7 Motivering straffen
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
De verdachte trad gedurende een jaar op als “geldezel” en ontving in die hoedanigheid grote hoeveelheden geld op zijn bankrekeningen tot een totaalbedrag van meer dan één miljoen euro. Vrijwel direct nadat de bedragen waren bijgeschreven op een van de bankrekeningen van de verdachte werden zij, al dan niet na (gedeeltelijke) doorbetalingen naar
bankrekeningen van familieleden van de verdachte, contant opgenomen. Witwassen is een ernstig feit dat de integriteit van het financiële handelsverkeer schaadt en het vertrouwen dat daarin moet worden gesteld. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelswijze de opbrengsten uit enig misdrijf aan het zicht van onder meer justitie onttrokken. Hierdoor hebben de door anderen gepleegde misdrijven geloond, waarmee de onderliggende criminaliteit is gefaciliteerd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en waaruit blijkt dat de verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde feit is veroordeeld voor andere misdrijven.
Gezien de ernst van het feit kan – gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd – in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank slaat evenwel acht op het feit dat het bewezenverklaarde feit dateert van circa viereneenhalf tot drieëneenhalf jaar geleden en dat de verdachte sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft begaan. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en zijn overige persoonlijke omstandigheden voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat, voor zover door haar is kunnen worden vastgesteld, de verdachte een betrekkelijk ondergeschikte rol heeft vervuld bij de uitvoering van het bewezenverklaarde feit en daarmee zelf geen substantieel geldelijk voordeel heeft verkregen. Een deel van de voorgenomen straf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
10 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2019.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op een of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 september 2014 tot en met 12
september 2015,
te Rotterdam en/of (telkens) (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a) (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een (grote) hoeveelheid,
in
elk geval (circa) 4182 bitcoins en/of girale en/of contante
geldbedragen tot een totaalbedrag van (circa) 1027905,66 euro,
althans grote geldbedragen,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of
omgezet,
en/of
van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat
feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) van één of meer voorwerp (en), te weten een (grote)
hoeveelheid, in elk geval (circa) 4182 bitcoins en/of girale en/of
contante geldbedragen tot een totaalbedrag van (circa) 1027905,66 euro,
althans grote geldbedragen,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren,
en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden
heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden,
dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat
feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt.