2.9.
Op 20 september 2021 is in opdracht van [naam bedrijf] door [naam 3], internist/verzekeringsarts, een rapport ‘Medisch advies I’ uitgebracht (hierna: medisch advies I) omtrent de medische situatie van [eiseres]. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Overwegingen / beschouwing
Op 15 april 2014 maakt het huisartsen rapport melding van duizeligheid, in 2017 is belang hebbende betrokken geweest bij een ongeval, kop-staartbotsing. Dit resulteerde onder andere in nek- en schouderklachten.
Op 24 juni 2018 is belanghebbende gevallen op haar rechterzijde. Aanvankelijk klachten van linkerarm en nek. Na een tijd bleken er klachten van rechterbil/onderrug (niet te duiden als ongevalgevolg gezien de delay), De fysiotherapeut schrijft dat de rug lastig te onderzoeken is vanwege de pijn en het klinisch beeld leek op een kneuzing. Er was bij echografie geen grote hoeveelheid vocht in het schoudergewricht, er was een inhomogeen
aspect van de supraspinatuspees met een iets hypohypoechoarme zone van 3 mm, was 7 mm. Beeld past bij een partial thickness ruptuur, afgenomen, verbeterd sinds augustus 2018. De verwijsbrief naar specialist van 28 februari 2020 maakt melding van een intacte bicepspees, intacte subscapularispees, supraspinatuspees in infraspinatuspees. Geen ruptuur meer zichtbaar. Conclusie intacte rotatorcuff (rechts).
Betrokkene bleek op basis van een arbeidsdeskundig rapport ongeschikt om haar eigen functie van verkoopmedewerker in de volle omvang uit te oefenen. Dit beeld kan ik gezien de aard van het milde letsel niet duiden als ongevalgevolg. Klachten van de rug / nek kan ik conform het oordeel van de fysiotherapeut duiden als een kneuzing bij reeds pre-existente klachten van de nek en schouder na een auto-ongeval, in 2020 is deze geheel genezen.
Een letsel als beschreven kent een natuurlijk herstel van ongeveer zes maanden en derhalve is er geen sprake van BI. De verergering van de nek, schouder- en arm klachten zijn tot zes maanden na het ongeval ongevalgerelateerd. De rugklachten zijn pre-existent aanwezig en worden kort na het ongeval niet gerapporteerd als klacht.
(…)
Beperkingen / arbeidsgegevens
Er zijn geen beperkingen die tot zes maanden na het ongeval gerelateerd zijn aan het ongeval. Echter deze lijken werkhervatting niet in de weg staan.
Voorlopige / blijvende functionele invaliditeit van de gehele mens
Niet van toepassing.
(…)
Beantwoording van de vraagstelling
1. Beschikt u over voldoende informatie om deze casus volledig te kunnen beoordelen?
4. Waaruit bestaat het letsel?
Een kneuzing van de nek en een scheur in een pees in de schouder.
5. In hoeverre zijn de klachten en het letsel medisch gezien te beschouwen als een gevolg van het onderhavige ongeval?
Gedurende zes maanden na het ongeval zijn deze verergerende klachten (er was sprake van een eerder ongeval in 2017) te beschouwen als gerelatereerd aan het ongeval.
6. Past het beschreven letsel medisch gezien bij het ongeval?
Ja, het letsel past bij het ongeval.
(…)
8. Gezien het hier bovenstaande ten aanzien van een eerder verkeersongeval van april 2017: Is er sprake van verdere pre-existentie, predispositie dan wel overige relevante voorgeschiedenis die van invloed kan zijn op het schadeproces?
Ja, er is sprake van een verergering van reeds bestaande nek en schouderklachten.
(…)
10. Kunnen erop grond van de klachten functionele beperkingen worden geduld?
Nee, er is sprake van restloos herstel van ongevalgerelateerd letsel.
(…)”
2.10.
Op 22 december 2021 is in opdracht van [eiseres] door [naam 4], verzekeringsarts bij MediThemis, een rapport ‘Medisch advies’ uitgebracht (hierna: medisch advies van MediThemis) omtrent de medische situatie van [eiseres]. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) Mijn commentaar:
Met betrekking tot de situatie van vóór het ons regarderende ongeval was bij cliënte sprake van duizeligheids-klachten. Zij werd hiervoor behandeld door de fysiotherapeut. In maart 2018 was sprake van een sterke verbetering van de klachten. Daarnaast was zij in 2017 betrokken bij een achterop aanrijding, waarna zij nekklachten ontwikkelde. Het verdere beloop van de nekklachten is mij niet geheel duidelijk. In het dossier van de fysiotherapeut wordt bij de intake, een dag na het ongeval, aangegeven dat de nekklachten zijn toegenomen na het ongeval en dat zij haar werk niet goed uit kan voeren en zij zich zorgen maakt of zij haar stage uit kan voeren.
In juni 2018 raakt cliënte betrokken bij een bedrijfsongeval. Zij komt ten val op haar rechter lichaamshelft. De huisarts concludeert tot een kneuzing van de rechter schouder en zij komt onder behandeling van de fysiotherapeut. Na enige tijd wordt bij de huisarts en fysiotherapeut ook klachten van de rug gemeld. Hierbij wordt aangegeven dat zij rugklachten al had sinds het ongeval. De klachten blijven aanhouden ondanks behandeling, er is sprake van een wisselend beloop met de ene keer een kleine verbetering van klachten en de andere keer weer een toename van klachten. De presentatie van klachten doet enige vraagtekens oproepen bij de behandelaar, waarbij zij onder andere onbewust wel goed kan uit- en aankleden. Mogelijk kan dit verklaard worden door angst voor bewuste bewegingen of door cultureel bepaalde beleving van pijn.
Culturele aspecten lijken ook een rol te spelen bij de keuze van de behandelaar, waarbij afgezien wordt van een mannelijke behandelaar, ook al is dat de schouderspecialist.
Hoewel sprake was van pre-existente problematiek en cliënte aangaf daardoor haar werk niet goed uit te kunnen voeren, heb ik vooralsnog geen duidelijke aanwijzingen dat zij vóór het ongeval verzuim van werk of studievertraging had. Aanvullende informatie van bedrijfsarts of huisarts kan hierover meer duidelijkheid geven. Na het ongeval is wel duidelijk sprake van werkverzuim en studievertraging.
Met betrekking tot de schouder was aanvankelijk sprake van een scheur in een pees van de schouder. Bij controles werd op een gegeven moment geen scheur meer gezien, dit duidt erop dat herstel had plaatsgevonden. Cliënte bleef echter klachten houden, bij nader onderzoek werd een frozen shoulder geconstateerd. Een frozen shoulder kan ontstaan na een trauma of na immobilisatie van de schouder. Bij cliënte was sprake van een trauma van de schouder en daardoor heeft zij haar schouder minder bewogen. Een relatie tussen het ongeval en de frozen shoulder acht ik derhalve aannemelijk. Behandeling bestaat uit mobiliseren van de schouder met fysiotherapie, medicatie, injecties in de schouder en eventueel een operatie. De duur van behandeling kan variëren van een half jaar tot wel enkele jaren.
De klachten van de schouder liggen op de voorgrond, maar er is tevens sprake van klachten van nek, rug en vermoeidheid. Aanvullende informatie is nodig om het beloop van deze klachten inzichtelijk te maken.
De medisch adviseur van de wederpartij geeft aan dat verergering van klachten tot zes maanden na het ongeval ongevalsgerelateerd zijn. Ik kan mij daar niet in vinden. Zoals eerder genoemd, kan herstel van een frozen shoulder enkele jaren duren.
Met betrekking tot de klachten van de rug geeft de medisch adviseur aan dat die pas enige tijd na het ongeval zijn ontstaan. De rugklachten worden inderdaad pas in augustus 2018 voor het eerst gemeld bij de huisarts en fysiotherapeut. Daarbij wordt echter wel aangegeven dat deze rugklachten als sinds het ongeval aanwezig waren. Er is dus enige onduidelijkheid over wanneer de rugklachten zijn ontstaan.
Teneinde meer inzicht te verkrijgen in het beloop ontvang ik gaarne informatie van de revalidatiearts, her-informatie van de huisarts en informatie van de huidige fysiotherapeut. (…)”
2.11.
Op 17 januari 2022 is in opdracht van [naam bedrijf] door [naam 5], traumachirurg en medisch adviseur, een rapport ‘Medisch advies II’ uitgebracht (hierna: medisch advies II) omtrent de medische situatie van [eiseres]. In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…) BEANTWOORDING VRAAGSTELLING
1. Eerder concludeerde de medisch adviseur dat het letsel van belanghebbende een natuurlijk herstel kent van ongeveer zes maanden. Er is derhalve geen sprake van Bi.
Geeft de overgelegde informatie aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te herzien?
Het medisch advies van collega [naam 3] en alle beschikbare medische en niet-informatie heb ik nauwkeurig bestudeerd. Feitelijk geeft de aanvullende informatie geen aanleiding tot evidente wijzigingen van het eerdere medisch advies.
Mijns inziens vraagt deze casus om een uitgebreide toelichting:
Betrokkene komt op 24 juni 2018 ten val in een koelcel van de supermarkt en komt op de rechterzijde terecht. Hierna heeft ze vooral klachten van de rechterschouder en iets later ook van de nek. De schouderklachten werden geduid als kneuzing, maar in verband met aanhoudende klachten werd aanvullend onderzoek verricht in de vorm van een echo die een beeld liet zien passende bij een gedeeltelijke scheur in een van de pezen van de schouder. Zoals reeds in de beschouwing is toegelicht betrof dit dus geen beeld van een volledig afgescheurde pees. Dit is uiteraard van belang in het kader van de verwachte klachten, beperkingen en periode van herstel. Bij de echo van oktober 2018 was het beeld reeds verbeterd en bij de echo van december 2019, dus ruim een jaar later, werden geen afwijkingen meer gezien, conform de verwachting.
De ervaren rechterschouderklachten zijn mijns inziens veroorzaakt door een kneuzing van de schouder met daarbij (zeer waarschijnlijk) een gedeeltelijke scheur in een schouderpees.
Een dergelijk letsel herstelt doorgaans binnen enkele maanden tot een halfjaar volledig, zonder blijvende klachten en beperkingen. Conform de visie van collega [naam 3]. Voor de aanhoudende klachten hierna is geen volledig duidelijke medische verklaring en/of anatomisch substraat. De MRI geeft een beeld van een irritatie/ontsteking van het gewrichtskapsel van de schouder en de orthopedisch chirurg spreekt over chronische schouderklachten met een lichte ‘frozen shoulder’. Aangezien uit het dossier duidelijk wordt dat betrokkene reeds voor het ongeval schouderklachten had, in combinatie met het ongevalsmechanisme en het letsel als gevolg van het ongeval, zijn deze aanhoudende schouderklachten mijns inziens niet duidelijk te relateren aan het ongeval. Zoals collega [naam 3] reeds aangaf ga ik op dit moment ook uit van een tijdelijke klachten en/of tijdelijke toename van de reeds bestaande schouderklachten.
Aangezien er nog klachten en beperkingen ervaren worden van de schouder, waarvan het duidelijk lijkt dat betrokkene dit relateert aan het ongeval, zal een orthopedische expertise nodig zijn om alles volledig in kaart te brengen en antwoord te geven over de causaliteit van deze klachten in relatie tot het ongeval en medisch onderbouwd te kunnen rapporteren over mogelijke beperkingen en blijvende invaliditeit.
Daarnaast ervaarde betrokkene tevens nek-en rugklachten met uitstraling. Voor het regarderende ongeval was betrokkene reeds bekend met nekklachten en lage-rugklachten. Volgens betrokkene waren deze klachten minder erg dan na het ongeval, ze ervaarde hierdoor geen belemmeringen ten aanzien van haar werk.
Opvallend is dat de rugklachten pas enkele maanden na het regarderende ongeval door huisarts vermeld worden. Daarnaast zijn bij lichamelijk en/of radiodiagnostisch onderzoek geen (post)traumatische letsels van de nek en of rug vastgesteld. Op basis hiervan kan ik in principe geen duidelijke causale relatie aannemen tussen deze klachten en het ongeval. Op zich is het mogelijk dat gezien het ongevalsmechanisme er ook een lichte kneuzing is opgetreden van de nek- en rugspieren. Dergelijke lichte tendomyogene klachten herstellen echter binnen enkele weken en geven geen aanleiding tot aanhoudende klachten/beperking.
Van aanhoudende tendomyogene klachten, die langer dan zes-acht maanden aanhouden, is uit de wetenschappelijke literatuur bekend dat er vaak sprake is van meerdere oorzakelijke factoren (pre-existente en/of psychosociale factoren), die bijdragen aan het onderhouden van de klachten, die dus niet ongevalsgevolg zijn. In voorliggende casus lijkt hier ook sprake van te zijn.
De fysiotherapeut is hier mijns inziens zeer duidelijk over; de fysiotherapeut vraag zich af in hoeverre de pijn reëel is en denkt dat betrokkene mentaal niet beter wil worden. Bovendien stelt zij psychosomatische fysiotherapie voor, hetgeen imponeert dat men denkt dat er in ieder geval ook een psychosomatische component speelt. Overigens lijkt ook duidelijk te worden dat er vraagtekens zijn over de compliance van betrokkene ten aanzien van de oefeningen en behandelingen. (…)”