseringsplicht

Artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat ambtenaren die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, ten spoedigste een proces-verbaal moeten opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Hieruit volgt dat de FIOD was gebonden aan de verbaliseringsplicht, vanaf de dag waarop het strafrechtelijk opsporingsonderzoek is gestart, aldus vanaf 10 februari 2009. In weerwil van het betoog van de verdediging is de rechtbank van oordeel, dat niet is gebleken dat de FIOD niet aan deze plicht heeft voldaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtbank er, anders dan de verdediging heeft betoogd, van is uitgegaan dat het strafrechtelijk onderzoek pas op 10 februari 2009 is gaan lopen. Tot die tijd had de FIOD dan ook geen verbaliseringsplicht in de zin van artikel 152 Sv (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249) . Gezien hetgeen in de aanvullende processen-verbaal is opgenomen, is er in ieder geval wel sprake geweest van zodanige verslaglegging van bevindingen dat doeltreffend kon worden gereageerd op het verzoek van de rechtbank omtrent hetgeen aan het opsporingsonderzoek vooraf was gegaan.

De opmaak van valse processen-verbaal door de FIOD

De rechtbank stelt voorop dat zij in beginsel uitgaat van de volledigheid en juistheid van een procesdossier, tenzij er een (begin van) indicatie is dat sprake is van onjuistheden of onregelmatigheden in het procesdossier of in het daaraan onderliggende onderzoek.

Ten aanzien van het verrichtte onderzoek geldt dat de rechtbank dit als rechtmatig heeft bestempeld. Ten aanzien van het procesdossier wordt aan de verdediging toegegeven dat sprake is van slordigheden in dit dossier. Deze slordigheden rechtvaardigen echter niet de conclusie dat er processen-verbaal valselijk zijn opgemaakt, nu al hetgeen is gerelateerd in het dossier steeds is te verifiëren in de bijbehorende brondocumenten.

Het niet voldoen aan de opdracht van de rechtbank

De rechtbank heeft het openbaar ministerie de opdracht gegeven tot het verschaffen van duidelijkheid over de samenwerking tussen Stichting Brein en de FIOD vanaf 1 juni 2006 tot de daadwerkelijke start van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie aan die opdracht heeft voldaan door het laten opmaken van het aanvullend proces-verbaal dat is opgenomen onder AH-120 en de daarop gegeven aanvullingen in de vorm van twee aanvullende processen-verbaal, welke als bijlagen zijn opgenomen bij de schriftelijke reactie van het openbaar ministerie op de gevoerde preliminaire verweren. Ook hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat het strafrechtelijk onderzoek pas op 10 februari 2009 is gaan lopen. Zoals gezegd, had de FIOD tot die tijd geen verbaliseringsplicht en is er in ieder geval sprake geweest van zodanige verslaglegging van bevindingen dat doeltreffend kon worden gereageerd op het verzoek van de rechtbank omtrent hetgeen aan het opsporingsonderzoek vooraf was gegaan.

De onredelijke lange termijn van berechting

De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) bepaald dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De Hoge Raad heeft voormelde uitspraak niet op enig moment herzien. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een overschrijding van de redelijke termijn – nog daargelaten de vraag in hoeverre daarvan in het onderhavige geval sprake is – niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Conclusie van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat geen van de door de verdediging gevoerde verweren doel treffen, zodat zij – ook in onderlinge samenhang bezien – niet leiden tot een schending van het Zwolsman- of Karmancriterium. De rechtbank acht derhalve het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in haar requisitoir geconcludeerd tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de aangiftes van Stichting Brein, de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en op de aangifte van Höcker advocaten. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken, die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid, aldus de officier van justitie. Zij heeft voorts als bewijsmiddelen gebezigd de rapporten van Stichting Brein, het IFPI-rapport, de processen-verbaal over de doorzoekingen van de firma’s [bedrijf 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3], het proces-verbaal over de onderschepping van de Bulgaarse vrachtauto en de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij betrokken is geweest bij de productie van Masterboxen in Bulgarije. Op grond van deze bewijsmiddelen heeft de officier van justitie de landen Polen, Italië, Tsjechië en Bulgarije als productielanden aangemerkt. De betrokkenheid van de vier verdachten bij de productie van en handel in Masterboxen volgt – volgens de officier van justitie – uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], de telecomgegevens, de tapgesprekken, de processen-verbaal over de doorzoekingen van de woningen, bedrijven, auto, garage en/of loods van verdachte(n), de processen-verbaal over de verrichte onderzoeken aan de in beslag genomen computers en telefoons, alsmede uit de (deels) bekennende verklaringen van[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Op grond van voormelde bewijsmiddelen komt de officier van justitie tot een zekere rolverdeling tussen verdachten. Zij meent dat [medeverdachte 1] vanaf de totstandkoming van de Masterboxen tot de verkoop de regie in handen heeft gehad en dus de spilfiguur is geweest, dat [medeverdachte 3] en verdachte zich bezig hebben gehouden met de productie, verpakking, distributie en verkoop van Masterboxen en dat [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij de productie en verkoop van de Masterbox Walt Disney edities en bij de distributie en verkoop van Masterboxen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van beide feiten, wegens gebrek aan wettig bewijs. Daartoe heeft zij – in navolging van het door haar preliminair gevoerde verweer – aangevoerd dat al het verzamelde bewijs in het onderzoek Masterbox op onrechtmatige wijze is verkregen en dus van het bewijs moet worden uitgesloten.

Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit van beide feiten, wegens gebrek aan overtuigend bewijs. In dit verband heeft zij betoogd dat verdachte de feiten ontkent en dat al het potentiële bewijs indirect, suggestief, weerlegbaar, innerlijk tegenstrijdig en niet verifieerbaar is. Met betrekking tot de fotoconfrontatie met getuige [getuige 2] heeft de verdediging gesteld dat deze niet mag worden meegenomen als bewijs, omdat deze – in haar visie – niet correct is uitgevoerd.

Dat de naam van verdachte in het dossier op verschillende punten naar voren is gekomen, is volgens verdachte te verklaren vanuit zijn (legale) werkzaamheden voor [bedrijf 4] en [bedrijf 5]. In dat kader zou hij (samen met [medeverdachte 3]) in diverse landen zijn geweest en bij diverse optische mediabedrijven gesprekken hebben gehad.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Op 1 juni 2006 werd Stichting Brein tijdens een voorlichtingsbijeenkomst aan videotheekhouders door een videotheekhouder in het bezit gesteld van een Masterbox, welke bestond uit dvd’s en een cd. Stichting Brein is vervolgens een civiel onderzoek gestart, dat onder meer bestond uit het online aankopen van Masterboxen. Zij concludeerde dat de door haar verkregen Masterboxen bestonden uit kopieën van originele werken en dat deze kopieën zonder toestemming van de rechthebbenden van de betreffende film- en muziekwerken werden geproduceerd en verspreid. Het verloop en de resultaten van het civiele onderzoek werden door Stichting Brein samengevat in een rapport. Dit rapport is op 31 augustus 2006 overhandigd aan de FIOD. De FIOD besloot een dossier aan te leggen met betrekking tot de illegale handel in Masterboxen, waarin soortgelijke meldingen en relevante informatie opgenomen kon worden. Zij zag destijds nog geen aanleiding voor het starten van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek. In de periode na 31 augustus 2006 ontving de FIOD CIE-informatie, alsmede diverse meldingen van verschillende instanties (Stichting Brein, politie en douane) en rapporten van Stichting Brein over de illegale handel in Masterboxen en personen die mogelijk hierbij betrokken zouden zijn. Er werd besloten een tripartiet overleg te houden, welk overleg heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009. In dat overleg is besloten een strafrechtelijk opsporingsonderzoek te starten. Tijdens dit onderzoek is onder andere het volgende naar voren gekomen.

De maandelijkse uitgifte van illegale Masterboxen

Zowel door Stichting Brein als door de stichting Buma Stemra, de Nederlandse Vereniging van de Producenten- en Importeurs van beeld- en geluidsdragers en Höcker Advocaten is aangifte gedaan ter zake van overtreding van de Auteurswet. Uit deze aangiftes blijkt dat de werken die in de Masterboxen zitten, zonder toestemming van de rechthebbenden zijn vervaardigd en verspreid.1

Tijdens het opsporingsonderzoek van de FIOD werd geconstateerd, dat op een website op
6 maart 2006 een bericht was geplaatst, waarvan de inhoud als volgt luidde: “Ik ben op zoek naar een handelaar in masterbox dvd sets er zijn er al 2 in omloop (…)”.2 Verder heeft [medeverdachte 2] op 27 oktober 2010 verklaard, dat hij sinds 2006 bij de Masterbox betrokken is geraakt en dat hij nu op Masterbox 57 zit.3 De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de Masterbox maandelijks is uitgebracht sinds januari 2006.

De productie van Masterboxen

De International Federation of the Phonographic Industry (IFPI) te Londen is door diverse instanties gevraagd om 38 verschillende edities van de Masterbox forensisch te onderzoeken, teneinde vast te stellen waar de discs van de betreffende Masterboxen zijn vervaardigd.4 Door de FIOD is vastgesteld dat de edities 3 tot en met 23 gebrande recordables betreffen.5

Polen

De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat de discs van de Masterboxen 24 tot en met 38(a), de Masterbox Disney Classics en de Masterbox Family Special zijn geproduceerd in Polen bij het bedrijf [bedrijf 1] of bij het bedrijf [bedrijf 6].

Italië

De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat de discs van Masterbox 41(a) zijn vervaardigd in Italië bij het bedrijf [bedrijf 2]

Tsjechië

De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat:

  • -

    25 van de 36 discs uit de Masterboxen 38b, 39 en 40 zijn vervaardigd in Tsjechië bij het bedrijf [bedrijf 3];

  • -

    92 van de 144 discs afkomstig uit de Masterboxen 41(b) tot en met 52 zijn vervaardigd in Tsjechië bij het bedrijf [bedrijf 3].

Van de resterende discs was de herkomst niet te herleiden.

Bulgarije

De IFPI heeft in haar verklaring van 16 augustus 2011 als conclusie vermeld dat:

  • -

    de discs van de Masterboxen 53 en 54 zijn vervaardigd in Bulgarije bij het bedrijf [bedrijf 7];

  • -

    19 van de 36 discs van de Masterboxen 55, 56, 58 zijn vervaardigd in Bulgarije bij het bedrijf [bedrijf 8].

Van de resterende discs was de herkomst niet te herleiden.6

De productie van Masterbox discs in Polen

Naar aanleiding van de verkregen informatie van Stichting Brein en de IFPI werd door de FIOD contact gelegd met de politie in Warschau. Aan de FIOD werd medegedeeld dat de politie van Warschau op 12 februari 2009 de fabriek [bedrijf 1] was binnengetreden in het kader van een eigen strafrechtelijk onderzoek ter zake van piraterij en dat een partij Masterboxen nummer 38 in beslag was genomen. Na het bekend worden van deze informatie is de FIOD op 9 maart 2009 afgereisd naar Polen, teneinde na te gaan of er in het onderzoek van de Poolse politie relevante informatie naar voren was gekomen voor het in Nederland gestarte opsporingsonderzoek. Door een medewerker van de Poolse politie werd aan de FIOD medegedeeld dat uit de tot dan toe verkregen informatie de betrokkenheid van een Nederlander naar voren was gekomen, welke bij de Poolse verdachten bekend stond onder de naam [verdachte]. Deze [verdachte] zou gebruik maken van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. [verdachte] zou de tussenpersoon zijn tussen de Nederlandse organisatie en de Poolse verdachten en hij zou contante betalingen hebben gedaan aan de Poolse verdachten voor het persen van illegale dvd’s.7

De Poolse politie heeft onder meer de heer [getuige 1] als verdachte gehoord. [getuige 1] heeft verklaard dat hij eind 2007 begin 2008 een persoon genaamd [verdachte] heeft ontmoet in Polen. [verdachte] zei dat hij een Nederlander was. Op verzoek van deze [verdachte] heeft [getuige 1] dvd’s en cd’s laten persen. [verdachte] zei de auteursrechten te hebben, maar [getuige 1] heeft nooit een schriftelijke verklaring hiervan ontvangen. De schijven werden gemaakt door de bedrijven [bedrijf 9] en [bedrijf 6]. Het bedrijf [bedrijf 1] perste datgene wat[getuige 1] bij[bedrijf 9] had besteld. Vervolgens werden de schijven bedrukt door de firma van [getuige 1]. De eerste productielijn bestond enkel uit dvd’s en is onderschept in Nederland of Duitsland. Tijdens een ontmoeting in Warschau tussen [getuige 1] en [verdachte] beweerde laatstgenoemde dat dit was gebeurd, omdat de IFPI code ontbrak. Hij heeft vervolgens [getuige 1] gevraagd of de volgende keer de dvd’s verstuurd zouden kunnen worden zonder factuur. [verdachte] heeft [getuige 1] 5 titels (matrijzen), projecten van de bedrukking en een telefoon gegeven, met het verzoek om hem per sms te contacten. [getuige 1] heeft vervolgens 30.000 schijven laten maken en bedrukt, waarna de schijven naar het door [verdachte] opgegeven adres zijn verstuurd. Dit adres was van de firma [bedrijf 10] te Eindhoven. De schijven zijn daadwerkelijk gelost in Tilburg. [verdachte]is naar Polen gekomen om de schijven contant af te rekenen. Nadien hebben nog diverse producties van schijven plaatsgevonden. [verdachte] heeft[getuige 1] op enig moment gevraagd om bij de schijven een zak productieafval toe te voegen.[getuige 1]heeft [verdachte] voor het laatst gezien in januari 2009 tijdens een ontmoeting in Polen.8

De FIOD heeft nader onderzoek gedaan naar de gebruiker van het telefoonnummer

[telefoonnummer 1]. Uit dit onderzoek bleek dat voormeld nummer op naam stond van verdachte,9 hetgeen ook door verdachte zelf is bevestigd.10 Uit de gebruikergegevens bleek dat verdachte in de periode 22 oktober 2008 tot en met 13 januari 2009 tijdens zijn verblijf in Polen vijf keer telefonisch contact heeft gehad met het telefoonnummer van [bedrijf 11], van welk bedrijf [medeverdachte 1] enig aandeelhouder is.11 Daarnaast bleek dat verdachte in de periode 18 december 2008 tot en met 18 maart 2009 32 contacten heeft gehad met Poolse nummers en dat hij in genoemde periode 318 contacten heeft gehad met het nummer [telefoonnummer 2], zijnde het nummer van [bedrijf 11].12 Verdachte heeft ter zitting bevestigd in voormelde periode in Polen te zijn geweest.13

[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij eind 2007 samen met verdachte in Polen is geweest, waar zij samen diverse bedrijven hebben bezocht. Beiden hebben visitekaartjes van [bedrijf 4] onder hun eigen naamgegevens achtergelaten.14

De productie van Masterbox discs in Italië

Op 21 april 2009 werd door Stichting Brein telefonisch aan de FIOD medegedeeld dat in Italië een fabriek bekend was geworden, waar mogelijk Masterboxen geproduceerd zouden worden. Tevens deelde Stichting Brein mede dat Guarda di Finanza een strafrechtelijk onderzoek hiernaar zou gaan instellen. Voormelde informatie werd op 24 april 2009 gevolgd door schriftelijke informatie van Europol, waarin werd vermeld dat gedurende het onderzoek in Italië de naam van de Nederlander [verdachte], ook genaamd [medeverdachte 3], was opgedoken. Deze Nederlander had een Italiaans bedrijf in Bologna gevraagd om 90.000 cd’/dvd’s te produceren met muziek en films en had hierbij een visitekaartje van[bedrijf 4] achtergelaten.15

Op 27 mei 2009 heeft Guarda di Finanza een doorzoeking gedaan bij de firma [bedrijf 2] in Bologna. Bij deze doorzoeking zijn 80.230 dvd’s/cd’s met daarop auteursrechtelijke beschermde werken in beslag genomen, waarvan 42.670 op een verhullende wijze waren verpakt, door het aanbrengen van afvalmateriaal bovenop de spindels. Daarnaast is een kopie van de order afkomstig van de Nederlandse vennootschap [bedrijf 10] in beslag genomen. De order betrof een productie van 84.000 stuks met betrekking tot 12 video en audio titels.16 In de bedrijfsruimte van [bedrijf 2] werd een machine aangetroffen, waarop op dat moment dvd’s van Masterbox editie 41 werden vervaardigd. De FIOD heeft vastgesteld dat deze dvd’s qua uiterlijke kenmerken en titels identiek waren aan dvd’s van de Masterbox editie 41, die volgens het IFPI zijn vervaardigd in Tsjechië.17

Bij voormelde doorzoeking was aanwezig de heer [getuige 2], vennoot van [bedrijf 2]. Hij heeft verklaard dat begin mei 2009 ene [verdachte] contact met [bedrijf 2] heeft opgenomen, omdat hij geïnteresseerd was in het maken van kopieën van dvd’s en cd’s voor de Nederlandse markt. Vervolgens heeft diezelfde [verdachte] een bezoek gebracht aan [bedrijf 2] en is een offerte aan hem uitgebracht, met welke offerte [verdachte]akkoord is gegaan. Hij maakte gebruik van het Skypecontact [skype adres 1]. Met betrekking tot de in beslag genomen 42.640 dvd’s/cd’s heeft [getuige 2] verklaard, dat deze op verzoek van de klant op spindels moesten worden aangeleverd, met daarbovenop een laag afval.18 [getuige 2] heeft een omschrijving gegeven van het uiterlijk van [verdachte]; het is een man van ongeveer 40 jaar oud, 1.80 meter lang, blond haar en hij heeft een normaal postuur. Aan [getuige 2] zijn foto’s getoond. Ten aanzien van één van de aan hem getoonde foto’s heeft [getuige 2] verklaard: “geloof met redelijke zekerheid, dat het zou kunnen gaan om de persoon afgebeeld op de foto met nummer 42 (…) ik zou er zekerder van zijn als ik een kleurenfoto zou kunnen zien.”19[getuige 2] is een kleurenfoto van verdachte getoond tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris. Hij heeft toen te kennen gegeven dat hij de man die op de foto is te zien, herkent als de [verdachte] die met hem contact heeft opgenomen met betrekking tot de productie van de Masterbox DVD’s/CD’s.20

Ook was bij de doorzoeking aanwezig mevrouw[getuige 3], de wettelijke vertegenwoordiger van[bedrijf 2].21 Zij heeft verklaard een schriftelijke opdracht te hebben gekregen van de vennootschap [bedrijf 10].22 Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij mevrouw [getuige 3] kent vanuit zijn zakelijke contacten en dat hij een keer op bezoek is geweest bij hun fabriek.23

De productie van Masterbox discs in Tsjechië

Op 22 juni 2010 is een doorzoeking gedaan bij de firma [bedrijf 3] te Praag. Bij deze doorzoeking zijn uit de administratie van [bedrijf 3] documenten in beslag genomen.24

Eén document betreft een orderbevestiging van 4 maart 2009, waarop onder ‘customer information’ de firma [bedrijf 10] te Schijndel wordt genoemd. Het betreft een orderbevestiging van de vervaardiging van 77.000 dvd’s en 7.000 cd’s. De dvd’s zijn afzonderlijk voorzien van een titel, waarin steeds het nummer 45 wordt genoemd.

De rechtbank memoreert in dit verband, dat de IFPI heeft geconcludeerd dat er discs van de Masterbox editie 45 zijn vervaardigd bij [bedrijf 3]. Onder ‘Packing specification’ wordt telkens vermeld ‘on spindle’.25

De productie van Masterbox discs in Bulgarije

Op 25 oktober 2010 werd in Tilburg door de politie een Bulgaarse vrachtwagen onderschept, met als lading dvd’s en cd’s van Masterbox editie 58. Op de ‘packing list’ werd vermeld dat het in totaal 97.200 stuks betrof. De goederen waren afkomstig van het bedrijf [bedrijf 8] te Bulgarije en bestemd voor [bedrijf 12] te België.26 In werkelijkheid moest de lading, anders dan op de vrachtbrief vermeld, afgeleverd worden bij de firma[bedrijf 13] te Tilburg.27

Op 2 februari 2011 is in het kader van een rechtshulpverzoek van Nederland aan Bulgarije mevrouw [getuige 6] gehoord. [getuige 6] is werkzaam als technisch secretaresse bij [bedrijf 8]. Zij heeft verklaard dat [bedrijf 8] Masterboxen heeft vervaardigd in opdracht van een Belgische of Nederlandse opdrachtgever. De discs werden niet in doosjes verpakt, maar zaten op spindels en werden steeds naar hetzelfde adres gestuurd.[getuige 6] meent dat dit een adres in Tilburg betrof. De naam [medeverdachte 3] komt haar bekend voor.28

[medeverdachte 3] bekent betrokken te zijn geweest bij de productie van Masterboxen in Bulgarije. In het najaar van 2009 heeft hij voor de eerste keer een bezoek gebracht aan de firma [bedrijf 8]. Ook verdachte was bij dit eerste bezoek aanwezig. Tijdens een tweede bezoek in het voorjaar van 2010 is gevraagd of[bedrijf 8]Masterboxen kon produceren. Tijdens dit tweede bezoek zijn afspraken gemaakt met betrekking tot productieaantallen, prijzen, invullingen van documenten, de wijze van verzending van de dvd’s en cd’s, de wijze van informatie-uitwisseling en het doen van betalingen. Dit heeft geleid tot de daadwerkelijke productie van Masterboxen door [bedrijf 8]29 [medeverdachte 3] heeft verklaard zich te hebben beziggehouden met het onderhouden van de contacten met [bedrijf 8] en met het versturen van de masters. Daarnaast moest hij ervoor zorgen dat het geproduceerde op tijd aankwam in Nederland en dat [bedrijf 8] in het bezit werd gesteld van een contract en ‘declarations’. Uit deze ‘declarations’ moest blijken dat de opdrachtgever over de auteursrechten beschikte. De ‘declarations’ werden door [medeverdachte 3] voorzien van valselijke informatie, waarbij hij de naam van de firma [bedrijf 12] heeft gebruikt. Ook heeft [medeverdachte 3] UPS Waybills vervalst en contante betalingen gedaan aan [bedrijf 8].30

[medeverdachte 3] stelt te hebben gehandeld in opdracht van zijn opdrachtgever, met wie hij communiceerde via zijn hushmail account, zijnde [e-mailadres 1].31 Op de computer van [medeverdachte 3] zijn e-mailgesprekken aangetroffen tussen voormeld e-mailadres en [e-mailadres 2] In deze e-mailberichten wordt gesproken over stampers, masters, dvd’s, cd’s en de nummers 55-12, 56, 57-1, 57-2, 57-8 en 57-9. Deze e-mailberichten zijn vergeleken met sms-berichten die zijn verstuurd tussen de telefoonnummers [tefefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4].32 Hieruit bleek dat kort na een verstuurd e-mailbericht een sms werd verstuurd, die betrekking leek te hebben op het verzonden e-mailbericht. [medeverdachte 3] heeft bekend de betreffende sms’jes te hebben verstuurd. Hij heeft de telefoon met het nummer [tefefoonnummer 3] gekregen om te communiceren met de persoon die hem de telefoon heeft gegeven.33 Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] hoort bij een telefoontoestel dat is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1].34

[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de financier en de opdrachtgever was voor de vervaardiging en verspreiding van Masterboxen.35

Op 19 oktober 2010 is bij de doorzoeking van de auto van [medeverdachte 1] een dvd met opschrift 58-9 aangetroffen. De inhoud van deze dvd is vergeleken met een dvd van de op 25 oktober 2010 onderschepte lading Masterboxen. De inhoud van deze dvd’s kwamen met elkaar overeen.36 De rechtbank stelt op basis hiervan vast, dat [medeverdachte 1] beschikking had over een kopie van de Masterbox disc 58-9, reeds vóórdat deze in Nederland op de markt was gebracht.

[bedrijf 10]

De rechtbank stelt op basis van de hierboven gebezigde bewijsmiddelen vast, dat bij het onderzoek naar de productielocaties in Polen, Italië en Tsjechië de naam [bedrijf 10] naar voren is gekomen, als zijnde de afnemer van de dvd’s en cd’s.

De heer [naam 1] is eigenaar/enig aandeelhouder van de firma [bedrijf 10], officieel geheten [bedrijf 10](hierna: [bedrijf 10]’). [naam 1] heeft ten overstaan van de FIOD verklaard, dat de namen Masterbox en [bedrijf 3] hem niets zeggen en dat het laten persen van dvd’s niet tot de werkzaamheden van [bedrijf 10] behoort. [bedrijf 10] houdt zich enkel bezig met cd-recycling. De namen[verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] komen hem niet bekend voor. Wanneer [naam 1] in de administratie van [bedrijf 10] nazoekt of de namen van verdachten hierin voorkomen, ziet hij dat op 30 mei 2007 een bezoek is gebracht aan het bedrijf [bedrijf 4]. [naam 1] weet bijna zeker dat zijn vroegere werknemer [naam 2] bij [bedrijf 4] is geweest en dat [naam 2] zaken heeft gedaan met [verdachte], die gebruik maakte van het e-mail adres[e-mailadres 3].37

Invoer van Inlays

In het kader van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek is op 4 maart 2010 een telefoontap geplaatst op het telefoonnummer [telefoonnummer 1]38, in gebruik bij verdachte. Tijdens een telefoongesprek op 1 juni 2010 tussen verdachte en ene [naam 3] vraagt verdachte of een man kan komen helpen bij het lossen van een container om 11:00 uur.39 Naar aanleiding van dit gesprek heeft de FIOD op 2 juni 2010 een observatie uitgevoerd in de omgeving van het bedrijfspand gelegen aan het adres[adres 1] te Eersel. Op dit adres was sinds 1 januari 2008 het bedrijf [bedrijf 4] van [medeverdachte 3] gevestigd. Verdachte maakte gebruik van de faciliteiten van [bedrijf 4] en zijn bedrijf [bedrijf 5] was ook gevestigd op hetzelfde adres..40 Het observatieteam van de FIOD zag dat door twee mannen een container werd gelost bij voormeld bedrijfspand. De container was beladen met pallets met daarop kartonnen dozen. Een deel van de lading werd in een bestelauto, een Mercedes Benz met het kenteken [kentekennummer], geplaatst en het andere deel werd opgeslagen in de opslagruimte van het bedrijfspand.41 Uit gegevens van de douane bleek dat de container was ingevoerd onder de naam [bedrijf 4], met als eigenaar [medeverdachte 3], onder het containernummer [nummer 1]. Deze container was beladen met “12 pallets s.t.c. 546 cartons 3 disc digi tray met een bruto gewicht van 5747,8 kg zonder merken of nummers”.42

Op 11 Juni 2010 wordt voormelde bestelauto opnieuw gezien bij het adres [adres 1] te Eersel, met een blanke man als bestuurder. Ook verdachte wordt opnieuw gezien op dit adres. Verdachte opent de roldeur van het bedrijfspand. In de loods staan lege pallets en bruine dozen. Vanuit de loods worden vier pallets met bruine dozen in de bestelauto geladen. De bestuurder van de bestelauto rijdt (uiteindelijk) naar het adres[adres 2] te Goirle. Daar worden de bruine dozen door de bestuurder uitgeladen en naar binnen gereden in het betreffende pand. De bestuurder rijdt weg omstreeks 12:50 uur. Om 12:59 uur wordt verdachte gezien op het adres [adres 2] te Goirle.43

Uit onderzoek kwam naar voren dat de bestelauto op 2 juni 2010 was gehuurd op naam van [getuige 7].44 De heer [getuige 7] heeft als getuige verklaard dat hij twee maal op de [adres 1] is geweest om dozen op te halen. Dit heeft hij gedaan in opdracht van een man die door [getuige 7] ‘de man in het zwart’ wordt genoemd. De tweede keer heeft hij de dozen naar de[adres 2] in Goirle gebracht. Op 16 augustus 2010 heeft [getuige 7] in opdracht van de man in het zwart dozen en tafels weggehaald bij de [adres 2]. Hierbij heeft [getuige 7] de hulp van [medeverdachte 1] ingeschakeld, die hem heeft geholpen bij het inladen.45 [getuige 7] is in een later stadium gehoord als verdachte. Tijdens dit verhoor gaf hij te kennen eerder niet helemaal de waarheid te hebben gesproken. Niet de man in het zwart, maar [medeverdachte 1] heeft [getuige 7] gevraagd om de tafels weg te halen bij de [adres 2] te Goirle.46 De verklaringen van [getuige 7] worden ondersteund door camerabeelden waarop is te zien, dat een man en [medeverdachte 1] samen op 16 augustus 2010 tafels in een vrachtauto laden, vanuit de loods gelegen aan de [adres 2]. De vrachtauto rijdt weg en komt op een later moment weer terug bij de loods. [medeverdachte 1] is ook dan aanwezig en laadt samen met een andere man een pallet vol met opgevouwen bruine dozen vanuit de loods in de vrachtauto.47

Op een onder [medeverdachte 1] in beslag genomen computer zijn afbeeldingen van inlays aangetroffen.48

Op 19 oktober 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de loods gelegen aan de [adres 2] te Goirle. In de loods werden vier plastic inlays aangetroffen, welke gelijk zijn aan de inlays zoals aangetroffen in de Masterboxen. Daarnaast werden in totaal 14 losse dvd’s van Masterbox 55 aangetroffen, alsmede gescheurde verpakkingen van Masterboxen van de edities 1, 4, 5, 6, 12, 13, 15, 21, 22, 30, 31 en 51. Van de edities 56 tot en met 58 is niets aangetroffen.49

Op 9 september 2010 wordt tijdens een telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] gesproken over een container die morgen wordt afgeleverd en dat ze dat met z’n tweeën moeten doen. Naar aanleiding van dit gesprek wordt wederom een observatie uitgevoerd door de FIOD in de omgeving van de [adres 1]. Gezien wordt dat door verdachte en een man op 9 september 2010 een container wordt gelost bij het pand aan de [adres 1]. De container is beladen met een aantal pallets met daarop kartonnen dozen. De lading wordt door verdachte en de andere man binnengereden in het pand.50Uit gegevens van de douane bleek dat voormelde container is ingevoerd onder de naam [bedrijf 4], met [medeverdachte 3] als geadresseerde, onder het containernummer IMTU 3014350. In deze container zaten 109.200 stuks van kunststofverpakkingsmiddelen.51

Uit gegevens van de douane bleek dat in de periode 27 oktober 2008 tot en met 3 september 2010 op negen verschillende data containers met cd doosjes dan wel verpakkingsmateriaal van kunststof zijn geïmporteerd door [bedrijf 4], waaronder de twee containers die zijn waargenomen op 2 juni 2010 en 9 september 2010.52

[medeverdachte 3] heeft over het lossen van containers aan de [adres 1] verklaard, dat de goederen in de containers verpakkingsmaterialen waren en bedoeld waren voor het verpakken van dvd’s en cd’s. Hij bestelde deze verpakkingsmaterialen bij een fabriek in [plaats] (China).53 Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank verklaard meermalen de fabriek in[plaats] te hebben bezocht.54

In het kader van het opsporingsonderzoek is ook de heer [getuige 8] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in verband met zijn eigen bedrijf [bedrijf 14] bekend is geraakt met het bedrijf [bedrijf 4]. Verdachte heeft hem gevraagd om plastic verpakkingsmateriaal in te kopen van [bedrijf 4] en dit vervolgens door te verkopen aan een bedrijf genaamd [bedrijf 15]. [getuige 8] heeft de goederen zelf nooit gezien, hij factureerde alleen maar. Een en ander is gestopt in augustus 2009 door het faillissement van [bedrijf 14]55 De opdracht tot factureren kreeg [getuige 8] van verdachte.56

De verkoop van Masterboxen door [medeverdachte 3]

bekent Masterboxen te hebben ingekocht en verkocht, waaronder Disney Masterboxen. Hij stelt eind 2008 hiermee te zijn begonnen. In het begin lag zijn omzet rond 500 stuks per maand. In een later stadium betrof het 700 stuks per maand. [medeverdachte 3] had een winstmarge van € 2,00 per verkochte Masterbox.57

[medeverdachte 3] gebruikte drie telefoons voor de in en verkoop van Masterboxen:

  • -

    het nummer [tefefoonnummer 3] gebruikte hij voor het plaatsen van bestellingen bij de leverancier;

  • -

    het nummer [telefoonnummer 5] gebruikte hij om bestellingen te ontvangen van afnemers;

  • -

    het nummer [telefoonnummer 6] gebruikte hij om contact te onderhouden met de chauffeur die de Masterboxen kwam afleveren.58

Met betrekking tot het telefoonnummer [tefefoonnummer 3] memoreert de rechtbank dat [medeverdachte 3] vanaf dit nummer sms-berichten heeft verstuurd naar het nummer [telefoonnummer 4], behorend bij een toestel dat in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen, alsmede dat [medeverdachte 3] uiteindelijk heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de leverancier en de financier is van (de handel in) Materboxen.

Het toestel behorend bij het telefoonnummer [telefoonnummer 6] is een geëncrypteerde telefoon.59

[medeverdachte 3] maakte ook gebruik van een BlackBerry met het telefoonnummer [telefoonnummer 7]. Dit was zijn privé telefoon.60 In deze BlackBerry zijn de contacten [naam 4] en [naam 6] aangetroffen. Onder beide contacten werd het nummer [telefoonnummer 2] vermeld.61 Hierboven is reeds aangehaald dat laatstgenoemd nummer in gebruik is bij [medeverdachte 1]. Daarnaast merkt de rechtbank op dat [naam 4] de voorletters zijn van[medeverdachte 1].

De verkoop van Masterboxen door[medeverdachte 2]

Zoals reeds hierboven vermeld, werd op 25 oktober 2010 in Tilburg een transport Masterboxen van editie 58 uit Bulgarije onderschept. In de cabine van de vrachtauto werd een navigatiesysteem aangetroffen, waarin onder andere het adres [adres 3] in Den Dungen stond geregistreerd.62 Op dit adres bleek het bedrijf [bedrijfsnaam] gevestigd te zijn, welke firma toebehoort aan [naam 7]en [naam 8]. [naam 7] is gehoord en heeft verklaard dat [medeverdachte 2] één keer per maand zeven Masterboxen aan hem levert. Deze Masterboxen werden vervolgens door [naam 7] doorverkocht. Via [naam 7] heeft[medeverdachte 2] ook Masterboxen aan [naam 8] geleverd.63

[medeverdachte 2] is gehoord door de FIOD. Hij heeft verklaard dat een Masterbox bestaat uit dvd’s en cd’s, met daarop films, tv-series en/of muziekwerken.64 Hij heeft bekend Masterboxen te hebben ingekocht en verkocht. In 2006 is hij begonnen met de handel in Masterboxen. Het is begonnen met de inkoop van 50 Masterboxen, maar dat werd steeds meer. Hij verkocht aan verschillende klanten en had een winstmarge van € 2,50 tot € 5,00 per Masterbox. De opbrengst bewaarde hij in zijn woning gelegen te [woonplaats medeverdachte]. De (discs van de) Masterboxen werden door hem opgeslagen in een door hem gehuurde loods gelegen te Wijk en Aalburg en in een door hem gehuurde garagebox gelegen te [woonplaats medeverdachte].65 In de loods zijn 20 Masterboxen en 4 dozen met spindels aangetroffen.66 In de garagebox zijn 22 Masterboxen aangetroffen.67

[medeverdachte 2] werd gebeld als er een nieuwe Masterbox uitkwam.68 In de woning van [medeverdachte 2] zijn twee mobiele telefoons in beslag genomen. In één telefoon werd in de oproepenlijst drie keer het nummer [telefoonnummer 2] aangetroffen, welk nummer in gebruik is bij [medeverdachte 1]. Voormelde oproepen zijn respectievelijk binnengekomen op 5 september 2006, 6 september 2006 en 17 december 2006.69 [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben ook telefonisch contact met elkaar gehad op 11 januari 2010 en 12 februari 2010. In het eerste gesprek wordt gesproken over een telefoon die [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] moet ophalen. In het tweede gesprek wordt gezegd dat [medeverdachte 1] de telefoon gaat afgooien bij [medeverdachte 2].70

Criminele organisatie

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vast staat, dat er in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen, te weten de productie, verspreiding en distributie van illegale Masterboxen waarbij sprake was van overtreding van de Auteurswet. Naar het oordeel van de rechtbank was namelijk sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen, dat gedurende een periode van bijna 5 jaar op een gestructureerde wijze strafbare feiten pleegde. De rechtbank leidt uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen af, dat de organisatie als volgt te werk ging.

