Uitspraken

Niet in geschil is dat de overeenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden op
31 maart 2019 is geëindigd. In artikel 14.3 van de NVM-voorwaarden is bepaald dat [gedaagde] , ook indien er een overeenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tot stand komt, vanaf het moment van beëindiging van de bemiddelingsopdracht geen courtage verschuldigd is, tenzij de consument heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel
13 van de voorwaarden of indien de makelaar genoegzaam bewijs levert dat de totstandkoming van de overeenkomst met betrekking tot de onroerende zaak het gevolg is van dienstverlening van de makelaar aan de consument tijdens de looptijd van de opdracht.

[gedaagde] heeft betwist dat hij gedurende de looptijd van de overeenkomst contact is geweest tussen hem en [naam 1] . [naam 1] heeft in zijn schriftelijke verklaring ook uitdrukkelijk weersproken dat vóór 1 april 2019 contact is geweest tussen hem en [gedaagde] . Dat [gedaagde] de koopovereenkomst met [naam 1] gedurende de looptijd van de overeenkomst buiten [eiseres] om tot stand heeft gebracht, in dit kader onderhandelingen heeft gevoerd, of gebruik heeft gemaakt van soortgelijke diensten van anderen dan wel activiteiten heeft ontplooid die [eiseres] bij het vervullen van zijn bemiddelingsopdracht konden belemmeren of zijn activiteiten konden doorkruisen, is op basis van de ter beoordeling voorliggende feiten en omstandigheden niet komen vast te staan. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat het opmerkelijk is dat de koopovereenkomst met [naam 1] zeer kort na het eindigen van de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, maar zij heeft op geen enkele wijze concreet onderbouwd dat [gedaagde] reeds gedurende de looptijd contact heeft gehad met [naam 1] . Dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 13 van
de NVM-voorwaarden is daarmee niet gebleken. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [eiseres] die geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan, tot het leveren van bewijs op dit punt toe te laten.

Voorts heeft [eiseres] gesteld dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen als gevolg van haar dienstverlening tijdens de looptijd van de opdracht. [gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiseres] verschillende werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de verkoop, waaronder het presenteren van de woning via verschillende kanalen, en dat zij met [naam 1] op 4 juni 2018 de woning heeft bezichtigd. Daarnaast blijkt uit de door [eiseres] overgelegde e-mailcorrespondentie dat [eiseres] , naast de verzonden afspraak-bevestiging van 1 juni 2018, zowel op 18 juni 2018 als op 26 juni 2018 tweemaal per e-mail door hem verzochte informatie aan [naam 1] heeft verstrekt. Deze werkzaamheden hebben kennelijk kort daarna niet geleid tot de totstandkoming van een koopovereenkomst.
Niet gebleken is dat [eiseres] daarnaast of daarna nog nadere inspanningen heeft verricht richting [naam 1] , die de conclusie kunnen dragen dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen als gevolg van de dienstverlening van [eiseres] . Weliswaar is op 8 april 2019 alsnog een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen [gedaagde] en [naam 1] , maar nu niet gesteld of gebleken is dat in de tussenliggende periode van ruim 9 maanden na 26 juni 2018 sprake is geweest van enig contact tussen [eiseres] en [naam 1] , is onvoldoende verband tussen de totstandkoming van de koopovereenkomst en de door [eiseres] verrichte werkzaamheden. De kantonrechter ziet geen aanleiding [eiseres] op dit punt nog toe te laten tot het leveren van nader bewijs.

Niet gebleken is dat van één van de in artikel 14.3 van de NVM-voorwaarden genoemde uitzonderingen sprake is. [gedaagde] is dan ook geen courtage verschuldigd.

Op grond van artikel 6.3 juncto artikel 17 van de NVM-voorwaarden heeft [eiseres] in geval van intrekking van de opdracht wel recht op vergoeding van de reeds gemaakte kosten en, indien en voor zover bij het verstrekken van de opdracht overeengekomen, op een percentage van het loon. In artikel 5 van overeenkomst is echter bepaald dat ingeval van beëindiging van de opdracht enkel de nog niet gefactureerde extra afgenomen diensten/ producten in rekening worden gebracht. [eiseres] heeft in haar e-mail van 21 maart 2019 waarbij zij instemt met de opzegging aan [gedaagde] bericht dat ten aanzien van de openstaande kosten alleen het presentatiepakket van Funda na 1 jaar is verlengd en dat deze kosten niet in rekening zouden worden gebracht. Nu [eiseres] daarmee expliciet afstand heeft gedaan van haar aanspraken op deze kosten is [gedaagde] na beëindiging van de overeenkomst niets meer verschuldigd.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de gevorderde hoofdsom en de daarop gebaseerde nevenvorderingen worden afgewezen.

[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

De door [gedaagde] verzochte nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

De onweersproken gebleven rente over de proceskosten en de nakosten zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.