Overwegingen
1.1.Naar aanleiding van een zogeheten VT-melding op 12 februari 2020, heeft Veilig Thuis het dossier [dossiernummer 1] aangemaakt. Eiser heeft dit dossier bij Veilig Thuis opgevraagd, waardoor hij op dat moment ook bekend is geraakt met het bestaan van het dossier [dossiernummer 2] , dat Veilig Thuis naar aanleiding van een eerdere VT-melding op 1 februari 2019 had aangemaakt. Beide VT-meldingen zijn afkomstig van de politie, eenheid Rotterdam.
1.2.Op 23 maart 2020 heeft eiser aan Veilig Thuis verzocht om vernietiging van het dossier [dossiernummer 2] en om aanpassing van het dossier [dossiernummer 1] . Veilig Thuis heeft bij brief van 16 april 2020 geantwoord dat de gevraagde aanpassingen aan het dossier [dossiernummer 1] zullen worden doorgevoerd. Het verzoek om vernietiging van het dossier [dossiernummer 2] heeft Veilig Thuis bij besluit van 1 september 2020 afgewezen.
1.3.Eiser heeft vervolgens op 16 oktober 2020 de civiele rechter van de rechtbank Rotterdam verzocht om Veilig Thuis onder meer te veroordelen tot vernietiging van het dossier [dossiernummer 2] en aanpassing van het dossier [dossiernummer 1] , in die zin dat uit dat dossier de gegevens en informatie met betrekking tot het dossier [dossiernummer 2] worden verwijderd.
1.4.In zijn beschikking van 1 maart 2021 heeft de civiele rechter - kort samengevat - overwogen dat niet redelijkerwijs aannemelijk is dat het bewaren van de persoonsgegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander dan eiser en dat dit betekent dat Veilig Thuis het dossier [dossiernummer 2] dient te verwijderen. Het dossier [dossiernummer 1] dient zodanig te worden aangepast dat dat de gegevens en informatie met betrekking tot het dossier [dossiernummer 2] worden verwijderd uit het dossier [dossiernummer 1] .
1.5.Op 8 maart 2021 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend tot vernietiging of rectificatie van de over hem geregistreerde politiegegevens. Eiser heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 28 van de Wpg en de artikelen 12 en 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd:
“(…) Uit de informatie die voorgelezen is tijdens de 'telefonische inzage' en uit de gegevens die Veilig Thuis vanuit de politie heeft ontvangen, blijkt dat een aantal fouten in de dossiervorming is geslopen. Er wordt namelijk ten onrechte zowel door de politie als door Veilig Thuis gesproken van huiselijk geweld en een woningverbod hetgeen een onterecht diffamerende nawerking heeft. Veilig Thuis is inmiddels door de rechter verplicht tot het vernietigen van een dossier en het aanpassen van een aantal gegevens. Ik wil ook u bij deze verzoeken alle onjuiste gegevens te verwijderen zodat ik niet langer onterecht te boek sta als pleger van huiselijk geweld met een woningverbod tot gevolg. Dit heeft voor mij en mijn zoon namelijk verstrekkende gevolgen. (…)”
2. In het bestreden besluit heeft verweerder - kort samengevat - als volgt geoordeeld. De op eiser betrekking hebbende gegevens met registratienummer [registratienummer 1] zijn juist en volledig gebleken. Verweerder heeft daarom het verzoek tot wijziging in zoverre afgewezen en de politiegegevens niet gerectificeerd. Dit betekent dat deze politiegegevens ongewijzigd blijven. Verder heeft verweerder geconcludeerd dat de op eiser betrekking hebbende gegevens met registratienummer [registratienummer 2] aangevuld moeten worden, omdat die feitelijk onjuist want onvolledig zijn. Verweerder heeft het verzoek tot wijziging in zoverre toegewezen. Er is inmiddels een aanvulling gemaakt door de verbalisant met wat de verbalisant zich kan herinneren betreft de melding.
3. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Eiser voert in beroep in de eerste plaats aan dat hij het niet eens is met de termijn waarop het bestreden besluit is genomen. Verweerder heeft zijn verzoek op 9 maart 2021 ontvangen. Het bestreden besluit ontving eiser pas op 19 mei 2021, dus ruim tien weken na het indienen van zijn verzoek, in plaats van binnen de wettelijke termijn van vier weken.
4.1.Gelet op de tekst van artikel 28, derde lid, van de Wpg had verweerder eiser binnen vier weken schriftelijk in kennis moeten stellen met betrekking tot de opvolging van het verzoek van eiser. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het bestreden besluit niet binnen die termijn heeft genomen.
4.2.Eiser heeft verweerder bij brief van 18 mei 2021 in gebreke gesteld en verweerder verzocht binnen twee weken schriftelijk uitsluitsel te geven over zijn verzoek. Verweerder heeft het bestreden besluit een dag later, dus binnen de door eiser gestelde termijn van twee weken, alsnog genomen. Gelet hierop en nu eiser geen gevolgen verbindt aan zijn standpunt dat hij het niet eens is met de termijn waarop het besluit is genomen, kan wat eiser heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In deze zaak staat centraal de vraag of verweerder op goede gronden heeft beslist om een deel van de op eiser betrekking hebbende politiegegevens aan te passen en die politiegegevens voor het overige ongewijzigd te laten. De rechtbank zal dat hieronder per melding beoordelen.
Met betrekking tot de eerste melding (met registratienummer [registratienummer 1] )
6. Uit de door eiser bij zijn beroepschrift overgelegde productie 2 blijkt dat de politie op 1 februari 2019 – voor zover van belang – de volgende melding heeft gedaan bij Veilig Thuis:
“(…) Op vrijdag 01-02-2019 is er op politiebureau Noord aangifte gedaan door de moeder (…), van mishandeling en huisvredebreuk/lokaalvredebreuk gepleegd door de vader ([naam eiser]) [de rechtbank begrijpt: [naam eiser]]. Betrokkenen liggen in een scheiding, maar dit verloopt niet probleemloos. Vader heeft een woningverbod mede omdat er in huis teveel spanning hing waar zoon (…) nadeel aan ondervond. Deze voorlopige voorziening van woningverbod is opgelegd door de rechtbank te Rotterdam.
Op 31-01-2019 kwam het tot een escalatie tussen beide ouders na een taxatie van het woonhuis. Vader heeft uit de schuur goederen gepakt en in zijn kofferbak van de auto gestopt en moeder wilde weten wat. Moeder zegt dat vader een mishandeling gepleegd heeft tegen haar, moeder zegt dat vader de achterklep opzettelijk en met kracht dichtgooide en toen de achterklep het achterhoofd van de moeder raakte. Moeder heeft hier een beurse plek op haar achterhoofd aan overgehouden en hoofdpijn. Moeder zegt dat vader haar met zijn rechterhand beetgepakt heeft, bij haar linker bovenarm en naar achter geduwd. Moeder hield hier een beurse plek op haar bovenarm aan over en last van haar rug.
Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen:
In de familie- of huiselijke kring van deze minderjarige heeft huiselijk geweld plaatsgevonden, waarbij de minderjarige tijdens het geweld niet aanwezig was / geen getuige was. (…)
De betrokkene (…) reageerde als volgt: Bang voor dader (ex man) [naam eiser] [de rechtbank begrijpt: [naam eiser]].
Relevante registraties
Dit betreft de eerste VT-melding voor het gezin. Verder geen relevante registraties op beide personen. (…)”
6.1.Eiser heeft de rechtbank – samengevat – verzocht de term 'huiselijk geweld' te laten aanpassen naar 'niet onderzochte aangifte van huiselijk geweld' en de termen 'woningverbod' en 'tijdelijk huisverbod' te laten verwijderen, slechts te noemen dat de woning tijdens de echtscheidingsprocedure door middel van een voorlopige voorziening aan de ex-partner van eiser was toegewezen en dat dit niet mag of kan worden uitgelegd of opgevat als een gevolg van de aangifte van huiselijk geweld, in verband met het onterecht doorwerkende effect hiervan, aldus eiser.
6.2.Verweerder stelt in het verweerschrift dat in deze melding wordt gesproken over het feit dat aangeefster meldde dat ze was mishandeld en dat dit niet de bevindingen van de politie betrof. De onderste passage van de melding laat echter, indien apart gelezen, ruimte voor de veronderstelling dat de rapporterende politiefunctionaris stelt dat het huiselijk geweld daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verweerder zal daarom door middel van een te nemen aanvullend besluit de onderste passage van deze melding aanpassen in: Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen: vanuit de familie- of huiselijke kring van deze minderjarige is aangifte gedaan van huiselijk geweld, waarbij de minderjarige tijdens het geweld niet aanwezig was/geen getuige was.” Verder is de aangifte in het politiesysteem terecht ondergebracht in de categorie “huiselijk geweld”, omdat de aangifte daadwerkelijk betrekking heeft op geweld binnen de relationele sfeer. Dat de aangifte niet in behandeling is genomen omdat deze te weinig opsporingsindicaties bevatte om tot eventuele vervolging te kunnen leiden, doet niet af aan het recht van de ex-partner van eiser om aangifte te mogen doen, aldus verweerder.
6.2.1.De rechtbank stelt vast dat verweerder slechts gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser tegen deze registratie. Hoewel verweerder terecht stelt dat de ex-partner van eiser het recht heeft om aangifte tegen hem te doen, staat tussen partijen vast dat de aangifte nooit is onderzocht en dat dus niet is vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is geweest van huiselijk geweld gepleegd door eiser. Verweerder geeft zelf ook aan dat de aangifte niet in behandeling is genomen omdat deze te weinig opsporingsindicaties bevatte om tot eventuele vervolging te kunnen leiden.
6.2.2.Zoals eiser terecht stelt, zijn in de tweede melding de termen “huiselijk geweld” en “woningverbod” aan elkaar gekoppeld. Bovendien stelt eiser dat Veilig Thuis dit heeft overgenomen en aangeeft die zin niet te kunnen aanpassen, omdat dit is wat de politie gemeld heeft.
6.2.3.Eiser heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat hij als gevolg van de eerste melding ten onrechte te boek staat als pleger van huiselijk geweld en dat dit hem als het ware achtervolgt. Dat dit voor eiser enorm belastend is, komt uit de stukken naar voren en is ook ter zitting van de rechtbank meer dan voldoende gebleken. Hij heeft er daarom een gerechtvaardigd belang bij dat uit de eerste VT-melding ondubbelzinnig het onderscheid blijkt tussen verklaringen van zijn ex-partner en objectieve waarnemingen van politieambtenaren, dat daarin wordt opgenomen sprake is van vermeend huiselijk geweld en dat de aangifte door de ex-partner niet is onderzocht vanwege onvoldoende opsporingsindicaties. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat dat zij hier geen bezwaar tegen heeft.
6.3.In het verweerschrift stelt verweerder verder dat, hoewel in de registratie wordt gesproken over een “voorlopige voorziening van woningverbod”, dergelijke registraties voor intern gebruik zijn bedoeld en dus uitsluitend kunnen worden geraadpleegd door politiefunctionarissen, zodat voldoende duidelijk is dat de tevens in de registratie genoemde term “woningverbod” niet een door de burgemeester opgelegde maatregel betreft doch de uitkomst van een voorlopige voorziening. Om eiser ter wille te zijn zal desondanks aan de registratie de volgende tekst worden toegevoegd: “de tekst woningverbod is spreektaal en dient vervangen te worden door de tekst “de voorlopige voorziening dat de heer [naam eiser] [de rechtbank begrijpt: [naam eiser]] niet in de woning mag zijn”, aldus verweerder.
6.3.1.Uit de echtscheidingsbeschikking (productie 4 bij het beroepschrift), blijkt dat de familierechter heeft onderzocht of eiser met zijn ex-partner in de echtelijke woning kon verblijven, maar dat dit bij de ex-partner op bezwaren stuitte. De familierechter heeft daarom, in het belang van de zoon, de woning aan de ex-partner toegewezen. Verder heeft eiser onweersproken gesteld dat hij zijn ex-partner nadien heeft uitgekocht en dat hij inmiddels weer in de woning verblijft.
6.3.2.Voor de rechtbank staat daarmee vast dat de (tijdelijke) toewijzing van de echtelijke woning aan de ex-partner niets met huiselijk geweld te maken had, maar slechts een voorlopige voorziening was in het kader van de echtscheidingsprocedure. Met betrekking tot dit punt is de rechtbank daarom van oordeel dat eiser terecht stelt dat het door verweerder gebruikte “woningverbod”/“tijdelijk huisverbod”, dat naar aanleiding van huiselijk geweld worden opgelegd, een totaal andere betekenis heeft en een andere suggestie wekt dan hoort bij de aard van de hiervoor genoemde getroffen voorlopige voorziening.
6.3.3.Het feit dat eiser als gevolg van de voorlopige voorziening tijdelijk niet in de woning verbleef, maakt niet dat sprake was van een woningverbod. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank niet alleen om die reden niet volstaan met de enkele toevoeging dat hier sprake is van spreektaal. Uit de stukken blijkt namelijk, zoals eiser terecht stelt, dat het gebruik van deze 'spreektaal' in officiële documenten al verstrekkende gevolgen heeft gehad, waaronder de doorwerking in de tweede melding. In zijn reactie op het verweerschrift heeft eiser gemeld dat de door Veilig Thuis ingeschakelde maatschappelijk werker van [instelling] [gemeente] eiser bij voorbaat zag als agressor omdat uit aan hem verstrekte informatie zou blijken dat eiser geweld zou hebben gebruikt met een woningverbod tot gevolg. De rechtbank begrijpt dat ook deze doorwerking enorm belastend moet zijn voor eiser. Eiser heeft er daarom een gerechtvaardigd belang bij om de melding ook op dit punt te laten aanpassen, om een dergelijke doorwerking in de toekomst te voorkomen en om, waar mogelijk, die doorwerking ongedaan te laten maken.
6.3.4.Bovendien is de door verweerder gemaakte aanpassing - de zinsnede “niet in de woning mag zijn” - niet zo heel veel anders en binnen de totale context van de VT-melding, zoals die op dit moment luidt, feitelijk niet minder diffamerend dan “een woningverbod heeft”. De stelling van verweerder, dat de registraties voor intern gebruik zijn bedoeld en uitsluitend kunnen worden geraadpleegd door politiefunctionarissen, kan de rechtbank bovendien niet plaatsen. De eerste melding is met deze bewoordingen namelijk in ieder geval doorgegeven aan Veilig Thuis en deze instantie maakt geen deel uit van de politieorganisatie. In dit verband is ook van belang dat Veilig Thuis aan eiser te kennen heeft gegeven dat zij haar dossier niet verder kan aanpassen dan zij al heeft gedaan, omdat dit is wat zij van de politie heeft doorgekregen. Ook in zoverre heeft eiser dus een gerechtvaardigd belang bij een verdergaande aanpassing dan verweerder heeft voorgesteld.
6.3.5.De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de registratie op deze punten wordt aangepast in lijn met wat de familierechter heeft geoordeeld.
6.4.De conclusie is dat de beroepsgronden met betrekking tot de eerste melding slagen. De rechtbank zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Zij zal verder met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de melding op de hiervoor genoemde punten als volgt dient te worden aangepast in het systeem van verweerder:
“(…) Op vrijdag 01-02-2019 is er op politiebureau Noord aangifte gedaan door de moeder (…), van mishandeling en huisvredebreuk/lokaalvredebreuk gepleegd door de vader ([naam eiser]). Betrokkenen liggen in een scheiding, maar dit verloopt niet probleemloos. Vader heeft een woningverbod mede omdat er in huis teveel spanning hing waar zoon (…) nadeel aan ondervond. Deze voorlopige voorziening van woningverbod is opgelegd door de rechtbank te Rotterdam. In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft de familierechter de echtelijke woning bij wijze van voorlopige voorziening tijdelijk toegewezen aan de moeder. Dit heeft niets te maken met huiselijk geweld.
Op 31-01-2019 kwam het tot een escalatie tussen beide ouders na een taxatie van het woonhuis. Vader heeft uit de schuur goederen gepakt en in zijn kofferbak van de auto gestopt en moeder wilde weten wat. Moeder zegt dat vader een mishandeling gepleegd heeft tegen haar, moeder zegt dat vader de achterklep opzettelijk en met kracht dichtgooide en toen de achterklep het achterhoofd van de moeder raakte. Moeder heeft naar eigen zeggen hier een beurse plek op haar achterhoofd aan overgehouden en hoofdpijn. Moeder zegt dat vader haar met zijn rechterhand beetgepakt heeft, bij haar linker bovenarm en naar achter geduwd. Moeder hield hier naar eigen zeggen een beurse plek op haar bovenarm aan over en last van haar rug.
Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen:
In de familie- of huiselijke kring van deze minderjarige heeft is aangifte gedaan van huiselijk geweld plaatsgevonden. waarbij dDe minderjarige was tijdens het geweld deze escalatie niet aanwezig was / was geen getuige was. (…)
De betrokkene (…) reageerde als volgt: Bang voor dader (ex man [naam eiser]).
Relevante registraties
Dit betreft de 2e Veilig Thuis melding voor het gezin. Verder geen relevante registraties op alle personen. 1e VT melding op 1 februari 2019 ivm HG. Destijds woningverbod voor [naam eiser].”
=================================================================
Rapp. [weggelakt]
LTHG overleg 23/04 deze casus besproken maatschappelijk werk ingezet, beide ouders gesproken. Beide ouders hebben nieuwe partner. Echter het betrokken kind zit nog op school in [plaats]. Veilig thuis is op de hoogte van dit probleem. Blijven dit monitoren en ouders hebben contactpersoon bij maatschappelijk werk.
=================================================================
Rapp [weggelakt]
Aanvulling nav het schrijven door collega [weggelakt]
Tijdens de behandeling van het incident heb ik telefonisch contact gehad met een medewerker van Jeugdzorg. Echter door het lange termijn weet ik haar naam en telefoonnummer niet meer. Zij gaf aan dat er juridische grondslag was dat de moeder van het kind zelf mocht bepalen waar het kind zou wonen. Dit stond ook op schrift waar beide ouders voor getekend zouden hebben. Tevens wist de vader waar het kind zou verblijven in [plaats]. Daarnaast zou de opa zijn aangereden. Verder was er een conflict over een aanrijding van de opa van vaderszijde van het kind. Volgens vader was sprake van een opzettelijke aanrijding, volgens moeder zou hij voor de auto zijn gesprongen. Omdat sprake was van Uit tegenstrijdige verklaringen bleek het zo te zijn dat de vader voor de auto was gesprongen. kon niet worden vastgesteld of sprake was vVan een opzettelijke aanrijding was geen sprake en hebben wij ons vooral met de bemiddeling bezig gehouden."
Tevens zal een nieuwe mutatie moeten worden gemaakt, waarin het volgende staat:
“Naderhand is gebleken dat moeder ongeoorloofd was verhuisd met het kind en dat vader dit via de school had vernomen. Ook is gebleken dat het niet zo is dat vader niet meewerkte aan de uitvoering van de omgangsregeling, maar dat hij eerst wilde weten waar zijn zoon voortaan zou verblijven.”
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
10. Eiser heeft de rechtbank verzocht deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu de Awb echter niet voorziet in een uitvoerbaar bij voorraad verklaring (ook niet door artikel 233 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van overeenkomstige toepassing te verklaren) en hier ook in de jurisprudentie geen grondslag voor is te vinden, wijst de rechtbank dit verzoek af.
11. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een dwangsom op te leggen van € 250,- per dag dat verweerder niet voldoet aan deze uitspraak. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat in de regel pas aanleiding in een later stadium, namelijk als het bestuursorgaan in eerste instantie niet (tijdig) of op onjuiste wijze gevolg geeft aan de uitspraak. Een eventueel door verweerder in te stellen hoger beroep tegen deze uitspraak heeft op grond van de artikelen 6:16, 6:24 en 8:106 van de Awb geen schorsende werking, wat betekent dat deze uitspraak zijn werking niet verliest door het instellen van hoger beroep. Dit betekent dat verweerder aan de uitspraak zal moeten voldoen, ook als zij daartegen hoger beroep instelt. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder niet aan deze uitspraak zal voldoen, met name gelet op de door verweerder getoonde welwillendheid om de registraties (verder) aan te passen in het systeem. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
12. Tot slot heeft de partner van eiser ter zitting gesteld dat eiser en zij niet de financiële middelen hebben om een advocaat te kunnen betalen en dat deze procedure zoveel energie heeft gekost, dat een schadevergoeding op zijn plaats zou zijn. Eiser heeft nog aangevuld dat hij negen rechtszaken heeft moeten voeren.
12.1.De rechtbank merkt het verzoek aan als een verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Om verweerder te kunnen veroordelen tot vergoeding van schade die eiser lijdt of zal lijden, moet in de eerste plaats sprake zijn van een onrechtmatig overheidsbesluit. De onrechtmatigheid van het bestreden besluit staat vast omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond zal verklaren, dit besluit zal vernietigen en deze uitspraak in de plaats zal stellen van het vernietigde besluit. Aan dit vereiste is dus voldaan.
12.2.Voor vergoeding van schade is een oorzakelijk verband tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade vereist. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. De bewijslast ten aanzien van de gestelde schade en de omvang daarvan en van het causale verband tussen deze schade en het onrechtmatige besluit ligt in beginsel bij eiser en het is dus aan eiser om de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te maken.
12.3.De rechtbank stelt voorop dat zij begrijpt dat alle rechtszaken die eiser heeft moeten voeren, waaronder de zaken tegen zijn ex-partner in het kader van de scheiding, gezag en omgang, veel van eiser hebben gevergd en nog steeds vergen. Deze zaken staan juridisch gezien echter los van deze procedure, ook al beleeft eiser dat mogelijk heel anders. De gestelde schade die eiser door (het moeten voeren van) die procedures heeft geleden, kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan verweerder worden toegerekend. In dat opzicht is er dus ook geen aanleiding om daarvoor schadevergoeding toe te kennen. Dat geldt in iets mindere mate ook voor de civiele zaak die eiser tegen Veilig Thuis heeft gevoerd, alhoewel die zaak feitelijk natuurlijk wel verband houdt met deze procedure.
12.4.Verder is van belang dat eiser zijn gestelde (materiële of immateriële) schade niet op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door het indienen van (medische) stukken waaruit de schade blijkt. De rechtbank heeft daarom geen handvatten om te kunnen concluderen dat eiser (materiële of immateriële) schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit van verweerder. De eventuele (materiële of immateriële) schade kan daarom op dit moment niet worden vastgesteld. Om die reden zal de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat verweerder beide VT-meldingen en de daarop aangebrachte mutaties in haar systemen aanpast op de wijze die de rechtbank hierboven heeft bepaald;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.
griffier | De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Wet politiegegevens
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
b. persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
c. verwerken van politiegegevens: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;
d. verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
e. (…);
f. verwerkingsverantwoordelijke: dit is bij:
1°. de politie: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012;
2°. tot en met 4°. (…);
g. betrokkene: degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
h. tot en met y. (…).
Artikel 28
1. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. In plaats van vernietiging draagt de verwerkingsverantwoordelijke zorg voor afscherming als:
a. de juistheid van de gegevens door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, in welk geval de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informeert voordat de afscherming wordt opgeheven, of
b. de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal.
3. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen vier weken schriftelijk in kennis met betrekking tot de opvolging van zijn verzoek.
4. De verwerkingsverantwoordelijke geeft de rectificatie van de onjuiste politiegegevens door aan de bevoegde autoriteit van wie de gegevens afkomstig zijn.
5. Indien de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens heeft gerectificeerd, vernietigd of afgeschermd, stelt hij de ontvangers daarvan in kennis.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 8:91, eerste en tweede lid
1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.
2. In dat geval is artikel 8:90, tweede lid, niet van toepassing.