Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2018:11062

Rechtbank Rotterdam
25-09-2018
29-01-2019
C/10/557355 / KG ZA 18-946
Civiel recht
Kort geding

Kort geding. Verdeling huwelijksgoederengemeenschap

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/557355 / KG ZA 18-946

Vonnis in kort geding van 25 september 2018

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats],

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. J.J.S. Hennephof,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats],

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. R.A.W.J. van Eijck,

2. [gedaagde 2],

kantoorhoudende te [vestigingsplaats],

gedaagde in conventie,

advocaat mr. E. Lohr-Henket.

Partijen zullen hierna de vrouw, de man en de notaris genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding;

  • -

    de producties van de vrouw;

  • -

    de producties van de man;

  • -

    de mondelinge behandeling op 4 september 2018;

  • -

    de pleitnota van de vrouw;

  • -

    een ter zitting door de vrouw overgelegde kopie van een door de man tegen de vrouw uitgebrachte dagvaarding van 26 maart 2018;

  • -

    de pleitnota van de man;

  • -

    de pleitnota van de notaris;

  • -

    het faxbericht van mr. Hennephof namens de vrouw van 10 september 2018;

  • -

    het faxbericht van mr. Van Eijck namens de man van 11 september 2018;

  • -

    het faxbericht van mr. Hennephof namens de vrouw van 11 september 2018;

  • -

    de brief van de rechtbank van 14 september 2018 aan mr. Hennephof, mr. Van Eijck en mr. Lohr-Henket.

2. De feiten

2.1.

De vrouw en de man zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, waarvan twee kinderen thans nog minderjarig zijn.

2.2.

De man is bestuurder van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ).

2.3.

Op 30 januari 2015 heeft de meervoudige kamer van team Familie van deze rechtbank tussen partijen een tussenbeschikking gegeven. Deze beschikking luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…)

De beoordeling

(…)

Het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en inboedel

(…)

Naar het oordeel van de rechtbank moet het belang van de vrouw bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning groter worden geacht dan het belang van de man daarbij, nu zij de zorg heeft over de kinderen van partijen en zij geen vervangende woonruimte tot haar beschikking heeft. De man heeft de beschikking over vervangende woonruimte bij zijn partner, mevrouw [naam] . Het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedel, zal derhalve worden toegewezen.

De beslissing

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen (…).

(…)

Bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats], die aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruik toekomt, bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, welke thans op nihil wordt gesteld.

(…)

Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding.”

2.4.

Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

2.5.

Op 3 maart 2016 heeft de meervoudige kamer van team Familie van deze rechtbank tussen partijen een eindbeschikking gegeven (hierna: de beschikking van 3 maart 2016). Deze beschikking luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…)

2 De verdere beoordeling

(…)

2.8.

De beperkte gemeenschap van goederen

2.8.1.

Uit de huwelijkse voorwaarden van partijen volgt dat tussen de echtgenoten een gemeenschap van inboedel, woning en van arbeidsinkomen bestaat.

Beperkte gemeenschap van inboedel

2.8.2.

De vrouw heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de man de gemeenschap van inboedel te laten beschrijven door een nog aan te wijzen notaris en deze beschrijving onder ede door haar te laten bevestigen.

Partijen zijn het eens dat het zilverwerk en de antieke meubelen tot de gemeenschap van inboedel behoren en dat deze beschreven dienen te worden.

(…)

2.8.4.

De stelling van de man dat hij met privégelden inboedelgoederen heeft aangeschaft en dat deze goederen daarom buiten de gemeenschap van inboedel dienen te blijven, volgt de rechtbank niet. Deze stelling strookt niet met hetgeen in de huwelijkse voorwaarden met betrekken tot de gemeenschap van inboedel is opgenomen. Artikel 1 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt immers dat door boedelmenging ten gevolge van het huwelijk alle inboedelgoederen gemeenschappelijk worden, behoudens die door schenking of verevening zijn verkregen onder de clausule dat ze nimmer van enige huwelijksgoederengemeenschap deel zullen uitmaken. Uit deze bepaling volgt dat het niet ter zake doet wie van partijen welke inboedelgoederen heeft aangeschaft.

(…)

2.14.6.

Het voorgaande betekent dat de voormalige echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 1.900.000,= onder gehoudenheid om geheel voor zijn rekening te nemen de hiervoor genoemde drie hypothecaire geldleningen van in totaal € 1.703.321,=. De toedeling vindt plaats onder de voorwaarde dat de vrouw ter zake deze leningen zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. De man wordt hiermee overbedeeld voor een bedrag van € 196.679,= en dient aan de vrouw de helft van dit bedrag te vergoeden, zijnde € 98.339,50.

3 De beslissing

De rechtbank:

(…)

3.5.

bepaalt dat de gemeenschap van inboedel dient te worden beschreven door notaris A. Autar, straatweg 7, 3051 BA Rotterdam, waarna de vrouw deze beschrijving onder ede dient te bevestigen;

3.6.

veroordeelt de man om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan de vrouw een bedrag van € 191.711,74 te betalen;

3.7.

deelt toe aan de man de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats], onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, waarbij de vorderingen van de vrouw op de man uit hoofde van overbedeling van de man wordt vastgesteld op een bedrag van € 98.339,50;

3.8.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;”

2.6.

De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.

2.7.

De vrouw heeft op 10 april 2018 executoriaal beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van de man in de woning.

2.8.

Op 18 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van team Familie van deze rechtbank tussen partijen een kort geding vonnis gewezen (hierna: het vonnis van 18 april 2018). Dit vonnis luidt, voor zover van belang, als volgt:

“(…)

5 De beoordeling in conventie

5.4.

Vast staat dat partijen nog steeds gezamenlijk eigenaar zijn van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats]. In de beschikking van 3 maart 2016 is de woning weliswaar aan de man toegedeeld, maar onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Deze voorwaarde is (nog) niet vervuld. Overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man heeft ook nog niet plaatsgevonden. De toedeling van de woning is dus nog niet definitief. Op grond van artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed.

De man verbindt een onjuiste consequentie aan het feit dat de rechtbank in het kader van de echtscheidingsprocedure bij beschikking van 30 januari 2015 heeft beslist dat de vrouw op grond van artikel 1:165 BW gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking het gebruik van de echtelijke woning toekomt. Deze beslissing hield slechts in dat de man gedurende die periode zijn bevoegdheid om als deelgenoot de woning te gebruiken niet kon uitoefenen. Na afloop van die periode waren beide partijen op grond van artikel 3:169 BW weer bevoegd tot het gebruik van de woning. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat er geen gebruiksovereenkomst is ex artikel 3:168 BW. Dit betekent dat de stelling van de man dat de vrouw zonder recht of titel in de woning verblijft onjuist is. (…)

6 De beoordeling in reconventie

(…)

6.4.

Zoals hiervoor onder 2.4 staat vermeld is bij beschikking van 3 maart 2016 de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, waarbij de vordering van de vrouw uit hoofde van overbedeling van de man wordt vastgesteld op een bedrag van € 98.339,50.

De strijd tussen partijen is zo hevig dat zij over geen enkel punt meer overeenstemming lijken te bereiken, zodat de feitelijke uitvoering van de beschikking van 3 maart 2016 niet van de grond komt en partijen in een impasse lijken te zijn geraakt. De impasse ten aanzien van de woning dient doorbroken te worden.

De overdracht van de woning aan de man dient op korte termijn geregeld te worden. Zoals de vrouw terecht stelt, zijn aan deze overdacht als voorwaarden verbonden dat de vrouw (uiterlijk ten tijde van de overdracht) wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat de man aan haar ter zake de overbedeling (uiterlijk ten tijde van de overdacht) een bedrag van € 98.339,50 voldoet. De man dient een en ander in gang te zetten. De vrouw dient aan de overdracht mee te werken indien zij ten tijde van de overdracht van de notaris te horen krijgt dat aan de voorwaarden is voldaan. Dit impliceert voorts dat de vrouw de woning vóór de overdracht dient te hebben ontruimd.

De man stelt dat de overbedelingsvordering door verrekening teniet is gegaan. De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij omdat de vrouw deze verrekeningsvordering betwist en onderhavige procedure zich niet leent voor een nader onderzoek naar deze vordering.

De vrouw stelt voorts als voorwaarde voor medewerking aan de overdracht dat de man bij de notaris een bedrag van € 191.711,74 vermeerderd met wettelijke rente dient te storten. Betaling van dit bedrag is in de beschikking van 3 maart 2016 echter niet als voorwaarde gesteld voor toedeling van de woning aan de man, zodat de voorzieningenrechter hieraan eveneens voorbij gaat.

Zoals gezegd dient de man een en ander in gang te zetten. De voorzieningenrechter zal bepalen dat hij zich binnen 14 dagen na betekening van onderhavig vonnis tot een notaris moet wenden voor het opmaken van de vereiste akte en dat de overdracht vervolgens uiterlijk 1 juli 2018 moet hebben plaatsgevonden.

Indien de overdracht niet uiterlijk op 1 juli 2018 heeft plaatsgevonden doordat de man niet aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan, dient de woning te worden verkocht. Partijen dienen zich in dat geval gezamenlijk tot een makelaar te wenden met een verkoopopdracht. (…)

8 De beslissing

De voorzieningenrechter

(…)

in reconventie

8.2.

bepaalt dat de man zich binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot een notaris moet wenden voor het opmaken van een akte tot overdracht aan hem van het aandeel van de vrouw in de woning aan de [adres] te [woonplaats] conform hetgeen in de beschikking van 3 maart 2016 is bepaald en hiervoor onder 6.4 is overwogen,

8.3.

bepaalt dat indien de overdracht niet uiterlijk 1 juli 2018 heeft plaatsgevonden omdat de man niet aan de daaraan verbonden voorwaarden heeft voldaan, de woning verkocht dient te worden,”

2.9.

Bij brief van 30 april 2018 heeft de notaris aan de man, voor zover van belang, het volgende bericht:

“(…)

De toedeling zal, conform hetgeen in het vonnis in kort geding is bepaald, plaats vinden conform hetgeen in de beschikking van 3 maart 2016 van de Rechtbank Rotterdam is bepaald alsmede hetgeen in het vonnis van de voorzieningenrechter onder punt 6.4 is overwogen, te weten:

  1. ten tijde van de toedeling zal gelijktijdig ontslag van mevrouw [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid (door de hypotheeknemer, te weten de Fortis Bank Nederland NV (thans ABN AMRO)) plaats vinden;

  2. de vordering van mevrouw [eiseres] op u uit hoofde van de overbedeling zal worden vastgesteld op een bedrag van € 98.339,50, te voldoen uiterlijk op de dag van ondertekening van de akte; en

  3. mevrouw [eiseres] draagt zorg voor de ontruiming van de woning voor de datum van toedeling aan u van haar onverdeelde half aandeel in de woning.”

