8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
De volgende vorderingen zijn door mr. N. Stolk namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend.
Vordering namens het slachtoffer [naam slachtoffer]
De benadeelde vordert een vergoeding van primair € 3.243.540,70 en subsidiair € 1.035.857,70 aan materiële schade en een vergoeding van € 350.000,- aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
Eigen risico € 750,-
Niet vergoede (ziekte)kosten € 1732,-
Hulpmiddelen € 1984,99
Aanpassing woning vader € 25.524,95
Ziekenhuis- en
revalidatiedaggeldkosten € 7730,-
Wegvallen inkomen € 3.204.003,- / € 996.320,-
Factuur Laumen € 1815,-
Vordering van de moeder van het slachtoffer [naam benadeelde 1]
De benadeelde vordert een vergoeding van primair € 3.243.540,70 en subsidiair € 1.035.857,70 aan verplaatste materiële schade, indien de materiële schade niet aan haar zoon wordt toegekend, en € 4.842,16 aan reiskosten van de moeder. Daarnaast een vergoeding van € 25.000,- shockschade en € 15.000,- affectieschade (beide immateriële schade).
Vordering van de vader van het slachtoffer [naam benadeelde 2]
De benadeelde vordert een vergoeding van € 17.500,- affectieschade (immateriële schade).
Vordering van de broer van het slachtoffer [naam benadeelde 3]
De benadeelde vordert een vergoeding van € 25.000,- shockschade en € 15.000,- affectieschade (beide immateriële schade).
Door alle benadeelde partijen wordt verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatrel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de verbouwing van de woning van de vader staat thans niet vast dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt gaan worden en dit deel van de vordering dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie acht de materiële schadevergoeding voor het slachtoffer voor het overige toewijsbaar, waarbij zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het inverdienvermogen van het slachtoffer. De vorderingen ten aanzien van de immateriële schade dienen voor alle benadeelde partijen toegewezen te worden. De totale toegewezen schadevergoeding voor de benadeelde partijen dient inclusief wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden.
8.2.
Standpunt verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan dient, ten aanzien van de vordering voor materiële schade van het slachtoffer, de vergoeding van de kosten voor de woningaanpassing afgewezen te worden, nu de noodzaak onvoldoende is gemotiveerd. Het overige deel van de vordering van materiële schade en immateriële voor het slachtoffer dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in verband met onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van de affectieschade voor de moeder refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De vordering voor shockschade voor de moeder is niet toewijsbaar, nu er geen diagnose van geestelijk letsel is gesteld en de noodzaak voor behandeling lijkt te ontbreken, nu deze nog niet gestart is. Mocht de rechtbank de shockschade toch toewijzen dan dient deze gematigd te worden nu deze onredelijk hoog is.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade voor de vader aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering voor affectieschade van de broer dient afgewezen te worden, aangezien onvoldoende onderbouwd is dat er sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer. De vordering voor shockschade is onredelijk hoog en dient bij toewijzing gematigd te worden.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank dient aan de hand van de vorderingen vast te stellen welke schade toegewezen zal worden.
Materiële schadevergoeding
De advocaat heeft namens [naam slachtoffer] en bij afwijzing als verplaatste schade voor de moeder verschillende materiële schadeposten opgevoerd en vergoeding gevorderd.
Betreffende het inkomensverlies van [naam slachtoffer] en de eigen bijdrage die voldaan zal moeten worden in het kader van de Wet Langdurige Zorg is door expertisebureau Laumen een berekening gemaakt en ter onderbouwing bij de vordering gevoegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de complexiteit en de omvang, de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Het is echter evident dat het slachtoffer verlies in arbeidsvermogen door het strafbare feit heeft opgelopen en zal oplopen in de toekomst. De rechtbank zal deze schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 500.000,-.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies van verdienvermogen van het slachtoffer zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De opgevoerde kosten voor de aanpassing van de woning van de vader kunnen op dit moment nog niet vastgesteld worden, aangezien nog niet beslist is of er in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning een bedrag wordt toegekend voor deze aanpassingen. De benadeelde partij zal ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] toegewezen worden:
Eigen risico € 750,-
Niet vergoede (ziekte)kosten € 1732,-
Hulpmiddelen € 1984,99
Ziekenhuis- en
Revalidatiedaggeldkosten € 7730,-
Factuur Laumen € 1815,-
Deze schade is genoegzaam onderbouwd.
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] toegewezen worden:
Reiskosten € 4.842,16
Deze schade is genoegzaam onderbouwd.
Immateriële schade
Smartengeld [naam slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat het toegebrachte leed van [naam slachtoffer] niet in geld is uit te drukken. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij andere strafzaken en heeft de jonge leeftijd, de ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer meegewogen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 350.000,- toewijzen.
Affectieschade
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van affectieschade voor de moeder en de vader van het slachtoffer. Ten aanzien van de broer heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen sprake is van een nauwe en persoonlijke relatie met het slachtoffer.
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor affectieschade in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de vader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoren. Broers en zussen komen niet per definitie in aanmerking voor affectieschade. Alleen onder bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer kan dit toegekend worden. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak tussen de broer en het slachtoffer weldegelijk sprake is van een nauwe persoonlijke relatie in bovengenoemde zin. Zij woonden samen bij hun vader en waren onafscheidelijk. Gebleken is dat zij een uitzonderlijk hechte band met elkaar hebben.
De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de moeder € 15.000,-, aan de vader € 17.500,- en aan de broer van het slachtoffer € 15.000,- aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen.
Shockschade
De moeder en de broer waren getuige van het feit dat hun zoon en broertje door de verdachte in zijn hoofd werd geschoten. Zij hebben gezien hoe hij vocht voor zijn leven en in zeer kritieke toestand verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte geestelijk letsel bij hen teweeg heeft gebracht. Dat, zoals door de verdediging is gesteld, slechts een voorlopige diagnose bij de moeder is gesteld doet hier niet aan af. De rechtbank zal aan de moeder € 25.000,- en aan de broer eveneens € 25.000,- aan schadevergoeding voor shockschade toewijzen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] (slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 864.011,99, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 44.842,16 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 17.500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] (broer van het slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 40.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] (slachtoffer), te betalen een bedrag van € 864.011,99 (zegge: achthonderdvierenzestigduizend en elf euro en negenenn egentig cent), bestaande uit € 514.011,99 aan materiële schade en € 350.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] (slachtoffer) niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen € 864.011,99 (zegge: achthonderdvierenzestigduizend en elf euro en negenennegentig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 864.011,99 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 265 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (moeder), te betalen een bedrag van € 44.842,16 (zegge: vierenveertigduizend achthonderdtweeënveertig euro en zestien cent), bestaande uit € 4.842,16 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen € 44.842,16 (zegge: vierenveertigduizend achthonderdtweeënveertig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 44.842,16 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (vader), te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] (vader) te betalen € 17.500,- (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 17.500,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] (broer), te betalen een bedrag van € 40.000,- (zegge: veertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] (broer) te betalen € 40.000,- (zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 40.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van de bij vonnis van 19 augustus 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Schiedam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van
het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
van korte afstand met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd/geschoten op,
althans in de richting van, voornoemde [naam slachtoffer] , waardoor voornoemde
[naam slachtoffer] in zijn gezicht/hoofd is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid