vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/589295 / HA ZA 20-35
Vonnis van 6 januari 2021
[naam eiser]
,
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden,
1.
[naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde in conventie,
2. [naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.
2. De feiten
2.1.
[naam eiser] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: ‘de woning’). [naam eiser] en [naam gedaagde 2] hebben op 1 april 2019 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [naam eiser] de woning aan [naam gedaagde 2] heeft verkocht voor een koopprijs van € 970.000,00.
2.2.
Artikel 15 van deze (eerste) koopovereenkomst bevat het volgende financieringsvoorbehoud:
15.1.
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
op 1 juni 2019 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van Euro 970.000,00 zegge Euro negenhonderd en zeventigduizend, geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen.”
2.3.
[naam eiser] en [naam gedaagde 2] zijn voorts met elkaar overeengekomen dat [naam gedaagde 2] de woning met ingang van begin april 2019 van [naam eiser] zou huren. De tussen [naam eiser] en [naam gedaagde 2] gesloten huurovereenkomst bepaalt – voor zover relevant – het volgende:
8.1
Voor een juiste nakoming van de verplichtingen die uit deze overeenkomst voortvloeien, is huurder bij ondertekening van deze overeenkomst een waarborgsom verschuldigd van EUR 1000,00 (zegge: duizend euro)
8.2
Verhuurder zal bij het einde van de huur deze waarborgsom uiterlijk één maand na correcte oplevering terugbetalen onder aftrek van hetgeen huurder aan verhuurder verschuldigd is
(…).”
2.4.
[naam gedaagde 2] heeft de waarborgsom van € 1.000,00 aan [naam eiser] voldaan.
2.5.
Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft [naam gedaagde 2] [naam eiser] als volgt bericht:
“Bijgaand zend ik de afwijzingsbrief van 20 mei jl. Na deze afwijzing heeft mijn financieel adviseur het bij nog een bank geprobeerd.
Hierom heb ik je verzocht de ontbindende datum van 1 juni een week te verlengen.
Vandaag heb ik via mijn financieel adviseur de 2e afwijzing ontvangen.
Helaas is de financiering mij dus niet gelukt.
(…)
Tijdens de updates over de hypotheekaanvraag heb ik je verteld desnoods met partner de hypotheek aan te vragen.
Vandaag heeft mijn partner telefonisch contact met jou gezocht om mede een nieuwe koopovereenkomst te tekenen.
(…)”
2.6.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben voorgesteld de woning gezamenlijk van [naam eiser] te kopen. Op 24 juni 2019 is een nieuwe koopovereenkomst conform het NVM-model gesloten tussen [naam eiser] als verkoper enerzijds en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] als kopers anderzijds (hierna: ‘de tweede koopovereenkomst’).
2.7.
Artikel 15 van de tweede koopovereenkomst bevat het volgende financieringsvoorbehoud:
15.1.
Deze koopovereenkomst kan door kopers worden ontbonden indien uiterlijk:
op 15 augustus 2019 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van Euro 970,000,00 zegge Euro negenhonderd en zeventigduizend, geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen, zulks tegen redelijke en gebruikelijke tarieven en voorwaarden welke gehanteerd worden door grote en erkende geldverstrekkers in Nederland.
15.3.
Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering te verkrijgen.
De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de derde (3e) werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.
Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden, indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 15.1 wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder ‘goed gedocumenteerd’ verstaan dat twee afwijzingen van erkende geldverstrekkende bankinstellingen aan verkoper of diens makelaar dienen te worden overgelegd. In aanvulling hierop komen partijen overeen dat kopers in ieder geval de volgende stukken dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van ‘goed gedocumenteerd’: de betreffende aanvraag en de hoogte daarvan en de reden van afwijzing. Alsdan zijn beide partijen van deze koopovereenkomst bevrijd. De door kopers reeds gedane stortingen worden vervolgens gerestitueerd. Degenen die deze stortingen onder zich hebben worden daartoe bij dezen verplicht, en voor zover nodig onherroepelijk gemachtigd.”
2.8.
