De feitelijke roekeloosheid van de gedragingen van [verzoeker], (hij reed de overgang op toen de trein naderde), is niet in geschil tussen partijen.
Waar partijen over twisten is of sprake is geweest van bewust roekeloos handelen door
[verzoeker]. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken.
Vooropgesteld wordt dat uit de rechtspraak blijkt dat bewuste roekeloosheid niet spoedig mag worden aangenomen. Enkel situaties waarin uit het feitencomplex zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de werknemer zich direct voorafgaand aan het ongeval bewust is geweest van de gevaarlijke situatie en tóch willens en wetens het risico daarvan op de koop heeft genomen, doorstaan die toets. De door PFP in dit verband opgesomde omstandigheden ter plekke (aangehaald onder r.o. 4.2) rechtvaardigen naar het oordeel van de kantonrechter niet een dergelijk vergaande conclusie. Immers, ook als wordt aangenomen dat [verzoeker] de overgang is opgereden toen de alarmlichten al brandden, het belsignaal was afgegaan en óók tenminste 1 halve slagboom al naar beneden was, dan nog is niet uitgesloten dat [verzoeker] zich niet bewust is geweest van de naderende trein, en hij weliswaar roekeloos (bijvoorbeeld omdat hij was afgeleid, of de weg zocht) de spoorwegovergang is opgereden, maar zich niet bewust is geweest van de gevaarlijke situatie waarin hij zich begaf. Dat zou anders zijn geweest als de betreffende overgang was beveiligd door hele slagbomen, hetgeen zou betekenen dat [verzoeker] inderdaad “slalommend” met zijn bestelbus om die bomen moet zijn gereden. Maar daarvan is geen sprake, zo blijkt ook uit de omschrijving van de overgang en de foto’s die daarvan zijn gemaakt in het rapport van Hoofddorp. Er zijn halve slagbomen, waardoor automobilisten zonder manoeuvres de spoorwegovergang kunnen oprijden, ook als die slagbomen al naar beneden zijn en die slagbomen bovendien ook gemakkelijk over het hoofd kunnen worden gezien. Daar komt bij dat [verzoeker] links af geslagen is om de overgang op te rijden en daarbij op het kopse vlak van de slagboom afreed (en dus niet recht op het langste deel daarvan), zodat de kans dat hij die slagboom over het hoofd heeft gezien nog groter is. Dat, volgens de machinist, [verzoeker] stapvoets de overgang opreed, bevestigt de conclusie dat hij zich op dat moment niet bewust moet zijn geweest van zijn roekeloze gedrag. In dat verband acht de kantonrechter tevens nog van belang dat van slalommen, zoals PFP heeft gesteld, geen sprake hoeft te zijn geweest, als Van de Boogaard een korte bocht naar links heeft genomen en dus als het ware op de spoorwegovergang (grotendeels) gebruik heeft gemaakt van de weghelft, die eigenlijk bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer.