RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9753392 \ VZ VERZ 22-2792
datum uitspraak: 14 juni 2022
beschikking van de kantonrechter
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: [naam gemachtigde] , advocaat te Den Haag,
[verweerster]
, handelend onder de naam [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. V. Hofman-Back (Hofman’s Arbeidszaken te Laren).
Partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.
2. De feiten
2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , heeft van 2 juni 2020 tot en met 31 mei 2021 op basis van een uitzendovereenkomst werkzaamheden verricht voor [verweerster] . Op 1 juni 2021 is [verzoekster] in dienst getreden bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verzoekster] was bij [verweerster] laatstelijk werkzaam in de functie van teamleider voor 40 uur per week tegen een salaris van € 2.525,27 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.3.
Op 11 januari 2022 is [verzoekster] positief getest op het coronavirus door middel van een spoed-antigenentest. Een afschrift van de positieve testuitslag met ordernummer [ordernummer] en de bijbehorende factuur heeft [verzoekster] diezelfde dag aan [verweerster] toegestuurd.
2.4.
Op 15 januari 2022 is [verzoekster] wederom positief getest op het coronavirus, ditmaal door middel van een PCR-test bij de GGD.
2.5.
Op 16 januari 2022 heeft [verzoekster] zich opnieuw laten testen op het coronavirus door middel van een spoed-antigenentest. De uitslag van die test heeft [verzoekster] op 17 januari 2022 ontvangen en was negatief.
2.6.
[verzoekster] is op 19 januari 2022 op staande voet ontslagen door [verweerster] . In de ontslagbrief van 20 januari 2022 heeft [verweerster] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [verzoekster] :
“Op woensdag 19 januari 2022 is uw arbeidsovereenkomst met [verweerster] . met onmiddellijke ingang beëindigd op grond van een dringende reden die wij hieronder nader aan u toelichten.
(…)
Op dinsdag 18 januari 2022 viel het ons nadat we nog een blik hadden geworpen op de door
u aan ons toegezonden testuitslagen op, dat de door u aan ons toegezonden testuitslag van
17 januari 2022 een beduidend mindere beeldkwaliteit had dan de testuitslag van 11 januari
2022 die u ons een week eerder had toegezonden.
Door de door u aan ons toegezonden testuitslag van 11 januari en 17 januari 2022 naast
elkaar te leggen, viel op dat beide documenten ordernummer
[ordernummer] hebben. Voornoemd ordernummer correspondeert met het
referentienummer ( [referentienummer 1] ) dat op de factuur van 11 januari 2022 staat, die behoort
bij de testuitslag van 11 januari 2022.
Op de factuur van 16 januari 2022, die behoort bij de testuitslag van 17 januari 2022, staat
een ander referentienummer, te weten [referentienummer 2] .
Op woensdag 19 januari 2022 hebben wij telefonisch contact opgenomen met Spoedtest,
om te vragen of een ordernummer op de testuitslag altijd behoort te corresponderen met
het referentienummer op de bijbehorende factuur. Spoedtest heeft onze vraag bevestigend
beantwoord.
Wij hebben u vervolgens onmiddellijk uitgenodigd voor een videogesprek via Teams. Dit
videogesprek heeft plaatsgevonden op eveneens woensdag 19 januari 2022 in het bijzijn van
mevrouw [persoon B] van HR en meneer [persoon C] vanuit de Directie.
Tijdens voornoemd videogesprek hebben wij u geconfronteerd met onze bevindingen. In
reactie hierop heeft u ontkent dat de door u aan ons toegezonden testuitslag van 17 januari
2022 vals was. Hoe het mogelijk is, dat het ordernummer op de testuitslag niet overeenkomt
met het referentienummer op de bijbehorende factuur, kon u niet verklaren.
Wij zijn ervan overtuigd dat u ons op 17 januari 2022 een valselijke testuitslag hebt
toegezonden om zo te proberen ons te misleiden, door ons te laten geloven dat u op 17
januari 2022 positief heeft getest op COVID-19 en aldus niet in staat was uw
werkzaamheden te hervatten.
Het hiervoor omschreven gedrag, waarbij u ons door het plegen van een strafbaar feit
(valsheid in geschrifte) hebt getracht te misleiden, is voor ons absoluut onacceptabel en
vormt een dringende reden op grond waarvan wij uw arbeidsovereenkomst tijdens
voornoemd videogesprek op 19 januari 2022 met onmiddellijke ingang hebben beëindigd.”
7. De beoordeling
Ten aanzien van de verzoeken van [verzoekster] :
7.1.
Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding ten laste van de werkgever kan toekennen, indien sprake is van een onterecht gegeven ontslag op staande voet. Beoordeeld dient dan ook te worden of [verweerster] [verzoekster] op goede gronden op staande voet heeft ontslagen op 19 januari 2022. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
7.2.
Op basis van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van de reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, zoals de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
7.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
7.4.