De organisatie stelde maandelijks een Masterbox samen en liet deze Masterboxen in diverse landen produceren. De edities 1 tot en met 23 van de Masterbox betroffen gebrande recordables. De edities 24 tot en met 38 liet de organisatie in Polen produceren. Dit is geweest in de periode van eind 2007 tot en met 9 februari 2009. Een deel van de edities 38 tot en met 52 is in Tsjechië geproduceerd (van eind 2008 tot februari 2010) en nummer 41 in Italië (mei 2009). Tot slot zijn de Masterboxen met nummer 53 tot en met 56 en nummer 58 in Bulgarije geproduceerd (van juni 2010 tot en met oktober 2010). De rechtbank gaat er op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven vanuit dat de eerste editie van de Masterbox is verschenen in januari 2006.

De organisatie stuurde de masters van de dvd’s/cd’s naar de producenten op, deed contante betalingen en zorgde voor valse declarations waaruit moest blijken dat de opdrachtgever over de rechten beschikte. Daarbij werd misbruik gemaakt van bedrijfsgegevens van diverse bedrijven waaronder [bedrijf 10] te Nederland en [bedrijf 12] te België. De organisatie zorgde ervoor dat de dvd’s/cd’s naar Nederland werden vervoerd. Op verzoek van de organisatie gebeurde dit op spindels met bovenop afvalmateriaal. In Nederland werden de Masterboxen verder samengesteld op het adres [adres 2] in Goirle. De verpakkingsmaterialen en/of inlays voor de Masterboxen werden in China besteld, waarbij op papier via het bedrijf van [getuige 8] een goederen- en geldstroom gecreëerd werd om de daadwerkelijke bestemming van de goederen te verhullen. Vervolgens werden de masterboxen opgeslagen en door diverse (tussen)handelaren in (grote) partijen op de markt gebracht. De partijen werden verkocht aan handelaren die de masterboxen uiteindelijk aan particulieren verkochten.

De diverse deelnemers van de organisatie hadden in het geheel ieder een eigen rol. Zo was er een persoon die de organisatie aanstuurde en zorgde voor de financiering. Daarnaast waren er personen die zich bezighielden met het productieproces, het vervoeren van de dvd’s/cd’s en het verpakken van de Masterboxen en tot slot waren er personen die zich met de handel in Masterboxen bezighielden. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte deel heeft uitgemaakt van deze criminele organisatie en zo ja, welke rol verdachte daarin heeft gehad. Die vraag zal de rechtbank hierna beantwoorden.

Betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht en op het ter verveelvuldiging of ter verspreiding voorhanden hebben van voorwerpen, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat. De rechtbank is namelijk van oordeel dat uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt, dat verdachte samen met anderen illegale dvd’s/cd’s heeft geproduceerd en de illegale masterboxen heeft samengesteld/ingepakt in de gehele ten laste gelegde periode. Gezien de omvang en de stelselmatigheid van de werkzaamheden en de periode waarin verdachte de werkzaamheden heeft verricht, kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat verdachte hier zijn bedrijf van heeft gemaakt.

De voornaam van verdachte wordt, in combinatie met zijn telefoonnummer, door getuige [getuige 1] aangereikt als zijnde de persoon die opdracht heeft gegeven voor de vervaardiging van de Masterbox dvd’s/cd’s in Polen. Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt ook dat hij in die periode diverse malen in Polen is geweest, hetgeen verdachte ter zitting heeft bevestigd. De productie in Polen is volgens getuige [getuige 1] eind 2007 gestart. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte vanaf november 2007 betrokken is geraakt bij de productie van DVD’s en CD’s voor de Masterboxen. Ook in Italië komt de voornaam van verdachte naar voren. Getuige [getuige 2] herkent verdachte als zijnde de [verdachte] waarmee hij zaken heeft gedaan. Ook in Italië is verdachte diverse keren geweest en hij erkent ook dat hij bij het bedrijf is geweest dat de illegale cd’s/dvd’s heeft vervaardigd.71 In Bulgarije heeft verdachte samen met [medeverdachte 3] een afspraak gehad bij [bedrijf 8]72[bedrijf 8] het bedrijf waar later de illegale dvd’s/cd’s werden vervaardigd.

Voorts komt de naam van verdachte naar voren bij de invoer van inlays en/of verpakkingsmateriaal vanuit China. De rechtbank heeft reeds hiervoor geconcludeerd dat deze goederen bestemd waren om Masterboxen samen te stellen, welke samenstelling plaatsvond op de [adres 2] te Goirle. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte de bestellingen van voormelde goederen deels heeft gedaan73 en verdachte heeft zelf ter zitting aangegeven, dat hij contacten heeft met het bedrijf in China dat de goederen leverde. Blijkens de observaties heeft verdachte ook meegeholpen bij het lossen van de goederen in Eersel en is hij ook gezien op de [adres 2] te Goirle, zijnde de inpaklocatie. Getuige [getuige 8] heeft daarnaast verklaard, dat hij van [verdachte] van [bedrijf 4] de opdracht kreeg om inlays te factureren aan een door [verdachte] opgegeven onderneming. Uit de verklaring van [getuige 8] leidt de rechtbank af dat op papier een goederen- en geldstroom werd gecreëerd, om de daadwerkelijke bestemming van de goederen te verhullen. Blijkens de verklaring van [getuige 8] koppelt hij de naam van verdachte aan het bedrijf [bedrijf 4] en is het contact gelegd in 2005/2006. In die periode was het bedrijf [bedrijf 4] (een bedrijf dat dezelfde bedrijfsactiviteiten had als [bedrijf 4]) van verdachte. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat [getuige 8] doelt op verdachte wanneer hij spreekt over [verdachte], ondanks het feit dat het signalement dat [getuige 8] in 2011 bij de rechter-commissaris geeft, niet geheel met verdachte overeen lijkt te komen.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen ook heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, zoals deze hierboven is omschreven. Van deelneming is namelijk sprake wanneer verdachte wist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Door zich actief bezig te houden met onder andere het productieproces van de illegale Masterboxen, terwijl hij wist dat er nog anderen waren die zorgden voor onder andere de financiering, de productie, het vervoer en het op de markt brengen van de Masterboxen, heeft verdachte onderdeel heeft uitgemaakt van de organisatie. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt verder dat ook [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten van de organisatie, zij het dat ieder een eigen rol vervulde in de organisatie. [medeverdachte 3] heeft gehandeld in Masterboxen, verpakkingsmaterialen voor de masterboxen ingevoerd en de productie in Bulgarije geregeld. Hij heeft daartoe opdracht gekregen van zijn opdrachtgever, zijnde [medeverdachte 1], die ook de financiële middelen beschikbaar stelde Daarnaast was [medeverdachte 2] betrokken bij de handel in de Masterboxen.

Verdachte heeft veelvuldig contact gehad met [medeverdachte 1] in de periodes waarin hij in Polen verbleef. Ook met [medeverdachte 3] had verdachte veelvuldig contact binnen de ten laste gelegde periode. Het enkele feit dat verdachte [medeverdachte 2] niet kende of nooit contact met hem heeft gehad, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank, dat sprake is van deelname aan de criminele organisatie door verdachte. Blijkens vaste jurisprudentie is daarvoor namelijk niet vereist, dat een persoon moet hebben samengewerkt of bekend moet zijn geweest met alle personen die deel uitmaakten van de organisatie.

