Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Gevonden zoektermen (2)
21/3636
rot
Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:2574

Rechtbank Rotterdam
29-03-2022
07-04-2022
ROT 21/3636
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Verzoek aanpassing dan wel rectificatie politiegegevens ogv Wpg. Verweerder deels tegemoetgekomen. Eiser heeft gerechtvaardigd belang bij verdere aanpassing van (deels aantoonbaar onjuiste) politieregistraties. Beroep gegrond, Rb voorziet zelf in de zaak.

Rechtspraak.nl
JBP 2022/84
Module Privacy & AVG 2022/4366

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 21/3636


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats] , eiser

en

de korpschef van politie, de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. de Hoop).

Procesverloop

Met het besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot vernietiging dan wel rectificatie van politiegegevens deels afgewezen op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn partner [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.1.

Naar aanleiding van een zogeheten VT-melding op 12 februari 2020, heeft Veilig Thuis het dossier [dossiernummer 1] aangemaakt. Eiser heeft dit dossier bij Veilig Thuis opgevraagd, waardoor hij op dat moment ook bekend is geraakt met het bestaan van het dossier [dossiernummer 2] , dat Veilig Thuis naar aanleiding van een eerdere VT-melding op 1 februari 2019 had aangemaakt. Beide VT-meldingen zijn afkomstig van de politie, eenheid Rotterdam.

1.2.

Op 23 maart 2020 heeft eiser aan Veilig Thuis verzocht om vernietiging van het dossier [dossiernummer 2] en om aanpassing van het dossier [dossiernummer 1] . Veilig Thuis heeft bij brief van 16 april 2020 geantwoord dat de gevraagde aanpassingen aan het dossier [dossiernummer 1] zullen worden doorgevoerd. Het verzoek om vernietiging van het dossier [dossiernummer 2] heeft Veilig Thuis bij besluit van 1 september 2020 afgewezen.

1.3.

Eiser heeft vervolgens op 16 oktober 2020 de civiele rechter van de rechtbank Rotterdam verzocht om Veilig Thuis onder meer te veroordelen tot vernietiging van het dossier [dossiernummer 2] en aanpassing van het dossier [dossiernummer 1] , in die zin dat uit dat dossier de gegevens en informatie met betrekking tot het dossier [dossiernummer 2] worden verwijderd.

1.4.

In zijn beschikking van 1 maart 2021 heeft de civiele rechter - kort samengevat - overwogen dat niet redelijkerwijs aannemelijk is dat het bewaren van de persoonsgegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander dan eiser en dat dit betekent dat Veilig Thuis het dossier [dossiernummer 2] dient te verwijderen. Het dossier [dossiernummer 1] dient zodanig te worden aangepast dat dat de gegevens en informatie met betrekking tot het dossier [dossiernummer 2] worden verwijderd uit het dossier [dossiernummer 1] .

Deze procedure

1.5.

Op 8 maart 2021 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend tot vernietiging of rectificatie van de over hem geregistreerde politiegegevens. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 28 van de Wpg en de artikelen 12 en 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd:

“(…) Uit de informatie die voorgelezen is tijdens de 'telefonische inzage' en uit de gegevens die Veilig Thuis vanuit de politie heeft ontvangen, blijkt dat een aantal fouten in de dossiervorming is geslopen. Er wordt namelijk ten onrechte zowel door de politie als door Veilig Thuis gesproken van huiselijk geweld en een woningverbod hetgeen een onterecht diffamerende nawerking heeft. Veilig Thuis is inmiddels door de rechter verplicht tot het vernietigen van een dossier en het aanpassen van een aantal gegevens. Ik wil ook u bij deze verzoeken alle onjuiste gegevens te verwijderen zodat ik niet langer onterecht te boek sta als pleger van huiselijk geweld met een woningverbod tot gevolg. Dit heeft voor mij en mijn zoon namelijk verstrekkende gevolgen. (…)”

2. In het bestreden besluit heeft verweerder - kort samengevat - als volgt geoordeeld. De op eiser betrekking hebbende gegevens met registratienummer [registratienummer 1] zijn juist en volledig gebleken. Verweerder heeft daarom het verzoek tot wijziging in zoverre afgewezen en de politiegegevens niet gerectificeerd. Dit betekent dat deze politiegegevens ongewijzigd blijven. Verder heeft verweerder geconcludeerd dat de op eiser betrekking hebbende gegevens met registratienummer [registratienummer 2] aangevuld moeten worden, omdat die feitelijk onjuist want onvolledig zijn. Verweerder heeft het verzoek tot wijziging in zoverre toegewezen. Er is inmiddels een aanvulling gemaakt door de verbalisant met wat de verbalisant zich kan herinneren betreft de melding.

3. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Eiser voert in beroep in de eerste plaats aan dat hij het niet eens is met de termijn waarop het bestreden besluit is genomen. Verweerder heeft zijn verzoek op 9 maart 2021 ontvangen. Het bestreden besluit ontving eiser pas op 19 mei 2021, dus ruim tien weken na het indienen van zijn verzoek, in plaats van binnen de wettelijke termijn van vier weken.

4.1.

Gelet op de tekst van artikel 28, derde lid, van de Wpg had verweerder eiser binnen vier weken schriftelijk in kennis moeten stellen met betrekking tot de opvolging van het verzoek van eiser. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het bestreden besluit niet binnen die termijn heeft genomen.

4.2.

Eiser heeft verweerder bij brief van 18 mei 2021 in gebreke gesteld en verweerder verzocht binnen twee weken schriftelijk uitsluitsel te geven over zijn verzoek. Verweerder heeft het bestreden besluit een dag later, dus binnen de door eiser gestelde termijn van twee weken, alsnog genomen. Gelet hierop en nu eiser geen gevolgen verbindt aan zijn standpunt dat hij het niet eens is met de termijn waarop het besluit is genomen, kan wat eiser heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

5. In deze zaak staat centraal de vraag of verweerder op goede gronden heeft beslist om een deel van de op eiser betrekking hebbende politiegegevens aan te passen en die politiegegevens voor het overige ongewijzigd te laten. De rechtbank zal dat hieronder per melding beoordelen.

Met betrekking tot de eerste melding (met registratienummer [registratienummer 1] )

6. Uit de door eiser bij zijn beroepschrift overgelegde productie 2 blijkt dat de politie op 1 februari 2019 – voor zover van belang – de volgende melding heeft gedaan bij Veilig Thuis:

“(…) Op vrijdag 01-02-2019 is er op politiebureau Noord aangifte gedaan door de moeder (…), van mishandeling en huisvredebreuk/lokaalvredebreuk gepleegd door de vader ([naam eiser]) [de rechtbank begrijpt: [naam eiser]]. Betrokkenen liggen in een scheiding, maar dit verloopt niet probleemloos. Vader heeft een woningverbod mede omdat er in huis teveel spanning hing waar zoon (…) nadeel aan ondervond. Deze voorlopige voorziening van woningverbod is opgelegd door de rechtbank te Rotterdam.

Op 31-01-2019 kwam het tot een escalatie tussen beide ouders na een taxatie van het woonhuis. Vader heeft uit de schuur goederen gepakt en in zijn kofferbak van de auto gestopt en moeder wilde weten wat. Moeder zegt dat vader een mishandeling gepleegd heeft tegen haar, moeder zegt dat vader de achterklep opzettelijk en met kracht dichtgooide en toen de achterklep het achterhoofd van de moeder raakte. Moeder heeft hier een beurse plek op haar achterhoofd aan overgehouden en hoofdpijn. Moeder zegt dat vader haar met zijn rechterhand beetgepakt heeft, bij haar linker bovenarm en naar achter geduwd. Moeder hield hier een beurse plek op haar bovenarm aan over en last van haar rug.

Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen:

In de familie- of huiselijke kring van deze minderjarige heeft huiselijk geweld plaatsgevonden, waarbij de minderjarige tijdens het geweld niet aanwezig was / geen getuige was. (…)

De betrokkene (…) reageerde als volgt: Bang voor dader (ex man) [naam eiser] [de rechtbank begrijpt: [naam eiser]].

Relevante registraties

Dit betreft de eerste VT-melding voor het gezin. Verder geen relevante registraties op beide personen. (…)”

6.1.

Eiser heeft de rechtbank – samengevat – verzocht de term 'huiselijk geweld' te laten aanpassen naar 'niet onderzochte aangifte van huiselijk geweld' en de termen 'woningverbod' en 'tijdelijk huisverbod' te laten verwijderen, slechts te noemen dat de woning tijdens de echtscheidingsprocedure door middel van een voorlopige voorziening aan de ex-partner van eiser was toegewezen en dat dit niet mag of kan worden uitgelegd of opgevat als een gevolg van de aangifte van huiselijk geweld, in verband met het onterecht doorwerkende effect hiervan, aldus eiser.

6.2.

Verweerder stelt in het verweerschrift dat in deze melding wordt gesproken over het feit dat aangeefster meldde dat ze was mishandeld en dat dit niet de bevindingen van de politie betrof. De onderste passage van de melding laat echter, indien apart gelezen, ruimte voor de veronderstelling dat de rapporterende politiefunctionaris stelt dat het huiselijk geweld daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verweerder zal daarom door middel van een te nemen aanvullend besluit de onderste passage van deze melding aanpassen in: Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen: vanuit de familie- of huiselijke kring van deze minderjarige is aangifte gedaan van huiselijk geweld, waarbij de minderjarige tijdens het geweld niet aanwezig was/geen getuige was.” Verder is de aangifte in het politiesysteem terecht ondergebracht in de categorie “huiselijk geweld”, omdat de aangifte daadwerkelijk betrekking heeft op geweld binnen de relationele sfeer. Dat de aangifte niet in behandeling is genomen omdat deze te weinig opsporingsindicaties bevatte om tot eventuele vervolging te kunnen leiden, doet niet af aan het recht van de ex-partner van eiser om aangifte te mogen doen, aldus verweerder.