2.10.

Bij brief van 4 mei 2018 heeft de notaris een conceptakte van verdeling en een brochure over verdeling van een registergoed aan de vrouw doen toekomen. In de brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…)

Van de heer [gedaagde 1] ontving ik de toezegging dat het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uiterlijk op 9 mei a.s. door mij zal worden ontvangen. Tevens zal het bedrag dat hij u terzake van deze toedeling dient te voldoen (€ 98.339,50) op onze derdengeldrekening worden voldaan.

(…)

Zonder schriftelijk tegenbericht ga ik er vanuit dat u op woensdag 9 mei a.s. om 13.00 uur op ons kantoor aanwezig bent bij de ondertekening van de verdelingsakte.”

2.11.

Bij e-mailbericht van 8 mei 2018 heeft de advocaat van de vrouw de notaris een e-mailbericht gestuurd dat, voor zover van belang, als volgt luidt:

“(…)

Verwijzend naar ons telefonisch gesprek van maandag 30 april jl. bevestig ik hierbij dat mijn cliënte [ [eiseres] ] op woensdag 9 mei a.s. om 13.00 uur niet zal verschijnen om de verdelingsakte te ondertekenen.

Mijn cliënte heeft daarvoor de volgende redenen:

1. Op verzoek van mijn cliënte heeft de kort geding rechter de heer [gedaagde 1] tot 1 juli aanstaande de ruimte gegeven om de notariële verdeling te regelen. De reconventionele vordering tot medewerking aan deze toedeling was een eis van mijn cliënte en niet van uw cliënt. Hij kan het vonnis van de kort-geding rechter niet tegen mijn cliënte gebruiken. De heer [gedaagde 1] heeft geen executoriale titel.

(…)

2. Cliënte zal de woning eerst ontruimen nadat partijen overeenstemming hebben over de verdeling van de uitgebreide en waardevolle inboedel. (…)

3. De toebedeling van de woning aan de heer [gedaagde 1] kent 2 opschortende voorwaarden. Ik mis de brief van de ABN-AMRO bank aan cliënte waaruit blijkt dat cliënte onvoorwaardelijk ontslagen zal worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid waarvoor de woning is bezwaard met een inschrijving van € 2.000.000,=. De passage in uw concept-akte van verdeling dat “verkrijger heeft geregeld dat met ingang van de datum van toedeling van het onverdeeld aandeel van het registergoed door vervreemder aan verkrijger, de vervreemder niet langer (hoofdelijk) gebonden (aansprakelijk) is voor vorenbedoelde hypothecaire schuld” heeft voor cliënte generlei waarde en voldoet niet aan de opschortende voorwaarde van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor toedeling als bedoeld door de rechtbank.

(…)

5. De 2e opschortende voorwaarde voor de toedeling, zijnde betaling van de overbedelingsom, is nochtans ook niet verzekerd. Het feit dat de heer [gedaagde 1] aan u heeft kenbaar gemaakt dat hij het bedrag ad € 98.329,50 [de voorzieningenrechter begrijpt: € 98.339,50] op uw derdenrekening zal storten , biedt cliënte niet de noodzakelijke keiharde betalingsgarantie van dit bedrag door de heer [gedaagde 1] . De heer [gedaagde 1] stelt zich op het standpunt dat ook deze vordering door verrekening teniet zou zijn gegaan en zal om die reden vermoedelijk beslag leggen op uw derdengeldrekening om nadat het bedrag gestort is doorbetaling door u aan cliënte te verhinderen.”

2.12.

Bij brief van 9 mei 2018 heeft de ABN AMRO Bank (hierna: de bank) het volgende aan de notaris bericht:

“(…)

Wij begrijpen dat op woensdag 9 mei 2018 een afspraak bij u staat voor het leveren van een deel van de woning aan de [adres] te Rotterdam door mevrouw [eiseres] en de heer [gedaagde 1] en dat u van ons een bevestiging wilt dat wij na levering mevrouw [eiseres] uit de hoofdelijkheid zullen ontslaan uit bovenstaande kredieten.

Wij zijn bereid dit ontslag na de levering te verlenen nadat de faciliteit en de lening (…) geheel zijn ingelost.”

2.13.

Op 7 juni 2018 heeft de notaris een proces-verbaal akte van non comparitie opgemaakt waarin door de notaris is geconstateerd dat de vrouw niet op het kantoor van de notaris is verschenen voor het ondertekenen van de akte van levering.

2.14.

Op 8 augustus 2018 is door de notaris een akte constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde opgemaakt. In deze akte is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…)

Heden, acht augustus tweeduizend achttien verscheen voor [gedaagde 2] , kandidaat notaris, hierna te noemen notaris, als waarnemer van [naam notaris], notaris te [vestigingsplaats], plaats van vestiging [vestiging]:

(…)

6. Vervulling opschortende voorwaarde

a. Bankschuld

Door de Bank is [eiseres] ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor het krediet arrangement onder nummer 64.00.48.064 en de lening onder nummer [bankrekeningnummer] , waarmee de financiering van de Woning geheel is ingelost.

Hiervan blijkt uit de aan deze akte gehechte bevestiging van de Bank.

b. [naam bedrijf] Schuld

Door [naam bedrijf] is [eiseres] ontslagen van haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de Hypotheekschulden jegens [naam bedrijf] , waarmee [gedaagde 1] instemt. Hiervan blijkt uit een heden voor mij notaris verleden akte houdende Subrogatie.

(…)

Vervulling voorwaarde

Naar verklaring van [gedaagde 1] , die na te melden inschrijving verlangt, is voormelde opschortende voorwaarde mitsdien thans vervuld.”

7. Verlanging inschrijving

[gedaagde 1] verlangt bij deze het Eindvonnis met de toedeling aan hem van de Woning nu in te schrijven in de Openbare Registers.

[gedaagde 1] verklaart daartoe als volgt.

In het Eindvonnis heeft de Rechtbank op de voet van de artikelen 3:183 lid 2 en 185 lid 2 letter b van het Burgerlijk Wetboek de verdeling zelf gemaakt en aan [gedaagde 1] de Woning feitelijk geleverd, maar ook in juridische zin volledig toegedeeld onder de hierboven gestelde opschortende voorwaarde. Een dergelijke verdeling en toedeling stelt de Rechtbank vast als de Deelgenoten en zij wier medewerking vereist is (de Bank die in dit geval ontslag hoofdelijkheid moet verlenen) over de verdeling van de Woning niet tot overeenstemming kunnen komen. De Rechter moet dan een belangenafweging maken. Die belangenafweging heeft ook in het Eindvonnis plaatsgevonden en leidde ertoe, dat [gedaagde 1] direct al de feitelijke beschikking kreeg over de Woning en daarin direct kon terugkeren om zo geen dubbele woonlasten meer te hebben.”

[gedaagde 1] heeft daarom gevraagd aan mij, notaris, deze akte op te maken en deze akte in te schrijven in Hypotheken Register 4. Daarmee verwerft [gedaagde 1] de Woning daadwerkelijk in volle juridische eigendom. En daarmee verliest [eiseres] haar aandeel van [eiseres] in de juridische eigendom van de Woning.

[gedaagde 1] verklaart voorts:

“In dit Eindvonnis, komen de rechtsoverwegingen onder 2.13. 1 en 2, 2.14, 2.14. 1,2,3,4 en 6 en in het dictum de beschikkingen 3.7 en 3.8 voor die van belang zijn om de achtergronden van deze verdeling van de Woning in het kader van deze echtscheiding aan één der Deelgenoten, terug te kunnen lezen.

Dat alles met dien verstande dat deze toedeling pas leidt tot de verkrijging door [gedaagde 1] van de gehele juridische eigendom van de Woning, door het in vervulling gaan van slechts één voorwaarde te weten, dat [eiseres] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de Totale Woonschuld gevestigd op de Woning wordt ontslagen. Die voorwaarde is thans vervuld.”

2.15.

Op 8 augustus 2018 is door de notaris een akte van subrogatie opgemaakt. In deze akte is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Subrogatie van [naam bedrijf] als hypotheekhouder onder een recht van hypotheek op de woning aan de [adres] te [woonplaats] voor schulden van [eiseres] en [gedaagde 1] tot een beloop van een miljoen zeven honderd vier duizend twee honderd zeventig euro (€ 1.704.270,00)

3. Eigendomssituatie:

(…)

i. Niet alleen is [eiseres] door de Bank ontslagen uit de hoofdelijkheid voor de Woningschuld. Ook [gedaagde 1] en [naam bedrijf] verklaren bij dezen [eiseres] voor zo veel nodig uit haar hoofdelijkheid voor de Woningschuld te ontslaan. [naam bedrijf] verklaart daarbij ook uitdrukkelijk [eiseres] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de andere door [naam bedrijf] verstrekte geldlening terzake de financiering van de woning, welke door de rechter is vastgesteld op acht honderd vier en vijftig duizend twee honderd zeventig euro (€ 854.270,00), waarmee [gedaagde 1] instemt. [naam bedrijf] en [gedaagde 1] zullen per deurwaardersexploit [eiseres] op de hoogte stellen van dit ontslag uit haar hoofdelijkheid door de Bank en [naam bedrijf] , alsmede van het feit dat vanaf drie maart tweeduizend zestien [gedaagde 1] de enige schuldenaar is geworden van de Woningschuld.”

2.16.

Bij brief van 23 augustus 2018 heeft de Dienst voor het kadaster en de openbare registers het volgende aan de vrouw bericht:

“(…)

Op 9 augustus 2018 is een akte/stuk ingeschreven in de openbare registers in deel [deel] , nummer [nummer] . Hieronder vindt u de gewijzigde gegevens. (…)

Op basis van deze akte/dit stuk bent u geen rechthebbende (eigenaar/gebruiker) meer tot

Kadastrale aanduiding

[wijk] [kadasternummer 1]

[wijk] [kadasternummer 2]

[adres] [woonplaats]

(…)

Als u denkt dat de informatie niet klopt, kunt u dit via een bezwaarschrift aan het Kadaster laten weten.”

3 Het geschil in conventie

3.1.

De vrouw vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad

I. de man te veroordelen binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, te bewerkstelligen dat de vrouw weer in de positie wordt gebracht waarin zij verkeerde voordat de op 09.08.2018 in het kadaster ingeschreven akte “constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde” werd opgemaakt, althans te bewerkstelligen dat de bij akte “constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde” door de man tot stand gebrachte toedeling en de daarop volgende inschrijving daarvan in het kadaster volledig worden teruggedraaid en zulks door middel van een notariële akte strekkende tot terugoverdracht door de man van het oorspronkelijke onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning aan de vrouw;

II. de man te veroordelen te bewerkstelligen dat het kadaster aan de vrouw een schriftelijke verklaring afgeeft waaruit blijkt dat zij wederom voor de onverdeelde helft rechthebbende is met betrekking tot de woning te [woonplaats] aan de [adres] en zulks ten gevolge van een daartoe strekkende akte van de zijde van de man en zulks binnen tien werkdagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis;

III. de man te veroordelen zich te onthouden van iedere gedraging die een inbreuk maakt op de gebruiksrechten van de vrouw met betrekking tot de woning en de daarin aanwezige inboedel totdat de vrouw een schriftelijke verklaring aan (de advocaat van) de man heeft afgegeven waaruit blijkt dat aan de opschortende voorwaarden als opgenomen in de beschikking van 03.03.2016 van de Rechtbank Rotterdam onvoorwaardelijk door de man is voldaan;

IV. de man tevens te veroordelen zich te onthouden van iedere gedraging die een inbreuk maakt op de gebruiksrechten van de vrouw met betrekking tot de woning en de daarin aanwezige inboedel binnen drie maanden na afgifte door de vrouw van de onder III bedoelde schriftelijke verklaring teneinde de vrouw in staat te stellen vervangende woonruimte te betrekken;

V. de man te veroordelen zich niet aan de deur of anderszins bij de woning te vervoegen dan wel al dan niet met derden zich toegang te verschaffen tot de woning of de bij de woning behorende tuin zolang de vrouw het gebruiksrecht van de woning heeft;

VI. te bepalen dat bij voldoening door de man aan de betalingsvoorwaarde waaraan door de man jegens de vrouw dient te worden voldaan geen verrekening is toegestaan;

VII. de notaris te veroordelen in samenwerking met de man al datgene te doen dat noodzakelijk is om de door haar in opdracht van de man opgemaakte akte “constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde” en de op basis daarvan in het kadaster ingeschreven toedeling van het onverdeelde aandeel van de woning van de vrouw aan de man ongedaan te maken binnen de termijnen genoemd onder I en II en de vrouw ten blijke daarvan tegen deugdelijk en schriftelijk bewijs van ontvangst een afschrift van de notariële akte ter beschikking te stellen waaruit bedoelde ongedaanmaking blijkt;

VIII. de man en de notaris hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom ten gunste van de vrouw van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan voor iedere handeling die de man of de notaris na betekening van dit vonnis niet of niet tijdig verricht;

de man en de notaris hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, als ook in de nakosten.

3.2.

De vrouw legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de woning aan de man is toegedeeld zonder dat aan de opschortende voorwaarden uit de beschikking van 3 maart 2016 is voldaan en zonder de vereiste medewerking van de vrouw.

3.3.

De man betwist de stellingen van de vrouw. Volgens de man is voldaan aan de opschortende voorwaarde om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan en is een leveringshandeling voor de overdracht van de woning niet vereist nu in de beschikking van 3 maart 2016 de toedeling van de woning aan de man is bepaald.

3.4.

De notaris refereert zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.

4 Het geschil in reconventie

4.1.

De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

primair

I. de vrouw te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, de woning aan de [adres] te [woonplaats], met medeneming van de hare en de haren te ontruimen en te verlaten onder achterlating van de tot de woning behorende zaken (waaronder in ieder geval begrepen doch daartoe uitdrukkelijk niet beperkt de stoffering, zonneweringen en andere tot de woning behorende roerende zaken) en door afgifte van de sleutels onbeschadigd en in goede staat aan de man ter beschikking te stellen, met machtiging van de man om, indien de vrouw in gebreke blijft aan de desbetreffende veroordeling te voldoen, deze zelf te doen bewerkstelligen, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie en met bepaling dat dit ontruimingsvonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv bedoelde termijn van 1 jaar ook zal kunnen worden ten uitvoer gelegd tegen een ieder, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;

II. de vrouw te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de in of buiten de woning aanwezige inboedel als omschreven in deze dagvaarding c.q. productie 3 compleet en onbeschadigd in de woning achter te laten, althans daartoe terug te plaatsen en ter vrije beschikking aan de man te stellen;

III. de vrouw te gebieden zich te onthouden van iedere handeling die de ontruiming kan frustreren op straffe van een eenmalige dwangsom van € 150.000,-, te vermeerderen met € 5.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het vonnis;

IV. de vrouw te gebieden zich te onthouden van iedere handeling die het door de man gelegde maritaal beslag, althans de afgifte van de inboedel aan de man frustreert of zou kunnen frustreren, waaronder begrepen doch daartoe uitdrukkelijk niet beperkt het verplaatsen of (laten) bewaren van onder het beslag vallende goederen of een gedeelte daarvan buiten de woning, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 150.000,-m te vermeerderen net € 5.000,- per dag of een gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het vonnis;

V. de vrouw te veroordelen om te voldoen aan het onder I gevorderde, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag of een gedeelte daarvan dat zij in gebreke is met de voldoening aan het gevorderde, zulks met een maximum van € 1.500.000,-;

VI. de vrouw te veroordelen om te voldoen aan het onder II gevorderde, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag of een gedeelte daarvan dat zij in gebreke is met de voldoening aan het gevorderde met een maximum van € 500.000,-;

VII. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, een salaris van de advocaat van de man daaronder begrepen;

subsidiair

I. zodanige voorzieningen te treffen jegens de vrouw die de voorzieningenrechter geraden acht;

II. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, een salaris van de advocaat van de man daaronder begrepen.

4.2.

De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de vrouw zonder recht en titel in de woning verblijft en dat zij daarom de woning dient te ontruimen. Voorts stelt de man dat de vrouw de inboedel (zoals genoemd onder productie 3) in de woning achter dient te laten omdat de man deze goederen geërfd heeft, dan wel dat deze goederen aan de man geschonken zijn, dan wel dat deze goederen niet in de beperkte gemeenschap vallen, dan wel omdat op deze goederen maritaal beslag is gelegd. Tenslotte stelt de man dat de vrouw een collectie tafelzilver aan de man dient af te geven.

4.3.

De vrouw betwist de stellingen van de man. De vrouw voert aan dat de stellingen van de man neerkomen op een verkapt appel tegen het vonnis van 18 april 2018.

5 De beoordeling in conventie

5.1.

Het spoedeisend belang volgt uit de stelling van de vrouw dat de advocaat van de man de vrouw gesommeerd heeft de woning te ontruimen. De man en de notaris hebben dit spoedeisend belang niet betwist.

5.2.

Aan de orde is de vraag of overdracht van de woning aan de man heeft plaatsgevonden.

5.3.

De verdeling bij de beschikking van 3 maart 2016 brengt geen goederenrechtelijke wijziging in de vermogensrechtelijke verhoudingen, zij beëindigt de gemeenschap niet. De wetgever heeft artikel 3:186 BW in het leven geroepen en daarin bepaald wat de vereisten van overgang zijn.

5.4.

De verdeling leidt pas tot wijziging in de vermogensrechtelijke verhoudingen indien zij wordt gevolgd door levering van het toegedeelde. De verdeling zelf heeft dus slechts obligatoire werking. De levering maakt pas een einde aan de onverdeeldheid. Levering dient te geschieden op de wijze die voor overdracht van die goederen geldt, dat wil zeggen overeenkomstig artikel 3:83 BW e.v.

5.5.

Uit het vonnis van 18 april 2018 blijkt bovendien dat de voorzieningenrechter destijds heeft geoordeeld dat de overdracht van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man op dat moment nog niet had plaatsgevonden, zodat de toedeling van de woning aan de man nog niet definitief was, en dat de vrouw haar medewerking op een later moment zou moeten verlenen aan de overdracht.

5.6.

Tussen partijen staat vast dat de vrouw tot nu toe geen medewerking heeft verleend aan het opmaken van de notariële akte voor de overdracht van de woning aan de man zodat niet aan de wettelijke vereisten voor overdracht is voldaan, er geen goederenrechtelijke levering heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van een wijziging in de vermogensrechtelijke verhoudingen van partijen. Dit betekent dat de vrouw thans nog mede-eigenaar van de woning is en dat derhalve geen grondslag bestaat voor haar vordering onder I in conventie. De vordering onder I in conventie zal worden afgewezen.

5.7.

Nu de vordering onder I in conventie zal worden afgewezen, ontbreekt een belang bij de vordering onder II in conventie, immers de vrouw is nog steeds rechthebbende met betrekking tot de woning. De vordering onder II in conventie zal daarom worden afgewezen.

5.8.

Ten aanzien van de vorderingen onder III, IV en V in conventie wordt het volgende overwogen. Uit de akte van subrogatie blijkt dat de vrouw zowel door de bank als door de man en [naam bedrijf] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de woningschuld is ontslagen.

Voor zover de vordering onder III, IV en V van de vrouw zien op het zich onthouden van de man van iedere gedraging die inbreuk maakt op haar gebruiksrechten danwel hem te verbieden zich aan de deur te vervoegen of toegang te verschaffen, wordt overwogen dat onduidelijk is wat de feitelijke grondslag is van de vrouw haar vorderingen nu zij niet heeft gesteld noch is gebleken dat de man zich de toegang tot de woning heeft verschaft of pogingen daartoe heeft ondernomen.

Daarbij komt nog dat de vordering onder V in conventie in feite strekt tot een straatverbod. Een straatverbod vormt een inbeuk op het aan ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn niet door de vrouw gesteld en onderbouwd.

Dit moet ertoe leiden dat de vorderingen onder III, IV en V in conventie afgewezen dienen te worden.

5.9.

Ten aanzien van de vordering onder VI in conventie wordt als volgt overwogen. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de man de overbedelingsvordering van € 98.339,50 heeft erkend en dat hij bereid was dit bedrag op de derdengeldenrekening van de notaris te storten. De vrouw was echter bang dat de man na de overdracht van de woning aan hem direct derdenbeslag zou leggen onder de notaris voor een verrekeningsvordering die de man stelt te hebben op de vrouw. Zij heeft mede om deze reden geweigerd haar medewerking te verlenen aan de overdracht. Thans vordert de vrouw dat de man zich niet mag beroepen op verrekening. Op dit punt heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 18 april 2018 reeds overwogen dat het beroep van de man op verrekening werd gepasseerd omdat de vrouw deze vordering betwist en de onderhavige procedure zich niet leent voor een ander onderzoek naar deze vordering. Nu de onderhavige kwestie thans niet anders is, partijen twisten nog steeds over de vraag of de man een beroep op verrekening toekomt, wordt hierbij aangesloten. Het strekt thans dan ook te ver om in kort geding te oordelen dat de man onbevoegd zou zijn om te verrekenen. De vordering onder VI in conventie zal daarom worden afgewezen.