Ten aanzien van de alternatieve verklaring die verdachte heeft gegeven voor het feit dat telkens zijn naam is genoemd, stelt de rechtbank vast dat verdachte inderdaad werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het leveren van verbruiksmaterialen, grondstoffen en spare parts voor de optische media industrie en op scrab afkomstig uit het productieproces van cd’s/dvd’s. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat verdachte in dat kader contact heeft gehad met diverse bedrijven in meerdere landen en dat deze contacten betrekking hadden op legale werkzaamheden. Dat sluit echter niet uit dat verdachte zich ook met illegale praktijken heeft beziggehouden. De naam van verdachte wordt niet alleen meermaals in verband gebracht met de productie van illegale cd’s/dvd’s, maar ook met het bestellen van verpakkingsmaterialen van de Masterboxen. Alle bewijsmiddelen tezamen maken dat de rechtbank het niet aannemelijk acht, dat de naam van verdachte is misbruikt. De rechtbank ziet ook niet in waarom de getuigen zijn naam zouden misbruiken. Juist omdat verdachte werkzaam was in de optische media industrie, was verdachte van meerwaarde voor de criminele organisatie. Hij had immers de contacten en wist waar de illegale Masterboxen geproduceerd en de verpakkingsmaterialen besteld konden worden. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij niets met de Masterboxen van doen heeft gehad en dat mensen zijn naam hebben misbruikt, daarom niet geloofwaardig.

Onder verwijzing van hetgeen onder 3 is overwogen omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie, wordt het verweer dat alle bewijsmiddelen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, verworpen. Van grove en onherstelbare vormverzuimen is geen sprake geweest.

Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat vanwege overschrijding van de redelijke termijn bewijsmiddelen zouden moeten worden uitgesloten, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer dient te worden gepasseerd, nu overschrijding van de redelijke termijn volgens vaste jurisprudentie niet leidt tot bewijsuitsluiting.

De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de fotoconfrontatie met getuige [getuige 2] – waarbij in eerste instantie gebruik is gemaakt van een meervoudige fotoconfrontatie met zwart-wit foto’s en daarna een enkelvoudige fotoconfrontatie met een kleurenfoto – niet de voorkeur verdient. Echter, de enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een selectie van zwart-wit foto’s en daarna een enkelvoudige (kleurenfoto) fotoconfrontatie bij de rechter-commissaris, leidt er niet toe dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten.

Het verweer dat het bewijs indirect, suggestief, weerlegbaar, innerlijk tegenstrijdig en niet verifieerbaar is, treft geen doel gezien de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen zij daaromtrent heeft overwogen.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

feit 1

hij in of omstreeks de periode van 01 november 2007 tot en met 19 oktober 2010 te Tilburg en/of ’s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of Tsjechië en/of Bulgarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,

meermalen, althans eenmaal,

(telkens) opzettelijk een (groot) aantal dvd’s en/of cd’s (in verzamelboxen onder de naam Masterbox en/of Masterbox Disney classics en/of Masterbox Family Special en/of Masterbox Walt Disney Pixar Collection), waarop met inbreuk op een anders auteursrecht (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de aan de tenlastelegging gehechte lijst, waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of heeft doen aanbieden, en/of ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben en/of heeft ingevoerd en/of heeft doen invoeren en/of heeft doorgevoerd en/of heeft doen doorvoeren en/of heeft uitgevoerd en/of heeft doen uitvoeren en/of heeft bewaard uit winstbejag en/of heeft doen bewaren uit winstbejag,

en/of

meermalen, althans eenmaal,

(telkens) opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders auteursrecht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders zonder toestemming van de rechthebbende(n) (bioscoop)films en/of televisieseries en/of muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de bij deze tenlastelegging gevoegde lijst, verveelvoudigd en/of doen verveelvoudigen,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van het plegen van voornoemd(e)

misdrijf/misdrijven zijn/hun beroep heeft/hebben gemaakt en/of bovengenoemd misdrijf als

bedrijf heeft/hebben uitgeoefend;

feit 2

hij in of omstreeks de periode van 01 november 2007 tot en met 19 oktober 2010 te Tilburg en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in België en/of in Polen en/of in Italië en/of in Tsjechië en/of in Bulgarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten hij, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of[verdachte] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van inbreuk(en) op het auteursrecht (artikel 31/31a/31b Auteurswet 1912) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van

Strafrecht).

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de periode waarin verdachte in voorarrest heeft gezeten. Zij heeft bij de bepaling van deze strafeis in het nadeel van verdachte meegewogen, dat er veel geld gemoeid was met de handel in Masterboxen en dat verdachte en zijn mededaders door hun handelen groot nadeel hebben berokkend aan de benadeelden.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard, omvang en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte, zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.

Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna drie jaar met anderen schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de illegale productie en invoer van/in Masterboxen. Er was sprake van grootschalige namaak, gepleegd als bedrijf, die de markt ernstig heeft verstoord, alleen al door de enorme winst die hierbij ten koste van anderen is gemaakt. Verdachte, die kennelijk louter heeft gehandeld uit eigen winstbejag, moet hieruit ook winst hebben genoten.

Daarnaast heeft verdachte deel uitgemaakt van een professioneel opererende criminele organisatie, die het oogmerk had illegale Masterboxen te produceren en te verkopen. In dit gestructureerde samenwerkingsverband hadden alle verdachten een eigen rol. De rol van verdachte in deze organisatie was die van verantwoordelijke voor de productie in het buitenland en de verpakking in Nederland.

Verdachte en zijn medeverdachten hebben op deze wijze op grote schaal inbreuk gemaakt op auteursrechten en hebben op die wijze grote economische schade toegebracht aan de rechthebbenden. Eén en ander is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving. Daarop kan niet anders worden gereageerd dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.

De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. De redelijke termijn gaat lopen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De duur van de redelijke termijn is afhankelijk van diverse omstandigheden waaronder de ingewikkeldheid van de zaak (daaronder valt ook de gelijktijdige berechtiging van zaken tegen medeverdachten), de invloed van de verdachte en/of de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als hierboven vermeld. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in onderhavige zaak op 19 oktober 2010 is gaan lopen en dat dit eindvonnis op 9 februari 2015 wordt gewezen. De totale termijn bedraagt dus 4 jaar en ruim 3 maanden. In onderhavige zaak is echter sprake geweest van een omvangrijk onderzoek (een zogenaamde mega-zaak), gelijktijdige berechting van vier medeverdachten en een groot aantal onderzoekswensen. De rechtbank is van oordeel dat in casu de redelijke termijn is overschreden en zij zal daarom een minder hoge straf opleggen dan de 15 maanden gevangenisstraf die zou zijn opgelegd, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Overigens heeft de rechtbank bij de strafvermindering niet alleen rekening gehouden met de hiervoor vermelde uitgangspunten en omstandigheden in deze zaak, maar ook met het tijdsverloop veroorzaakt door de agenda’s en het verlof van de verdediging.

De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat uit een oogpunt van generale en speciale preventie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De rechtbank acht het daarbij raadzaam om een gedeelte daarvan voorwaardelijk op te leggen om herhaling te ontmoedigen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 31, 31a, 31b en 51 van de Auteurswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Voorvragen

- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • -

    verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
    Ten aanzien van feit 1: Medeplegen van opzettelijk inbreuk maken op eens anders auteursrecht meermalen gepleegd terwijl hij het plegen van deze misdrijven als bedrijf uitoefent en medeplegen van opzettelijk ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden hebben, invoeren en bewaren uit winstbejag van voorwerpen waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat, meermalen gepleegd terwijl hij het plegen van deze misdrijven als bedrijf uitoefent;
    Ten aanzien van feit 2: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

  • -

    verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. Hinfelaar, voorzitter, mr. Kouwenhoven en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2015.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een eindproces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 44201 van de Belastingdienst/FIOD-ECD, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 7999/54. Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, waarbij de genoemde aangiftes als bijlagen zijn opgenomen.