6.2.1.

De rechtbank stelt vast dat verweerder slechts gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser tegen deze registratie. Hoewel verweerder terecht stelt dat de ex-partner van eiser het recht heeft om aangifte tegen hem te doen, staat tussen partijen vast dat de aangifte nooit is onderzocht en dat dus niet is vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is geweest van huiselijk geweld gepleegd door eiser. Verweerder geeft zelf ook aan dat de aangifte niet in behandeling is genomen omdat deze te weinig opsporingsindicaties bevatte om tot eventuele vervolging te kunnen leiden.

6.2.2.

Zoals eiser terecht stelt, zijn in de tweede melding de termen “huiselijk geweld” en “woningverbod” aan elkaar gekoppeld. Bovendien stelt eiser dat Veilig Thuis dit heeft overgenomen en aangeeft die zin niet te kunnen aanpassen, omdat dit is wat de politie gemeld heeft.

6.2.3.

Eiser heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat hij als gevolg van de eerste melding ten onrechte te boek staat als pleger van huiselijk geweld en dat dit hem als het ware achtervolgt. Dat dit voor eiser enorm belastend is, komt uit de stukken naar voren en is ook ter zitting van de rechtbank meer dan voldoende gebleken. Hij heeft er daarom een gerechtvaardigd belang bij dat uit de eerste VT-melding ondubbelzinnig het onderscheid blijkt tussen verklaringen van zijn ex-partner en objectieve waarnemingen van politieambtenaren, dat daarin wordt opgenomen sprake is van vermeend huiselijk geweld en dat de aangifte door de ex-partner niet is onderzocht vanwege onvoldoende opsporingsindicaties. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat dat zij hier geen bezwaar tegen heeft.

6.3.

In het verweerschrift stelt verweerder verder dat, hoewel in de registratie wordt gesproken over een “voorlopige voorziening van woningverbod”, dergelijke registraties voor intern gebruik zijn bedoeld en dus uitsluitend kunnen worden geraadpleegd door politiefunctionarissen, zodat voldoende duidelijk is dat de tevens in de registratie genoemde term “woningverbod” niet een door de burgemeester opgelegde maatregel betreft doch de uitkomst van een voorlopige voorziening. Om eiser ter wille te zijn zal desondanks aan de registratie de volgende tekst worden toegevoegd: “de tekst woningverbod is spreektaal en dient vervangen te worden door de tekst “de voorlopige voorziening dat de heer [naam eiser] [de rechtbank begrijpt: [naam eiser]] niet in de woning mag zijn”, aldus verweerder.

6.3.1.

Uit de echtscheidingsbeschikking (productie 4 bij het beroepschrift), blijkt dat de familierechter heeft onderzocht of eiser met zijn ex-partner in de echtelijke woning kon verblijven, maar dat dit bij de ex-partner op bezwaren stuitte. De familierechter heeft daarom, in het belang van de zoon, de woning aan de ex-partner toegewezen. Verder heeft eiser onweersproken gesteld dat hij zijn ex-partner nadien heeft uitgekocht en dat hij inmiddels weer in de woning verblijft.

6.3.2.

Voor de rechtbank staat daarmee vast dat de (tijdelijke) toewijzing van de echtelijke woning aan de ex-partner niets met huiselijk geweld te maken had, maar slechts een voorlopige voorziening was in het kader van de echtscheidingsprocedure. Met betrekking tot dit punt is de rechtbank daarom van oordeel dat eiser terecht stelt dat het door verweerder gebruikte “woningverbod”/“tijdelijk huisverbod”, dat naar aanleiding van huiselijk geweld worden opgelegd, een totaal andere betekenis heeft en een andere suggestie wekt dan hoort bij de aard van de hiervoor genoemde getroffen voorlopige voorziening.

6.3.3.

Het feit dat eiser als gevolg van de voorlopige voorziening tijdelijk niet in de woning verbleef, maakt niet dat sprake was van een woningverbod. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank niet alleen om die reden niet volstaan met de enkele toevoeging dat hier sprake is van spreektaal. Uit de stukken blijkt namelijk, zoals eiser terecht stelt, dat het gebruik van deze 'spreektaal' in officiële documenten al verstrekkende gevolgen heeft gehad, waaronder de doorwerking in de tweede melding. In zijn reactie op het verweerschrift heeft eiser gemeld dat de door Veilig Thuis ingeschakelde maatschappelijk werker van [instelling] [gemeente] eiser bij voorbaat zag als agressor omdat uit aan hem verstrekte informatie zou blijken dat eiser geweld zou hebben gebruikt met een woningverbod tot gevolg. De rechtbank begrijpt dat ook deze doorwerking enorm belastend moet zijn voor eiser. Eiser heeft er daarom een gerechtvaardigd belang bij om de melding ook op dit punt te laten aanpassen, om een dergelijke doorwerking in de toekomst te voorkomen en om, waar mogelijk, die doorwerking ongedaan te laten maken.

6.3.4.

Bovendien is de door verweerder gemaakte aanpassing - de zinsnede “niet in de woning mag zijn” - niet zo heel veel anders en binnen de totale context van de VT-melding, zoals die op dit moment luidt, feitelijk niet minder diffamerend dan “een woningverbod heeft”. De stelling van verweerder, dat de registraties voor intern gebruik zijn bedoeld en uitsluitend kunnen worden geraadpleegd door politiefunctionarissen, kan de rechtbank bovendien niet plaatsen. De eerste melding is met deze bewoordingen namelijk in ieder geval doorgegeven aan Veilig Thuis en deze instantie maakt geen deel uit van de politieorganisatie. In dit verband is ook van belang dat Veilig Thuis aan eiser te kennen heeft gegeven dat zij haar dossier niet verder kan aanpassen dan zij al heeft gedaan, omdat dit is wat zij van de politie heeft doorgekregen. Ook in zoverre heeft eiser dus een gerechtvaardigd belang bij een verdergaande aanpassing dan verweerder heeft voorgesteld.

6.3.5.

De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de registratie op deze punten wordt aangepast in lijn met wat de familierechter heeft geoordeeld.

6.4.

De conclusie is dat de beroepsgronden met betrekking tot de eerste melding slagen. De rechtbank zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Zij zal verder met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de melding op de hiervoor genoemde punten als volgt dient te worden aangepast in het systeem van verweerder:

“(…) Op vrijdag 01-02-2019 is er op politiebureau Noord aangifte gedaan door de moeder (…), van mishandeling en huisvredebreuk/lokaalvredebreuk gepleegd door de vader ([naam eiser]). Betrokkenen liggen in een scheiding, maar dit verloopt niet probleemloos. Vader heeft een woningverbod mede omdat er in huis teveel spanning hing waar zoon (…) nadeel aan ondervond. Deze voorlopige voorziening van woningverbod is opgelegd door de rechtbank te Rotterdam. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft de familierechter de echtelijke woning bij wijze van voorlopige voorziening tijdelijk toegewezen aan de moeder. Dit heeft niets te maken met huiselijk geweld.

Op 31-01-2019 kwam het tot een escalatie tussen beide ouders na een taxatie van het woonhuis. Vader heeft uit de schuur goederen gepakt en in zijn kofferbak van de auto gestopt en moeder wilde weten wat. Moeder zegt dat vader een mishandeling gepleegd heeft tegen haar, moeder zegt dat vader de achterklep opzettelijk en met kracht dichtgooide en toen de achterklep het achterhoofd van de moeder raakte. Moeder heeft naar eigen zeggen hier een beurse plek op haar achterhoofd aan overgehouden en hoofdpijn. Moeder zegt dat vader haar met zijn rechterhand beetgepakt heeft, bij haar linker bovenarm en naar achter geduwd. Moeder hield hier naar eigen zeggen een beurse plek op haar bovenarm aan over en last van haar rug.

Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen:

In de familie- of huiselijke kring van deze minderjarige heeft is aangifte gedaan van huiselijk geweld plaatsgevonden. waarbij dDe minderjarige was tijdens het geweld deze escalatie niet aanwezig was / was geen getuige was. (…)

De betrokkene (…) reageerde als volgt: Bang voor dader (ex man [naam eiser]).

Relevante registraties

Dit betreft de eerste VT-melding voor het gezin. Verder geen relevante registraties op beide personen. (…). De aangifte van huiselijk geweld door moeder is niet verder onderzocht vanwege het ontbreken van voldoende opsporingsindicaties.”

Met betrekking tot de tweede melding (met registratienummer [registratienummer 2] )

7. Uit de door eiser bij zijn beroepschrift overgelegde productie 9 blijkt dat de politie op 12 februari 2020 – voor zover van belang – de volgende melding heeft gedaan bij Veilig Thuis:

“(…) Meldster kreeg 8 jarig zoontje niet mee. Reden is dat de vader (…) zich ernstig zorgen maakt over kind want die ging volgens hem nu verhuizen naar [plaats] en dat was in zijn optiek in strijd met de wettelijke regeling. (…) Nu wilde hij eerst antwoord krijgen op vragen voordat hij het kind meegaf. Uit de stukken die beide partijen konden tonen werd het ons niet helemaal duidelijk en we wilden niet met het kind gaan slepen. Na veel heen en weer gepraat waarbij ook de nieuwe partners van beide partijen hun best deden om ons te overtuigen raad gezocht bij de OVDP.

Die verwees door naar het CIT en die lieten de stukken voorlezen en kwamen tot conclusie dat het kind echt mee moest met de moeder. Dit gebeurde maar was toch een onprettige situatie voor alle partijen.

Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen:

Overige zorgen. Kind merkt dat het onderwerp is van een conflict tussen de ouders. (…)”

Relevante registraties

Dit betreft de 2e Veilig Thuis melding voor het gezin. Verder geen relevante registraties op alle personen. 1e VT melding op 1 februari 2019 ivm HG. Destijds woningverbod voor [naam eiser]. (…)”

7.1.

Eiser heeft de rechtbank - samengevat - verzocht om verweerder het dossier te laten aanpassen, zodat duidelijk is dat zijn ex-partner zonder zijn toestemming met zijn zoon was verhuisd naar een voor hem onbekend adres. Verder vraagt eiser om verwijzingen naar de juridische grondslag voor de verhuizing, het contact met Jeugdzorg en een document dat door eiser zou zijn ondertekend te verwijderen, aangezien dit niet juist is. Tot slot vraagt eiser om de registratie met betrekking tot de aanrijding aan te passen. Wanneer de politie de situatie verkeerd heeft ingeschat omdat informatie uit de eerste melding per ongeluk voor waarheid is aangezien, dan zou eiser dat graag toegevoegd zien aan het dossier. Het dient duidelijk te zijn wat feiten zijn en wat persoonlijke interpretaties of aannames zijn van de agenten. Ook van deze registratie is een melding gemaakt bij Veilig Thuis waarbij de eerste melding weer verkeerd herhaald wordt, aangezien aan Veilig Thuis is doorgegeven dat dit een tweede melding betreft, aldus eiser.

7.1.1.

Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat deze registratie een mutatie bevat, waarin de bevindingen van de betreffende politiefunctionarissen zijn vastgelegd, alsmede een melding aan Veilig Thuis. De mutatie bevat de volgende tekst:

“Meldster kreeg 8 jarig zoontje niet mee. Vader die [weggelakt] woont maakte zich ernstig zorgen over kind want die ging volgens hem nu verhuizen naar [plaats] en dat was in zijn optiek in strijd met de wettelijke regeling. Verder maakte hij zich ernstig zorgen over zijn kind van de prestaties op school waren achteruitgegaan en hij had graag ontsteuning op school geregeld maar hier ging zijn ex niet in mee. Uit de stukken die beide partijen konden tonen bleek hier zo 1 2 3 niet uit maar we wilden niet met het kind gaan slepen. Na veel heen en weer gepraat waarbij ook de nieuwe partners van beide partijen hun best deden om ons te overtuigen raad gezocht bij de OVDP [weggelakt] Die verwees door naar het CIT en die lieten de stukken voorlezen en kwamen tot conclusie dat het kind echt mee moest met moeders. Dit gebeurde maar was toch een onprettige situatie voor alle partijen

=================================================================

Rapp. [weggelakt]

LTHG overleg 23/04 deze casus besproken maatschappelijk werk ingezet, beide ouders gesproken. Beide ouders hebben nieuwe partner. Echter het betrokken kind zit nog op school in [plaats]. Veilig thuis is op de hoogte van dit probleem. Blijven dit monitoren en ouders hebben contactpersoon bij maatschappelijk werk.

=================================================================

Rapp [weggelakt]

Aanvulling nav het schrijven door collega [weggelakt]

Tijdens de behandeling van het incident heb ik telefonisch contact gehad met een medewerker van Jeugdzorg. Echter door het lange termijn weet ik haar naam en telefoonnummer niet meer. Zij gaf aan dat er juridische grondslag was dat de moeder van het kind zelf mocht bepalen waar het kind zou wonen. Dit stond ook op schrift waar beide ouders voor getekend zouden hebben. Tevens wist de vader waar het kind zou verblijven in [plaats]. Daarnaast zou de opa zijn aangereden. Uit tegenstrijdige verklaringen bleek het zo te zijn dat de vader voor de auto was gesprongen. Van een opzettelijke aanrijding was geen sprake en hebben wij ons vooral met de bemiddeling bezig gehouden."

7.1.2.

Verweerder betoogt in het verweerschrift dat uit de tekst van deze mutatie afdoende blijkt dat de betreffende politiefunctionaris zijn bevindingen heeft vastgelegd, te weten dat de medewerkster van Jeugdzorg deze informatie aan hem mededeelde. Dat eiser het met de inhoud van deze informatie niet eens is, maakt de bevindingen van de betreffende politiefunctionaris niet onjuist of onvolledig. Met betrekking tot de opmerkingen van eiser over de afhandeling van het incident door de politiefunctionarissen ter plaatse en in hoeverre de eerdere registratie hierbij hun beeldvorming kan hebben beïnvloed, stelt verweerder dat dit buiten de strekking van deze procedure valt, nu de Wpg betrekking heeft op in de politiesystemen vastgelegde gegevens en niet op gedachten of beweegredenen van politiefunctionarissen. De registratie, zoals deze is aangevuld, is niet onjuist of onvolledig en daaruit komt naar voren dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over de situatie waarin de vader van eiser zou zijn aangereden. Hoewel voorstelbaar is dat eiser na het gesprek met de politiefunctionarissen ter plaatse andere verwachtingen had met betrekking tot de afhandeling van de (poging tot) aanrijding, terwijl de inspanning van de politiefunctionarissen met name was gericht op bemiddeling in een voor de zoon van eiser voorstelbaar schadelijk conflict, is verweerder van oordeel dat ook dit buiten de strekking van onderhavig geding valt.

7.1.3.

De rechtbank stelt voorop dat, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, de directe aanleiding wel juist is opgenomen in deze melding. De meldster (de ex-partner) van eiseres kreeg immers hun zoon niet mee van eiser – hetgeen eiser ook heeft erkend – en dat is de directe aanleiding geweest voor de betrokkenheid van de politie en vervolgens de tweede VT-melding. De redenen die eiser had om zijn zoon niet mee te willen geven, kunnen aan dat enkele feit op zichzelf genomen niets afdoen.

7.1.4.

Hoewel verweerder op zich terecht betoogt dat de mutatie met betrekking tot het contact tussen de politieambtenaar en een medewerkster van Jeugdzorg een feitelijke weergave is van de bevindingen van die politieambtenaar, roept deze mutatie wel de nodige vragen op. In de eerste plaats heeft eiser onweersproken gesteld dat het gezin nooit iets met Jeugdzorg te maken heeft gehad. Dit roept de vraag op waarop de medewerkster van Jeugdzorg zich precies heeft gebaseerd bij het verstrekken van de informatie aan de politieambtenaar. Uit het door eiser als productie 8 bij zijn beroepschrift overgelegde vonnis in kort geding van 15 mei 2020 blijkt bovendien dat de verstrekte informatie aantoonbaar onjuist is. Het gezamenlijk gezag van eiser en zijn ex-partner was namelijk eerder al vastgesteld, de ex-partner had geen toestemming van eiser om met hun zoon naar [plaats] te verhuizen (en heeft de rechter ook niet om vervangende toestemming gevraagd) en het stond haar dus niet vrij om met de zoon naar [plaats] te verhuizen. In het vonnis in kort geding wordt verder met geen woord gerept over een schriftelijke afspraak van die strekking waarvoor eiser zou hebben getekend, zodat ook ernstig kan worden getwijfeld aan de juistheid van de mededeling “Dit stond ook op schrift waar beide ouders voor getekend zouden hebben.” Tot slot heeft eiser in deze procedure door middel van een logboek van 3 februari 2020 van de school van zijn zoon aannemelijk gemaakt dat hij niet, in ieder geval niet van meet af aan wist waar zijn zoon verbleef, zodat ook de opmerking “Tevens wist de vader waar het kind zou verblijven in [plaats].” onjuist lijkt te zijn.

De rechtbank stelt vast dat de mutatie op dit punt geen enkele duidelijkheid geeft met betrekking tot het antwoord op de vraag op welke kennis of informatie deze medewerkster van Jeugdzorg zich heeft gebaseerd in haar contact met de politie. Het had op de weg van de politieambtenaar gelegen om die duidelijkheid te verschaffen. Nu dit niet is gebeurd en nu in ieder geval een deel van de informatie ook aantoonbaar onjuist is, heeft eiser er een gerechtvaardigd belang bij om de registratie op dit punt te laten aanpassen. Dat geldt ook voor de suggestie die wordt gewekt dat eiser, zonder reden, niet meewerkte aan de uitvoering van de omgangsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand om de registratie op dit punt in zo neutraal mogelijke bewoordingen te formuleren, waarbij wordt voorkomen dat hierover in de toekomst verwarring kan ontstaan.

7.1.5.

Ter zitting is ook de mutatie met betrekking tot de al dan niet opzettelijke (poging tot) aanrijding van de vader van eiser door de nieuwe partner van zijn ex-partner besproken. Eiser heeft toegelicht dat hij boos was over dit incident en dat hij het incident daarom in de melding opgenomen wilde zien. Eiser heeft ook verklaard dat hij op dat moment tegen de politieambtenaren heeft gezegd dat hij aangifte wilde doen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de aanrijding niet is behandeld. Wat de politieambtenaar volgens haar in de VT-melding heeft willen zeggen, is dat er is niet is onderzocht of er een (poging tot) aanrijding is geweest, omdat zij hebben gefocust op bemiddeling met betrekking tot het kind.

7.1.6.

De rechtbank stelt vast dat de mutatie op dit punt niet uitblinkt in helderheid. Hierin staat namelijk dat “uit tegenstrijdige verklaringen bleek (…) dat de vader voor de auto was gesprongen”, terwijl logischerwijs niet kan worden vastgesteld dat iets is gebleken als daarover tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij na dit incident heeft verklaard aangifte te willen doen, maar ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gemotiveerd gesteld dat op dat moment in ieder geval geen officiële aangifte is opgenomen, omdat de verbalisanten zich hebben gefocust op bemiddeling. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de gemoederen die dag erg hoog zijn opgelopen, acht zij het onder deze omstandigheden aangewezen om de melding met betrekking tot de (poging tot) aanrijding te wijzigen in zo neutraal mogelijke bewoordingen, waarbij wordt voorkomen dat hierover verwarring kan ontstaan.

7.1.7.

Tot slot stelt verweerder in het verweerschrift terecht dat de Wpg betrekking heeft op in de politiesystemen vastgelegde gegevens en niet op gedachten of beweegredenen van politiefunctionarissen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de melding aan te passen met opmerkingen over het al dan niet verkeerd inschatten van de situatie omdat informatie uit de eerste melding door de verbalisanten per ongeluk voor waarheid is aangezien, zoals door eiser gevraagd.

7.2.

De conclusie is dat ook de beroepsgronden met betrekking tot de tweede melding grotendeels slagen. De rechtbank zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Verder zal zij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de melding en de daarop gemaakte mutaties op de hiervoor genoemde punten als volgt dienen te worden aangepast in het systeem van verweerder:

De melding

“(…) Meldster stelde haar kreeg 8 jarig zoontje niet mee te krijgen. Reden is dat de v Vader die [weggelakt] woont stelde dat hij zich ernstig zorgen maakt over kind zijn zoon want die ging volgens hem nu verhuizen naar [plaats] en dat was in zijn optiek in strijd met de wettelijke regeling. Verder maakte hij zich ernstig zorgen over zijn kind van de prestaties op school waren

achteruitgegaan en hij had graag ontdersteuning op school geregeld maar hier ging zijn ex niet in mee. Nu wilde hij eerst antwoord krijgen op vragen voordat hij het kind meegaf. Uit de stukken die beide partijen konden tonen werd het ons niet helemaal duidelijk bleek niet zo 1 2 3 wie gelijk had en we wilden niet met het kind gaan slepen. Na veel heen en weer gepraat waarbij ook de nieuwe partners van beide partijen hun best deden om ons te overtuigen raad gezocht bij de OVDP. Die verwees door naar het CIT en die lieten de stukken voorlezen en kwamen tot conclusie dat het kind echt mee moest met de moeder hebben wij overleg gepleegd met verschillende instanties. Dit overleg leidde er toe dat de zoon met moeder is meegegaan. Dit gebeurde maar was toch een onprettige situatie voor alle partijen.

Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen:

Overige zorgen. Kind merkt dat het onderwerp is van een conflict tussen de ouders. (…)”

Relevante registraties

Dit betreft de 2e Veilig Thuis melding voor het gezin. Verder geen relevante registraties op alle personen. 1e VT melding op 1 februari 2019 ivm HG. Destijds woningverbod voor [naam eiser].”

De mutaties

=================================================================

Rapp. [weggelakt]

LTHG overleg 23/04 deze casus besproken maatschappelijk werk ingezet, beide ouders gesproken. Beide ouders hebben nieuwe partner. Echter het betrokken kind zit nog op school in [plaats]. Veilig thuis is op de hoogte van dit probleem. Blijven dit monitoren en ouders hebben contactpersoon bij maatschappelijk werk.

=================================================================

Rapp [weggelakt]

Aanvulling nav het schrijven door collega [weggelakt]

Tijdens de behandeling van het incident heb ik telefonisch contact gehad met een medewerker van Jeugdzorg. Echter door het lange termijn weet ik haar naam en telefoonnummer niet meer. Zij gaf aan dat er juridische grondslag was dat de moeder van het kind zelf mocht bepalen waar het kind zou wonen. Dit stond ook op schrift waar beide ouders voor getekend zouden hebben. Tevens wist de vader waar het kind zou verblijven in [plaats]. Daarnaast zou de opa zijn aangereden. Verder was er een conflict over een aanrijding van de opa van vaderszijde van het kind. Volgens vader was sprake van een opzettelijke aanrijding, volgens moeder zou hij voor de auto zijn gesprongen. Omdat sprake was van Uit tegenstrijdige verklaringen bleek het zo te zijn dat de vader voor de auto was gesprongen. kon niet worden vastgesteld of sprake was vVan een opzettelijke aanrijding was geen sprake en hebben wij ons vooral met de bemiddeling bezig gehouden."

Tevens zal een nieuwe mutatie moeten worden gemaakt, waarin het volgende staat:

Naderhand is gebleken dat moeder ongeoorloofd was verhuisd met het kind en dat vader dit via de school had vernomen. Ook is gebleken dat het niet zo is dat vader niet meewerkte aan de uitvoering van de omgangsregeling, maar dat hij eerst wilde weten waar zijn zoon voortaan zou verblijven.”

