- verzoekers, alsmede de belanghebbende[voornaam]. [verzoekers] zijn geboren uit het eerste
- erflaatster is in wettelijke gemeenschap van goederen hertrouwd met [verweerder];
- erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. Daarin zijn onder meer de
III. Wettelijke verdeling.
Op mijn nalatenschap is afdeling 4.3.1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Ten
aanzien van de vorderingen die in het kader van deze verdeling ontstaan geldt het
volgende:
(..)
3. Zekerheidstelling:
Mijn echtgenoot hoeft geen zekerheid te stellen met betrekking tot bovenvermelde
vorderingen (en de eventuele rente).
4. Betaling in goederen (wilsrechten):
Ten aanzien van de wilsrechten wijk ik niet af van de wettelijke regeling.
(..)
IV. Ongedaanmaking, verwerping, legaten.
Als mijn echtgenoot met gebruikmaking van het bepaalde in artikel 18 van Boek 4 van het
Burgerlijk Wetboek, de wettelijke verdeling ongedaan maakt, of als hij mijn nalatenschap
verwerpt, legateer ik aan hem, onverminderd zijn sub II omschreven erfdeel:
1. (..)
2. het vruchtgebruik van mijn gehele nalatenschap dan wel van die goederen die mijn
echtgenoot mocht verkiezen…(etc.)
- tot de nalatenschap zijn gerechtigd [verweerder], de drie kinderen van erflaatster en drie
kinderen van [verweerder], ieder voor 1/7e deel;
- uit de op 4 augustus 2011 opgemaakte notariële akte van boedelbeschrijving volgt dat het
saldo van de nalatenschap € 88.583,55 bedraagt.
- bij brief van 5 december 2011 aan [verweerder] heeft (de toenmalige gemachtigde van)
verzoeker [voornaam]. [verzoekers] voor het eerst aanspraak gemaakt op het wilsrecht als bedoeld in
artikel 4:21 BW. In die brief werd onder meer aangevoerd dat elk erfdeel € 12.654,79
bedraagt, dat ten gevolge van de wettelijke verdeling [verzoekers] voornoemd een vordering tot
dat bedrag op [verweerder] heeft en werd [verweerder] verzocht een met die vordering
corresponderend aandeel in de eigendom van de echtelijke woning aan [verzoekers] over te
dragen, dan wel de vordering uit te betalen;
- bij brief van 25 oktober 2012 aan [verweerder] heeft ook verzoekster[voornaam]. [verzoekers] een
beroep gedaan op het wilsrecht;
- onder meer bij brief van 2 mei 2013 heeft [verweerder] aan [verzoekers] doen weten dat hij geen
gehoor zal geven aan het verzoek om over te gaan tot uitbetaling of het stellen van
hypothecaire zekerheid;
- de gemachtigde van [verzoekers] heeft ter voldoening aan het bepaalde in artikel 4:25 lid 2 BW,
bij brief van 11 april 2014 aan [voornaam]. [verzoekers] medegedeeld dat[voornaam]. [verzoekers] een beroep
heeft gedaan op het wilsrecht.