2 Het proces-verbaal onderzoeksperiode, pagina 2013 van het eindproces-verbaal.

3 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4017 van het eindproces-verbaal.

4 Het tweede aanvullende proces-verbaal d.d. 27 september 2011, nummer D-148.

5 Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, Aangifte Brein/ technisch rapport.

6 Het tweede aanvullende proces-verbaal d.d. 27 september 2011, nummer D-148.

7 Het start proces-verbaal, pagina 2005 van het eindproces-verbaal.

8 Het proces-verbaal van verdachtenverhoor, pagina 7139-7143 van het eindproces-verbaal.

9 Het proces-verbaal van bevindingen herkomst mobiel & onderzoek bankrekening, pagina 2058-2062 van het eindproces-verbaal.

10 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4054 van het eindproces-verbaal.

11 Het proces-verbaal van bevindingen inzake gebruikergegevens telecommunicatie, pagina 2025-2027 van het eindproces-verbaal.

12 Het proces-verbaal van bevindingen inzake onderzoek printerlijst, pagina 2035-2036 van het eindproces-verbaal.

13 De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 19 januari 2015.

14 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4068-4069 van het eindproces-verbaal.

15 Het proces verbaal bevindingen zaak Italië, pagina 2169 en 2172 van het eindproces-verbaal.

16 Het proces-verbaal van de doorzoeking ter plaatse en de beslaglegging, pagina 7342 en 7344 van het eindproces-verbaal.

17 Het proces verbaal bevindingen zaak Italië, pagina 2171 van het eindproces-verbaal.

18 Het proces-verbaal van de doorzoeking ter plaatse en de beslaglegging, pagina 7342-7346 van het eindproces-verbaal.

19 Het proces verbaal bevindingen zaak Italië, bijlage F5, pagina 2186-2187 van het eindproces-verbaal.

20 Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 7 december 2011.

21 Het proces-verbaal van de doorzoeking ter plaatse en de beslaglegging, pagina 7342 van het eindproces-verbaal.

22 Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 7489 van het eindproces-verbaal.

23 Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 19 januari 2015.

24 Het proces-verbaal van bevindingen Tsjechië, pagina 2143 van het eindproces-verbaal.

25 Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten [bedrijf 3], pagina 2144-2146 van het eindproces-verbaal; D025 tot en met D028, pagina 5063-5066 van het eindproces-verbaal.

26 Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 2263-2264 van het eindproces-verbaal.

27 Het proces-verbaal verklaring van de gehoorde, pagina 4163 van het eindproces-verbaal.

28 Het proces-verbaal van een getuigenverhoor, pagina 7832-7834 van het eindproces-verbaal.

29 Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer V03-12; het tapgesprek 300023087, pagina 6023 van het eindproces-verbaal.

30 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4078-4079 van het eindproces-verbaal; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4092 van het eindproces-verbaal; het proces verbaal onderzoek UPS koerierszendingen, pagina 2362 van het eindproces-verbaal; D043 tot en met D045, pagina 5087-5089 van het eindproces-verbaal.

31 Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer V03-12; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4100 van het eindproces-verbaal.

32 Het proces-verbaal onderzoek computerbestanden locatie B, F en N, pagina 2387-2392 van het eindproces-verbaal.

33 Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 4102 van het eindproces-verbaal.

34 Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoons [medeverdachte 3], pagina 2366 en 2370 van het eindproces-verbaal.

35 Het tweede aanvullende proces-verbaal d.d. 27 september 2011, nummer AH-126.

36 Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0111; het proces-verbaal DVD vergelijking, pagina 2441 van het eindproces-verbaal; D-006, pagina 5015 van het eindproces-verbaal.

37 Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 4243-4246 van het eindproces-verbaal.

38 Het proces-verbaal aanvang telefoontap [telefoonnummer 1], pagina 3193 van het eindproces-verbaal.

39 Het tapgesprek 300055678, pagina 6061 van het eindproces-verbaal.

40 Het proces-verbaal van bevindingen mbt [adres 1] te Eersel, pagina 2063 van het eindproces-verbaal; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4065-4066 van het eindproces-verbaal; het stam proces-verbaal, pagina 14 van het eindproces-verbaal.

41 Het proces-verbaal van eigen waarneming op 2 juni 2010, pagina 2129-2131 van het eindproces-verbaal.

42 Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0117.

43 Het proces-verbaal van observatie, pagina 3553-3556 van het eindproces-verbaal.

44 Het proces-verbaal van bevindingen [getuige 7], pagina 2245 van het eindproces-verbaal.

45 Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4238-4240 van het eindproces-verbaal.

46 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4187 van het eindproces-verbaal.

47 Het proces-verbaal van bevindingen beelden [adres 2] Goirle periode 27 juli t/m 17 augustus, pagina 2242-2243 van het eindproces-verbaal.

48 Het eerste aanvullend proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0113; D41 en D42, pagina 5085-5086 van het eindproces-verbaal.

49 Het proces-verbaal van monsterneming en onderzoek, pagina 2410-2411 van het eindproces-verbaal.

50 Het proces-verbaal van eigen waarneming 9 september 2010, pagina 2215-2217 van het eindproces-verbaal.

51 Het proces-verbaal van bevinding inhoud container [nummer 2], pagina 2218-2219 van het eindproces-verbaal.

52 Het eerste aanvullende proces-verbaal d.d. 7 april 2011, nummer AH-0117; het proces-verbaal van bevinding inhoud container [nummer 2], bijlage 1, pagina 2220-2222 van het eindproces-verbaal.

53 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4068 van het eindproces-verbaal.

54 De proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 19 januari 2015.

55 Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4168-4169 van het eindproces-verbaal.

56 Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4178 van het eindproces-verbaal.

57 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4072 van het eindproces-verbaal; het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4099 van het eindproces-verbaal.

58 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4089 van het eindproces-verbaal.

59 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4089 van het eindproces-verbaal.

60 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4089 van het eindproces-verbaal.

61 Het proces-verbaal onderzoek mobiele telefoons [medeverdachte 3], pagina 2368 van het eindproces-verbaal.

62 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2010, pagina 2264 van het eindproces-verbaal.

63 Het proces-verbaal verhoor van een getuige, pagina 4270 van het eindproces-verbaal; het proces- verbaal verhoor van een getuige, pagina 4276 van het eindproces-verbaal.

64 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4022 van het eindproces-verbaal.

65 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4018-4020 van het eindproces-verbaal.

66 De afstandsverklaring, pagina 2314 van het eindproces-verbaal; de afstandsverklaring, pagina 2316 van het eindproces-verbaal.

67 De afstandsverklaring, pagina 2327 van het eindproces-verbaal.

68 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4022 van het eindproces-verbaal.

69 Het proces-verbaal van bevindingen mbt telefoons, pagina 2380-2381 van het eindproces-verbaal.

70 Het tapgesprek 300001688, pagina 6001 van het eindproces-verbaal; het tapgesprek 300010977, pagina 6015 van het eindproces-verbaal.

71 De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 19 januari 2015.

72 De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 19 januari 2015.

73 Het proces-verbaal verhoor van een verdachte, pagina 4083 van het eindproces-verbaal.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.