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

10. Eiser heeft de rechtbank verzocht deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu de Awb echter niet voorziet in een uitvoerbaar bij voorraad verklaring (ook niet door artikel 233 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van overeenkomstige toepassing te verklaren) en hier ook in de jurisprudentie geen grondslag voor is te vinden, wijst de rechtbank dit verzoek af.

11. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een dwangsom op te leggen van € 250,- per dag dat verweerder niet voldoet aan deze uitspraak. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat in de regel pas aanleiding in een later stadium, namelijk als het bestuursorgaan in eerste instantie niet (tijdig) of op onjuiste wijze gevolg geeft aan de uitspraak. Een eventueel door verweerder in te stellen hoger beroep tegen deze uitspraak heeft op grond van de artikelen 6:16, 6:24 en 8:106 van de Awb geen schorsende werking, wat betekent dat deze uitspraak zijn werking niet verliest door het instellen van hoger beroep. Dit betekent dat verweerder aan de uitspraak zal moeten voldoen, ook als zij daartegen hoger beroep instelt. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder niet aan deze uitspraak zal voldoen, met name gelet op de door verweerder getoonde welwillendheid om de registraties (verder) aan te passen in het systeem. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.

12. Tot slot heeft de partner van eiser ter zitting gesteld dat eiser en zij niet de financiële middelen hebben om een advocaat te kunnen betalen en dat deze procedure zoveel energie heeft gekost, dat een schadevergoeding op zijn plaats zou zijn. Eiser heeft nog aangevuld dat hij negen rechtszaken heeft moeten voeren.

12.1.

De rechtbank merkt het verzoek aan als een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Om verweerder te kunnen veroordelen tot vergoeding van schade die eiser lijdt of zal lijden, moet in de eerste plaats sprake zijn van een onrechtmatig overheidsbesluit. De onrechtmatigheid van het bestreden besluit staat vast omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond zal verklaren, dit besluit zal vernietigen en deze uitspraak in de plaats zal stellen van het vernietigde besluit. Aan dit vereiste is dus voldaan.

12.2.

Voor vergoeding van schade is een oorzakelijk verband tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade vereist. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. De bewijslast ten aanzien van de gestelde schade en de omvang daarvan en van het causale verband tussen deze schade en het onrechtmatige besluit ligt in beginsel bij eiser en het is dus aan eiser om de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken.

12.3.

De rechtbank stelt voorop dat zij begrijpt dat alle rechtszaken die eiser heeft moeten voeren, waaronder de zaken tegen zijn ex-partner in het kader van de scheiding, gezag en omgang, veel van eiser hebben gevergd en nog steeds vergen. Deze zaken staan juridisch gezien echter los van deze procedure, ook al beleeft eiser dat mogelijk heel anders. De gestelde schade die eiser door (het moeten voeren van) die procedures heeft geleden, kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan verweerder worden toegerekend. In dat opzicht is er dus ook geen aanleiding om daarvoor schadevergoeding toe te kennen. Dat geldt in iets mindere mate ook voor de civiele zaak die eiser tegen Veilig Thuis heeft gevoerd, alhoewel die zaak feitelijk natuurlijk wel verband houdt met deze procedure.

12.4.

Verder is van belang dat eiser zijn gestelde (materiële of immateriële) schade niet op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door het indienen van (medische) stukken waaruit de schade blijkt. De rechtbank heeft daarom geen handvatten om te kunnen concluderen dat eiser (materiële of immateriële) schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit van verweerder. De eventuele (materiële of immateriële) schade kan daarom op dit moment niet worden vastgesteld. Om die reden zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat verweerder beide VT-meldingen en de daarop aangebrachte mutaties in haar systemen aanpast op de wijze die de rechtbank hierboven heeft bepaald;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.

griffier

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Wet politiegegevens

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:

– (…);

– (…);

b. persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

c. verwerken van politiegegevens: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;

d. verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;

e. (…);

f. verwerkingsverantwoordelijke: dit is bij:

1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;

2°. tot en met 4°. (…);

g. betrokkene: degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;

h. tot en met y. (…).

Artikel 28
1. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. In plaats van vernietiging draagt de verwerkingsverantwoordelijke zorg voor afscherming als:

a. de juistheid van de gegevens door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, in welk geval de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informeert voordat de afscherming wordt opgeheven, of

b. de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal.

3. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen vier weken schriftelijk in kennis met betrekking tot de opvolging van zijn verzoek.

4. De verwerkingsverantwoordelijke geeft de rectificatie van de onjuiste politiegegevens door aan de bevoegde autoriteit van wie de gegevens afkomstig zijn.

5. Indien de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens heeft gerectificeerd, vernietigd of afgeschermd, stelt hij de ontvangers daarvan in kennis.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a

De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

Artikel 8:90

1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.

2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

Artikel 8:91, eerste en tweede lid

1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.

2. In dat geval is artikel 8:90, tweede lid, niet van toepassing.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.