7.
Motivering straf
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren schuldig gemaakt aan belastingfraude, door feitelijk leiding te geven aan het doen plegen van het indienen van onjuiste aangiften voor de loonheffing door [bedrijf01] Op deze manier is telkens te weinig loonheffing geheven. Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. De verdachte heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern geschonden. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, benadeeld en de algemene belastingmoraal ondermijnd.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 25 februari 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dus aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheden voor.
Tussen 25 februari 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie en een half jaar. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van ruim anderhalf jaar.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dat betekent dat het strafblad geen strafverzwarend effect heeft.
De verdachte heeft verklaard ter zitting dat zijn onderneming weliswaar nog bestaat, maar hij hier geen activiteiten meer mee ontplooit. Er ligt beslag en er moet nog een goede financiële afwikkeling komen. Hij werkt inmiddels als schoonmaker, heeft veel schulden en wordt (financieel) gesteund door zijn kinderen.
Strafmaat
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die zien op fraudezaken en overweegt ten aanzien van het benadelingsbedrag als volgt.
De Belastingdienst heeft op grond van het boekenonderzoek geconcludeerd tot een benadelingsbedrag van € 301.233,-. Op grond van de bewezenverklaring schat de rechtbank het benadelingsbedrag lager in. De rechtbank gaat er echter wel vanuit dat het benadelingsbedrag ten minste € 125.000,- bedraagt. De oriëntatiepunten geven bij een benadelingsbedrag gelegen tussen € 125.000,- en € 250.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden aan.
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde op zichzelf deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder de omstandigheid dat de verdachte al in behoorlijke mate is geraakt door de gevolgen van het onderzoek door de Belastingdienst, aanleiding om een minder zware strafmodaliteit te kiezen. De rechtbank vindt wel dat een behoorlijke straf in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op zijn plaats is.
De rechtbank veroordeelt de verdachte daarom tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 100 uren. Daarbij dient de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
11
. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren
, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
94 (vierennegentig) uren
te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen
;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de administratie met de goednummers:
A.06.03.001, A.06.04.002.01 tot en met A.06.04.02.003, BSL-002-01 tot en met BSL-002-05 en BSL-003-01 tot en met BSL-003-02.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[bedrijf01] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2017, in de gemeente Rotterdam en/of
Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(e)n), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing, althans voor de loonbelasting en
premie volksverzekeringen, ten name van [bedrijf01] over de/het
tijdvak(ken)
- periode 1 en/of periode 12 van 2012 (DOC-038-01) en/of
- periode 2 en/of periode 4 en/of periode 5 en/of periode 7 en/of periode 8 van 2013
(DOC-038-02) en/of
- periode 1 en/of periode 2 en/of periode 3 en/of periode 4 en/of periode 8 en/of
periode 9 en/of periode 10 en/of periode 11 en/of periode 12 en/of periode 13 van
2014 (DOC-038-03) en/of
- periode 1 en/of periode 2 en/of periode 3 en/of periode 4 en/of periode 5 en/of
periode 6 en/of periode 7 en/of periode 8 en/of periode 9 en/of periode 10 en/of
periode 11 en/of periode 12 en/of periode 13 van 2015 (DOC-038-04) en/of
- periode 1 en/of periode 2 en/of periode 3 en/of periode 4 en/of periode 5 en/of
periode 6 en/of periode 7 en/of periode 8 en/of periode 9 en/of periode 10 en/of
periode 11 en/of periode 12 en/of periode 13 van 2016 (DOC-038-05),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of en/laten doen,
immers heeft/hebben, zij, [bedrijf01] en/of haar medeverdachte(n)
(telkens) opzettelijk op/in die/dat (digitaal) bij/naar de Inspecteur der Belastingen
te Apeldoorn en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland (digitaal)
ingeleverde/gezonden aangifte(n) loonheffing (over genoemd(e)
aangiftetijdvak(ken))
(telkens) (een) te la(a)ge bedrag(en) aan totaal te betalen loonheffing en/of (een) te
la(a)ge bedrag(en) aan totaal te betalen belasting en/of te la(a)ge belastba(a)r(e)
bedrag(en) opgegeven en/of vermeld, en/althans door een ander(en) (te weten [bedrijf03]) doen of laten opgeven en/of
vermelden, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te
weinig belasting werd geheven,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
[bedrijf01] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 8 mei 2017 tot en met 15 mei 2017, in de gemeente Rotterdam en/of Apeldoorn,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(e)(n), althans alleen,
(telkens) opzettelijk als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het
voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze (telkens) opzettelijk in valse en/of
vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld of ter beschikking doen
stellen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk
het/de volgende vals(e) en/of vervalst(e) bescheid(en):
- urenregistratieformulieren van [bedrijf01] betreffende week 17
(DOC-049-01) en/of week 20 (DOC-044-01) en/of week 33 (DOC-045-01) over het
jaar 2015 en/of
- urenregistratieformulieren van [bedrijf01] betreffende week 2
(DOC-046-01) en/of week 25 (DOC-047-01) en/of 50 (DOC-048-01) over het jaar
2016
voor raadpleging aan de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te
Apeldoorn ter beschikking gesteld,
bestaande die valshe(i)d(en) en/ofvervalsing(en) in voormeld(e) geschrift(en)
(telkens) hierin - zakelijk weergegeven –
dat in strijd met de waarheid op bovengenoemde urenregistratieformulieren niet
het juiste aantal (bij [bedrijf02]) gewerkte uren (van
door verdachte naar/ aan [bedrijf02]
uitgezonden/uitgeleende personen) en/of de juiste (door verdachte naar
[bedrijf02] uitgezonden/ aan [bedrijf02]
uitgeleende) personen is/zijn vermeld, immers is op die
urenregistratieformulieren (telkens) ten onrechte niet vermeld dat:
- in week 17 over het jaar 2015 (DOC-049-01) [naam02] 30 uur heeft gewerkt en/of [naam03] 44 uur heeft gewerkt en/of
- in week 20 over het jaar 2015 (DOC-044-01) [naam02] 22,5 uur heeft gewerkt en/of
[naam03] 32 uur heeft gewerkt en/of
- in week 33 over het jaar 2015 (DOC-045-01) [naam02] 44 uur heeft gewerkt en/of [naam03] 44,5 uur heeft gewerkt en/of [naam04] 58,5 uur heeft gewerkt en/of [naam05] 58,5 uur heeft gewerkt en/of
- in week 2 over het jaar 2016 (DOC-046-01) [naam02] 53 uur heeft gewerkt en/of [naam03] 44,5 uur heeft gewerkt en/of [naam06] 32 uur heeft gewerkt en/of [naam04] 32
uur heeft gewerkt en/of [naam07] 66 uur heeft gewerkt en/of [naam08] 50,5 uur heeft
gewerkt en/of [naam05] 66 uur heeft gewerkt en/of
- in week 25 over het jaar 2016 (DOC-047-01) [naam03] 40 uur heeft gewerkt en/of
[naam09] 8 uur heeft gewerkt en/of
- in week 50 over het jaar 2016 (DOC-048-01) de personen [naam02] 40 uur heeft
gewerkt en/of [naam03] 54,5 uur heeft gewerkt en/of [naam09] 54,5 uur heeft gewerkt,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.