Uit de ontslagbrief van 20 januari 2022, zoals hiervoor in r.o. 2.6 geciteerd, volgt dat [verweerster] als dringende reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd dat [verzoekster] valsheid in geschrifte heeft gepleegd om daarmee [verweerster] te misleiden. En aldus niet - zoals kennelijk in het verzoekschrift wordt gesteld - dat [verzoekster] op 18 januari 2022 niet meer ziek zou zijn geweest. Beoordeeld dient dan ook te worden of [verzoekster] al dan niet valsheid in geschrifte heeft gepleegd teneinde [verweerster] te misleiden, en zo ja, of dit in de gegeven omstandigheden een dringende reden oplevert die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
7.5.
[verweerster] heeft gesteld dat [verzoekster] op 17 januari 2022 via WhatsApp een valse testuitslag heeft toegestuurd aan mevrouw [persoon D] . [verweerster] heeft daarbij tevens gesteld dat op beide testuitslagen van 11 januari en 17 januari 2022 hetzelfde ordernummer [ordernummer] staat en dat bedoeld ordernummer correspondeert enkel met de positieve testuitslag van 11 januari 2022. [verweerster] heeft daarbij toegelicht dat de afnemer van de spoedtest, te weten Spoedtest, heeft bevestigd dat het ordernummer op de testuitslag altijd behoort te corresponderen met het referentienummer op de bijbehorende factuur. [verzoekster] heeft de toelichting van Spoedtest als zodanig niet weersproken, wel heeft zij betwist dat zij degene is geweest die de testuitslag heeft vervalst en dat zij van de vervalsing op de hoogte was.
7.6.
Volgens [verzoekster] heeft zij op 17 januari 2022 via Whatsapp de (originele) negatieve testuitslag naar de heer [persoon A] gestuurd en heeft hij daarop de vervalste versie (met een positieve testuitslag) weer naar [verzoekster] gestuurd. [verweerster] heeft in reactie daarop screenshots van de Whatsapp-correspondentie tussen [verzoekster] en de heer [persoon A] in de periode van 11 januari tot en met 19 januari 2022 overgelegd. Daaruit volgt dat er op 17 januari 2022 geen berichten zijn gewisseld tussen [verzoekster] en de heer [persoon A] . Het door [verzoekster] geschetste feitenverloop ten aanzien van de vervalsing vindt ook anderszins geen enkele steun in de overgelegde Whatsapp-correspondentie en de overige in het geding gebrachte stukken. Weliswaar heeft [verzoekster] aangevoerd dat het mogelijk is om Whatsappberichten te verwijderen, maar ook dat blijkt niet uit de overgelegde screenshots van het Whatsappgesprek tussen [verzoekster] en de heer [persoon A] . In de gegeven omstandigheden kon [verzoekster] naar het oordeel van de kantonrechter niet volstaan met haar blote stellingen en had het op de weg van [verzoekster] gelegen om ter onderbouwing van haar stellingen zelf de Whatsapp-correspondentie met de heer [persoon A] over te leggen, mede gelet op de ernst van de beschuldiging aan het adres van de heer [persoon A] , dat hij degene is geweest de testuitslag heeft vervalst. Dat heeft zij echter niet gedaan en evenmin heeft zij een plausibele verklaring gegeven voor de vraag wat het belang zou kunnen zijn voor de heer [persoon A] om de uitslag van de test van [verzoekster] te vervalsen en die vervalsing weer aan haar terug te sturen.
7.7.
Gelet op vorenstaande overwegingen staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [verzoekster] het bewijs van de test van 16 januari 2022, dat zij op 17 januari 2022 van Spoedtest heeft ontvangen, heeft vervalst en dat vervalste bewijs heeft toegestuurd aan [verweerster] . Daarentegen is niet komen vast te staan dat [verzoekster] dat per ongeluk of zonder opzet heeft gedaan. Aan bewijslevering op dat punt wordt ook niet toegekomen. [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat haar dochtertje de gehele Whatsapp-correspondentie met de heer [persoon A] per ongeluk heeft verwijderd, zodat het voor [verzoekster] (naar eigen zeggen) niet meer mogelijk is om die correspondentie in het geding te brengen. Weliswaar heeft [verzoekster] in het kader van bewijslevering aangeboden om de heer [persoon E] (werkzaam bij [verweerster] ) als getuige te horen, omdat hij volgens [verzoekster] kan verklaren dat zij tijdens het telefoongesprek van 18 januari 2022 met hem aan [persoon E] heeft verteld dat zij negatief was getest, maar de kantonrechter gaat hieraan voorbij. Voor de vaststelling van de dringende reden (het plegen van valsheid in geschrifte door [verzoekster] teneinde [verweerster] te misleiden) maakt het immers geen verschil of [verzoekster] op 18 januari 2022 tegen een collega heeft gezegd dat zij negatief was getest. Ook wanneer die mededeling zou komen vast te staan, blijft nog steeds staan dat [verzoekster] het vervalste testbewijs aan [verweerster] heeft toegestuurd.
7.8.
Het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, geldt als valsheid in geschrifte en is strafbaar gesteld. Daarnaast is ook het opzettelijk gebruik maken van een door iemand anders vervalst geschrift strafbaar. Nu vaststaat dat [verzoekster] zich hieraan schuldig heeft gemaakt, heeft zij begrijpelijkerwijze het vertrouwen van [verweerster] geschonden. Die handelwijze van [verzoekster] levert naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden op, die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. In dat verband wordt meegewogen dat [verzoekster] pas relatief kort in dienst was van [verweerster] en niet gebleken is van overige persoonlijke omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de gedraging niet een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert.
7.9.
Voor toewijzing van de door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven bestaat dan ook geen aanleiding.
7.10.
Nu hiervoor is vastgesteld dat het ontslag op staande voet op goede gronden gegeven is en van een opzegging in strijd met artikel 7:671 juncto 7:677 lid 1 BW aldus geen sprake is, bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoekster] evenmin grond.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
7.11.
De vaststelling dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven, brengt ook met zich dat [verweerster] geen opzegtermijn in acht behoefte te nemen. [verzoekster] kan aldus op grond van artikel 7:672 lid 11 BW geen aanspraak maken op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
7.12.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is de transitievergoeding niet verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Hoewel het bestaan van een dringende reden niet zonder meer en in alle gevallen samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten (Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:HR:2018:484), is de kantonrechter van oordeel dat het handelen van [verzoekster] eveneens als ernstig verwijtbaar is aan te merken, zodat voor toekenning van de transitievergoeding geen grondslag bestaat.
Opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen en het opgebouwde vakantiegeld
7.13.
De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van [verweerster] dat zij de opgebouwde niet-genoten vakantiedagen en het opgebouwde vakantiegeld heeft verrekend met de eindafrekening. Uit de eindafrekening die door [verweerster] als productie 12 is overgelegd, leidt de kantonrechter inderdaad af dat de vakantie-uren (€ 660,75) en het vakantiegeld (€ 1.656,59) zijn verrekend met het onverschuldigd betaalde salaris over de periode 19 januari tot en met 31 januari 2022 (€ 1.082,26) en een gedeelte van de gefixeerde schadevergoeding (€ 3.896,25). [verzoekster] heeft hiertegen geen inhoudelijk verweer meer gevoerd, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de bedragen genoemd op de eindafrekening. Aangezien [verweerster] gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld op goede gronden heeft verrekend, zal de kantonrechter dit onderdeel van de vordering van [verzoekster] eveneens afwijzen.
Vergoeding COVID-19 spoedtesten
7.14.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerster] in beginsel gehouden is om de kosten van spoedtesten van haar werknemers te vergoeden. Met betrekking tot de factuur van 11 januari 2022 heeft [verweerster] weliswaar gesteld dat het bedrag is verrekend met de eindafrekening, maar de kantonrechter kan dat niet afleiden uit de door [verweerster] overgelegde eindafrekening. Daardoor is niet gebleken dat [verweerster] het bedrag van
€ 39,95 al aan [verzoekster] heeft vergoed, terwijl [verweerster] daartoe wel is gehouden, temeer nu zij de verschuldigdheid van dat bedrag met zoveel woorden heeft erkend.
Daarentegen is de kantonrechter - met [verweerster] - van oordeel dat de vordering met betrekking tot de factuur van 16 januari 2022 in de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat in deze procedure vaststaat dat [verzoekster] de bijbehorende testuitslag heeft vervalst. De conclusie is dan ook dat de kantonrechter enkel het bedrag van de factuur van 11 januari 2022 (€ 39,95) zal toewijzen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van het verzoekschrift.
7.15.
[verzoekster] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerster] tot vandaag vast op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] :
7.16.
Het verzoek van [verweerster] houdt in dat [verzoekster] nog een gedeelte van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW (namelijk € 2.452,21 netto) aan [verweerster] dient te betalen. Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de kantonrechter voorop dat op grond van artikel 7:686a lid 4 sub a BW de bevoegdheid om een verzoek op grond van artikel 7:677 BW in te dienen, vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 19 januari 2022 geëindigd. [verweerster] heeft echter pas op 17 mei 2022 haar verzoek tot betaling van het resterende gedeelte van de gefixeerde schadevergoeding bij de kantonrechter ingediend. Dat is aldus ruim buiten de termijn van twee maanden en daarmee is het recht van [verweerster] om betaling van (het resterende gedeelte van) de gefixeerde schadevergoeding te verzoeken komen te vervallen. Het voorgaande betekent dat de kantonrechter het verzoek van [verweerster] zal afwijzen.
7.17.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [verzoekster] voor het tegenverzoek geen aparte proceshandeling heeft verricht, zullen de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op nihil.
8. De beslissing
De kantonrechter:
ten aanzien van de verzoeken van [verzoekster]
8.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] de kosten van één COVID-19 spoedtest ter hoogte van € 39,95 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 16 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening;
8.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de kant van [verweerster] tot vandaag vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
8.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af;
ten aanzien van het verzoek van [verweerster]
8.4.
wijst het verzoek af;
8.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de kant van [verzoekster] tot vandaag vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
49039