Daarnaast hebben partijen op 24 juni 2019 een nieuwe huurovereenkomst met elkaar gesloten waarin naast [naam gedaagde 2] ook [naam gedaagde 1] als huurder is opgenomen.
2.9.
Bij e-mail van 13 augustus 2019 hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud uit de tweede koopovereenkomst, voor zover relevant als volgt:
“Hedenochtend hebben wij een tweede schriftelijke afwijzing van een financiële instelling voor onze hypotheek aanvraag ontvangen. In de koopcontract is afgesproken dat wij uiterlijk voor 15/08/2019 twee afwijzingen van financiële instellingen dienen te overleggen, waarna de koopcontract zal zijn ontbonden. Blijkens de afwijzingen hebben wij verder geen rechten en plichten jegens elkaar.”
2.10.
Bij voormelde e-mail waren afwijzingen van hypotheekaanvragen gesloten afkomstig van Florius en ABN Amro, voor zover relevant luidend:
“Wij hebben uw aanvraag ontvangen voor een hypotheek voor [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1]. De aanvraag is voor de woning op het adres '[adres].
(...)
Wij hebben de aanvraag zorgvuldig beoordeeld. Op dit moment kunnen wij uw klanten helaas geen hypotheek verstrekken. Wij vinden dit op basis van de bovengenoemde informatie niet verantwoord.”
“U heeft ons gevraagd of wij u een hypotheek kunnen geven om een woning te kopen.
Op dit moment kunnen wij u helaas geen hypotheek geven. (...)
Op basis van de door u aangeleverde jaarcijfers van mevrouw [naam gedaagde 2], achten wij het niet verantwoord een hypotheek te vertrekken.”
2.11. (
De advocaat van) [naam eiser] heeft [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op 21 augustus 2019 per brief medegedeeld dat het beroep op het financieringsvoorbehoud gelet op het bepaalde in artikel 15 van de tweede koopovereenkomst onvoldoende is gedocumenteerd. (De advocaat van) [naam eiser] heeft [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] gesommeerd om binnen acht dagen hun verplichtingen op grond van de tweede koopovereenkomst - in het bijzonder de verplichting tot het stellen van een bankgarantie of het voldoen van een waarborgsom - na te komen.
2.12.
Bij e-mail van 23 augustus 2019 heeft [naam gedaagde 1] (de advocaat van) [naam eiser] - voor zover relevant - als volgt bericht:
“Wij hebben uw cliënt op 13 augustus jl. 12.30 uur via mail geïnformeerd over de hypotheek afwijzingen die wij van ABNAMRO en Florius als financiële instellingen hebben ontvangen. In deze mail hebben wij de twee door ons ontvangen afwijzingen bijgevoegd. Uw cliënt had de mogelijkheid om iets meer uitleg en informatie aan ons te vragen, dit heeft uw cliënt nagelaten.
(…)
15 augustus is de uiterste datum waarop een bankgarantie gesteld dient te worden in geval er wordt verzaakt een tweetal afzonderlijke afwijzingen schriftelijk te overleggen. Wij hebben ruim voor 15 augustus de twee ontvangen afwijzingen gecorrespondeerd met uw cliënt.
Nu er geen enkel twijfel bestaat dat wij als particulieren een hypotheek aanvraag hebben gedaan, alle benodigde gegevens hebben aangeleverd, voorts afwijzingen hebben ontvangen door middel van een brief, geld dit voor ons als ‘documentatie’.
(...)
Als het gaat om de inspanningsverplichting, verwijs ik u graag naar bijlage ‘Productie A’. Dit betreft een ontvangen factuur van ESJ Accountants. In totaal is mij een bedrag van € 1357,92 in rekening gebracht voor alle extra financiële informatie die ik via mijn accountant keer op keer, weken lang, schriftelijk heb moeten aanleveren bij ABNAMRO en Florius. Er is dus wel degelijk behoorlijk veel inspanning geleverd om de meer dan eens gestelde vragen naar extra overzichten, uittreksels, verdiepingen, prognoses en tussentijdse cijfers etc. aan te leveren (…).”
2.13.
Bij voormelde e-mail was als tweede bijlage een brief van ABN Amro van 21 augustus 2019 gesloten, voor zover relevant luidend:
“Deze brief is op uw verzoek opgesteld en dient als aanvulling op de eerder verstuurde brief van 4 juli.
(…)
Met betrekking tot de Hypotheekaanvraag ’[adres] zijn door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] afzonderlijk de navolgende financiële documenten nauwkeurig bestudeerd:
Jaarcijfers 2016, 2017, 2018
Tussentijdse cijfers 2019
Prognose cijfers komende 6 – 12 maanden
Kort en langlopende schulden
Jaaropgave 2016, 2017, 2018
IB 2016, 2017, 2018
Op basis van alle benodigde informatie die de bank heeft ontvangen is besloten dat het niet verantwoordt blijkt om een hypotheek voorstel te doen. En is derhalve de aanvraag in zijn geheel afgewezen.
(…)”
2.14.
Bij brief van 30 augustus 2019 heeft (de advocaat van) [naam eiser] de koopovereenkomst ontbonden, aanspraak gemaakt op betaling van de boete van € 97.000,00 zoals neergelegd in artikel 11 van de tweede koopovereenkomst en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] gesommeerd om de boete binnen zeven dagen te voldoen. Aan deze sommatie hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] geen gehoor gegeven.
2.15.
Artikel 11 van de tweede koopovereenkomst luidt, voor zover relevant:
“Artikel 11 Ingebrekestelling/Ontbinding
11.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
2.16.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben de woning eind augustus 2019 verlaten.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[naam eiser] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
-
€ 97.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 althans een in goede justitie te bepalen datum, tot de datum van algehele voldoening;
-
€ 1.754,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
-
de proceskosten te vermeerderen met de nakosten onder bepaling dat indien en voor zover betaling niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgehad hierover rente vanaf de vijftiende dag zal zijn verschuldigd.
3.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
[naam eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [naam verweerder], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [naam eiseres] van € 1.000,00 binnen acht dagen na betekening van dit vonnis, onder bepaling dat indien en voor zover betaling niet binnen acht dagen na betekening heeft plaatsgehad, hierover rente vanaf de negende dag zal zijn verschuldigd.
3.5.
[naam verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
De vordering van [naam eiser] strekt in hoofdzaak tot betaling van de bij ontbinding van de tweede koopovereenkomst direct opeisbare contractuele boete van € 97.000,00, te vermeerderen met rente en kosten. [naam eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zich niet op het financieringsvoorbehoud konden beroepen en dat zij niet aan hun inspanningsverplichting om de benodigde financiering te verkrijgen hebben voldaan. Daartoe heeft [naam eiser] kort gezegd aangevoerd dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] het beroep op het financieringsvoorbehoud niet op de in de tweede koopovereenkomst voorgeschreven wijze hebben gedocumenteerd.
4.2.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben het verweer gevoerd dat zij zich voldoende hebben ingespannen om de benodigde financiering te verkrijgen en dat zij aan de documentatieplicht op grond van de tweede koopovereenkomst hebben voldaan omdat zij [naam eiser] alle informatie over de afwijzingen hebben verstrekt die zij destijds in hun bezit hadden.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de tweede koopovereenkomst hebben partijen vastgelegd aan welke eisen een eventueel beroep op het financieringsvoorbehoud moest voldoen. Het financieringsvoorbehoud in de tweede koopovereenkomst is uitgebreider geformuleerd dan het financieringsvoorbehoud in de eerste koopovereenkomst. Niet weersproken is dat de achtergrond daarvan was dat al eerder een financieringsvoorbehoud, namelijk uit de eerste koopovereenkomst, door [naam gedaagde 2] was ingeroepen. De rechtbank stelt vast dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] geen gedane aanvragen bij het bericht 13 augustus 2019 aan [naam eiser] hadden gesloten en evenmin de hoogte daarvan hebben medegedeeld, terwijl ook een verdere toelichting op de afwijzingen van de aanvraag van ABN Amro en Florius ontbrak. Daarmee hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet voldaan aan de overeengekomen vereisten voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud. Overeengekomen is immers dat zij in ieder geval moesten overleggen de betreffende aanvraag, de hoogte daarvan en de reden van afwijzing.
Het verweer van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dat hen niet kan worden tegengeworpen dat ABN Amro en Florius terughoudend zijn om hun afwijzingen nader schriftelijk toe te lichten acht de rechtbank niet relevant. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hadden [naam eiser] op 13 augustus 2019 meer inzicht kunnen geven in de gedane aanvragen en de afwijzingen daarvan - bijvoorbeeld door de hoogte van de gedane aanvragen mede te delen en toe te lichten dat zij niet beschikten over schriftelijke aanvragen omdat deze mondeling (al dan niet via een tussenpersoon) waren gedaan - en zulks mocht redelijkerwijs van hen worden verlangd. Nu zij dat hebben nagelaten geldt dat het beroep op het financieringsvoorbehoud onvoldoende onderbouwd is geschied.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben nog betoogd dat zij door het overleggen van nadere stukken achteraf - na de ontbinding van de tweede koopovereenkomst door [naam eiser] - alsnog hebben aangetoond dat zij aan hun inspanningsverplichting voor het verkrijgen van de benodigde financiering hebben voldaan. Ook dit is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Het gaat erom dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zich hadden verplicht om de mededeling waarbij het financieringsvoorbehoud wordt ingeroepen met inachtneming van specifieke voorwaarden te documenteren. Het pas achteraf - na de ontbinding van de tweede koopovereenkomst door [naam eiser] - overleggen van nadere stukken ter onderbouwing van het standpunt dat zij destijds wél hebben voldaan aan hun inspanningsverplichting om de benodigde financiering te verkrijgen kan het gebrek aan de overeengekomen documentatie niet repareren.
4.4.
Het beroep van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op dwaling, op de grond dat [naam eiser] in de tweede koopovereenkomst verplichtingen heeft opgenomen die zij nooit hadden kunnen nakomen en dat zij de tweede koopovereenkomst destijds niet hadden gesloten als zij die wetenschap hadden, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben niet concreet gesteld welk van de drie dwalingsgevallen van artikel 6:228 lid 1 BW zich volgens hen heeft voorgedaan, evenmin hebben zij voldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat zich één van de in voornoemd artikel genoemde dwalingsgevallen heeft voorgedaan. Voor zover hun standpunt erop neerkomt dat zij een contractuele bepaling hebben aanvaard waarvan zij de strekking onvoldoende hebben begrepen of waarmee zij bij het aanvragen van financiering en het inroepen van de ontbindende voorwaarde onvoldoende rekening hebben gehouden, valt zonder afdoende toelichting niet in te zien waarom dit niet voor hun eigen risico moet blijven maar voor rekening van [naam eiser] moet komen. Het beroep op dwaling wordt verworpen.
4.5.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben verzocht om matiging van de contractuele boete op grond van artikel 6:94 lid 1 BW omdat de tekortkoming van dusdanig kleine aard is dat de hoogte van de gevorderde boete daarmee niet in verhouding staat. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien waarom het niet nakomen van de documentatieplicht een geringe tekortkoming zou zijn, zeker in de omstandigheden van dit geval waarin de verkoper al eerder door [naam gedaagde 2] was geconfronteerd met ontbinding van de koop van dezelfde woning wegens financieringsproblemen en juist daarom de voorwaarden voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud waren aangescherpt. De rechtbank wijst het verzoek om matiging van de boete af.
4.6.
Alle overige door partijen betrokken stellingen kunnen bij gebrek aan belang onbesproken blijven, omdat de vordering van [naam eiser] op basis van al het voorgaande voor toewijzing gereed ligt. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dienen aldus de contractuele boete van € 97.000,00 aan [naam eiser] te betalen. De contractuele boete is op grond van artikel 11.2 van de tweede koopovereenkomst na ontbinding direct opeisbaar. Nu [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] deze boete na een sommatie daartoe niet hebben voldaan, zijn zij per 6 september 2019 in verzuim geraakt met hun betalingsverplichting en zijn zij vanaf voormelde datum tevens de wettelijke rente over het boetebedrag zijn verschuldigd. Ook de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.754,00 zal worden toegewezen, nu aan de wettelijke vereisten voor de toewijzing daarvan is voldaan.
4.7.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling is niet door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwist, zodat de rechtbank hen hoofdelijk tot betaling zal veroordelen.
4.8.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van [naam eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op:
- explootkosten € 109,15
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat € 3.222,00 (3,0 punten × € 1.074,00)
Totaal € 4.268,15.
4.9.
[naam eiseres] vordert terugbetaling van de bij aanvang van de huur betaalde waarborgsom van € 1.000,00. Zij heeft haar vordering gegrond op artikel 8.2 van de huurovereenkomst. [naam eiseres] bestrijdt dat sprake is van niet correcte oplevering van de woning en heeft daartoe aangevoerd dat [naam verweerder] mondeling aan [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] heeft medegedeeld dat zij zelf mochten bepalen wat zij met het meubilair zouden doen. In dat kader hebben [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] meubels die te oud en/of beschadigd waren afgevoerd, aldus [naam eiseres].
4.10.
[naam verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning gemeubileerd is verhuurd en dat hij de waarborgsom niet terug hoeft te betalen op de grond dat geen correcte oplevering op grond van artikel 7:224 BW heeft plaatsgevonden. Volgens [naam verweerder] staat vast dat de woning bij aanvang gemeubileerd was en dat in ieder geval zes stoelen, kussens voor de terrasmeubels, twee televisies en meerdere lampen door toedoen van [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] uit de woning zijn verdwenen.
4.11.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van de vraag of sprake is van een correcte oplevering van het gehuurde gelet op het gestelde ontbreken van een deel van het meubilair, moet eerst worden onderzocht of het meubilair onderdeel heeft uitgemaakt van het gehuurde en de waarborgsom (aldus) mede heeft gestrekt ten behoeve van het in de woning aanwezige meubilair. Vast staat dat [naam verweerder] de meubels in zijn woning heeft achtergelaten en dat [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] daarvan gebruik hebben gemaakt, echter verschillen partijen van mening over de vraag of het meubilair deel uitmaakte van het gehuurde en het gebruik daarvan was inbegrepen in de huurprijs.
4.12.
De huurovereenkomst bevat in artikel 1.1 de volgende omschrijving van het gehuurde: ‘Verhuurder verklaart te hebben verhuurd aan huurder en huurder verklaart te huren van verhuurder de woning, staande en gelegen te [adres] (…)’. Uit de tekst van de huurovereenkomst blijkt niet dat het meubilair onderdeel uitmaakte van het gehuurde en dat de huurprijs mede zag op het gebruik daarvan. De verwijzing van [naam verweerder] naar een ongedateerde inventarislijst met meubilair kan hem niet baten omdat (mede op basis van zijn eigen stellingen) vast staat dat deze lijst niet als bijlage bij de huurovereenkomst(en) is gevoegd en omdat [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] hebben bestreden dat zij deze lijst hebben ontvangen. Gelet op het voorgaande bestaan onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het meubilair van [naam verweerder] deel uitmaakte van het gehuurde en dat de waarborgsom aldus mede ten behoeve van het meubilair heeft gestrekt. Nu niet anderszins is gesteld of gebleken dat [naam gedaagde 1] en [naam eiseres] tekort zijn geschoten in hun opleveringsverplichting van het gehuurde moet het ervoor worden gehouden dat zij het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst correct hebben opgeleverd. [naam verweerder] moet aldus de waarborgsom van € 1.000,00 terugbetalen aan [naam eiseres].
4.13.
[naam verweerder] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten aan de zijde van [naam eiseres] van € 1.383,00 (3,0 punt x € 461,00) worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 98.754,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het boetebedrag van € 97.000,00 met ingang van 6 september 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 4.268,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
veroordeelt [naam verweerder] om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de negende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [naam verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 1.383,00;
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en ondertekend in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 6 januari 2021.
[3266/2066/1885]