5.10.

Met betrekking tot de vordering onder VII in conventie heeft de vrouw gesteld dat de notaris jegens de vrouw onrechtmatig gehandeld heeft door, zonder medewerking van de vrouw en zonder rekening te houden met de belangen van de vrouw, de akte constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde heeft gepasseerd. De notaris heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 21 van de Wet op het notarisambt verplicht was de door de man verlangde werkzaamheden te verrichten nu deze werkzaamheden niet in strijd met het recht of de openbare orde waren en er geen sprake van een weigeringsgrond was.

Zoals reeds overwogen, is door het ontbreken van de medewerking van de vrouw aan het opmaken van de akte constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde niet aan de wettelijke vereisten voor overdracht voldaan. De notaris, die bovendien zoals zij ter zitting heeft erkend bekend was met de inhoud van het vonnis van 18 april 2018 waarin door de voorzieningenrechter is overwogen dat medewerking door de vrouw aan de levering nodig was, had op grond van artikel 21 van de Wet op het notarisambt de door de man verlangde werkzaamheden moeten weigeren. Door de akte te passeren heeft zij in strijd met het recht gehandeld.

De notaris dient, voor zover zij de waarneming heeft, de inschrijving van de akte constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde in het kadaster ongedaan te maken. De man dient aan de notaris alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is om de inschrijving van de akte ongedaan te maken. De vordering onder VII in conventie zal worden toegewezen, zoals in de beslissing vermeld.

5.11.

Nu de notaris zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter, zal aan de vordering onder VII in conventie jegens de notaris geen dwangsom worden verbonden.

Gelet op hetgeen hierna in reconventie zal worden overwogen, zal ook aan deze veroordeling van de man geen dwangsom worden verbonden. De vordering onder VII in conventie zal daarom voor het overige worden afgewezen.

5.12.

de notaris zal als de deels in het ongelijk gestelde partij in de helft van de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:

- dagvaarding € 49,96 (de helft van € 99,91)

- griffierecht € 145,50 (de helft van € 291,00)

- salaris advocaat € 490,00 (de helft van € 980,00)

Totaal € 685,46

5.13.

Gelet op de relatie tussen de vrouw en de man zal de andere helft van de proceskosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.14.

Nu de proceskosten tussen de vrouw en de man worden gecompenseerd, zal de man niet veroordeeld worden in de nakosten. En gelet op het feit dat de notaris zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter, is er geen aanleiding om de notaris in de nakosten te veroordelen. De vordering van de vrouw om de man en de notaris hoofdelijk te veroordelen in de nakosten, zal daarom worden afgewezen.

6 De beoordeling in reconventie

6.1.

Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen. De vrouw heeft dit spoedeisend belang ook niet betwist.

6.2.

Aan de orde is de vraag of de vrouw de woning dient te ontruimen en de inboedel voor de man dient achter te laten.

6.3.

Ten aanzien van de primaire vordering onder I in reconventie wordt overwogen dat partijen nog steeds gezamenlijk eigenaar van de woning zijn en dat er geen gebruiksovereenkomst ex artikel 3:168 BW is. De vrouw is daarom op grond van artikel 3:169 BW bevoegd tot het gebruik van de woning. Derhalve bestaat in zoverre geen grondslag voor ontruiming van de woning door de vrouw. Voorts wordt overwogen dat bij beschikking van 3 maart 2016 door de rechtbank is bepaald dat de gemeenschap van inboedel door notaris A. Autar te Rotterdam beschreven dient te worden en dat de vrouw deze beschrijving onder ede dient te bevestigen. Uit de door partijen overgelegde stukken en verklaringen ter comparitie is niet gebleken dat partijen reeds een dergelijke beschrijving hebben laten opmaken door genoemde notaris. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding een ordemaatregel te treffen over hoe partijen met de verdeling van de inboedel om moeten gaan. Gelet op het vorenstaande zal de primaire vordering onder I in reconventie afgewezen worden. Ten overvloede zij opgemerkt dat de vordering ten aanzien van de inboedel bovendien te onbepaald is en ook reeds om die reden niet voor toewijzing vatbaar is.

6.4.

Met betrekking tot de primaire vordering onder II in reconventie wordt overwogen dat gebleken is dat de man maritaal beslag heeft laten leggen op een groot aantal zaken in de woning. Maritaal beslag strekt niet tot verhaal dan wel tot afgifte of levering en beoogt louter de gemeenschappelijke goederen bijeen te houden. Wordt de echtscheiding uitgesproken, dan blijft het beslag op de goederen rusten totdat verdeling heeft plaatsgevonden. In feite strekt de vordering tot afgifte van de maritaal beslagen goederen aan de man. Nu reeds gebleken is dat partijen de inboedel nog niet verdeeld hebben, bestaat er geen grondslag voor de vordering. De primaire vordering onder II in reconventie zal worden afgewezen.

6.5.

Nu de primaire vorderingen onder I en II in reconventie zullen worden afgewezen, ontbreekt een belang bij de primaire vorderingen onder III, IV, V en VI in reconventie nu die vorderingen op de vorderingen I en II in reconventie voortborduren. De primaire vorderingen onder III, IV, V en VI in reconventie zullen daarom worden afgewezen.

6.6.

Subsidiair heeft de man gevorderd een zodanige voorziening te treffen jegens de vrouw die de voorzieningenrechter geraden acht. Daartoe wordt als volgt overwogen.

6.7.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft de levering van de woning nog niet plaatsgevonden. Uit zowel het schriftelijke debat van partijen als het debat ter zitting en uit het feit dat de man heeft zorg gedragen voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw, blijkt dat de man de medewerking van de vrouw verlangt tot levering van de woning zodat hij de woning weer zelf kan betrekken.

Uit de correspondentie van de advocaat van de vrouw met de notaris blijkt dat zij haar medewerking aan de levering (onder meer) weigerde omdat de vrouw vreest dat de man derdenbeslag onder de notaris zal leggen op het door de man te storten bedrag. De vrouw kan echter niet persisteren in haar weigering omdat zij niet zodanige feiten en omstandigheden heeft gesteld die een zodanige weigering rechtvaardigen. Indien de man beslag zal leggen onder de notaris omdat hij meent een verrekenvordering op de vrouw te hebben, dienen partijen indien zij het er niet over eens kunnen worden of deze beslaglegging gerechtvaardigd is, in een bodemprocedure, die vanzelfsprekend zal volgen na een beslaglegging, de discussie over de verrekenvordering te voeren.

Nu de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid dient zij haar medewerking aan de levering te verlenen indien de notaris aan haar bericht dat de man het bedrag van € 98.339,50 onder de notaris heeft gestort.

De verplichting tot medewerking voor de vrouw vloeide reeds voort uit het vonnis van 18 april 2018 waarin staat dat de vrouw aan de overdracht van de woning moet meewerken als zij ten tijde van de overdracht van de notaris te horen krijgt dat aan de voorwaarden is voldaan. Dat de overdracht uiterlijk 1 juli 2018 had moeten plaatsvinden, doet hier niet aan af. De vrouw heeft zich in de onderhavige procedure immers niet beroepen op het feit dat partijen, nu de overdracht niet uiterlijk 1 juli 2018 heeft plaatsgevonden, de woning moeten verkopen (en partijen zich gezamenlijk tot een makelaar moeten wenden met een verkoopopdracht). Nu de vrouw op geen enkele wijze haar belang bij verkoop van de woning aan een derde heeft gesteld, dan wel een beroep heeft gedaan op dit onderdeel, prevaleert het belang van de man bij het volledig in eigendom krijgen van de woning thans boven het feit dat de man niet tijdig heeft voldaan aan de in het vonnis van 18 april 2018 gestelde voorwaarden.

6.8.

In navolging van het vonnis van 18 april 2018 dient de man binnen veertien dagen na betekening van het onderhavige vonnis het bedrag van € 98.339,50 op de derdengeldenrekening van de notaris te storten. De vrouw dient binnen veertien dagen nadat zij van de notaris bericht heeft ontvangen dat de man het bedrag van € 98.339,50 op de derdengeldenrekening van de notaris heeft gestort, haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan de man. Indien de vrouw op de veertiende dag nog geen medewerking heeft verleend aan het passeren van de akte tot levering van de woning, zal dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treden van haar medewerking. Dit betekent dat de levering aan de man op dat moment kan plaats vinden en dat de vrouw na die levering zonder recht of titel in de woning zal verblijven en dat zij de woning dus dient te ontruimen.

6.9.

Gelet op de relatie tussen de vrouw en de man zullen de proceskosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

7.1.

bepaalt dat kandidaat notaris mr. [gedaagde 2] , voor zover zij de waarneming heeft, de inschrijving van de akte constatering toedeling en vervulling van de opschortende voorwaarde zoals die is ingeschreven in de openbare registers van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ongedaan dient te maken,

7.2.

bepaalt dat de man aan kandidaat notaris mr. [gedaagde 2] , voor zover zij de waarneming heeft, alle medewerking dient te verlenen die noodzakelijk is om de onder overweging 7.1 genoemde inschrijving ongedaan te maken,

7.3.

veroordeelt mr. [gedaagde 2] in de helft van de proceskosten in conventie, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 685,46,

7.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

7.5.

compenseert de kosten van deze procedure in conventie tussen de vrouw en de man, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

7.6.

wijst af het meer of anders gevorderde,

in reconventie

7.7.

veroordeelt de man binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot storting van een bedrag van € 98.339,50 op de derdengeldenrekening van notaris [naam notaris],

7.8.

bepaalt dat kandidaat notaris mr. [gedaagde 2] binnen veertien dagen nadat de man heeft voldaan aan de veroordeling onder overweging 7.7 de vrouw hiervan op de hoogte stelt,

7.9.

veroordeelt de vrouw om, binnen veertien dagen nadat kandidaat notaris mr. [gedaagde 2] aan haar heeft bericht dat de man heeft voldaan aan de veroordeling onder overweging 7.7, haar medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte tot overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man,

7.10.

bepaalt dat, indien de vrouw niet aan de veroordeling onder overweging 7.9 heeft voldaan, treedt dit vonnis in de plaats van de medewerking van de vrouw aan het opmaken van de hiervoor genoemde akte,

7.11.

bepaalt dat de vrouw ten tijde van het opmaken van de akte tot overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan de man, de woning dient te hebben ontruimd,

7.12.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

7.13.

compenseert de kosten van deze procedure in reconventie tussen de vrouw en de man, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

7.14.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018. 2027 / 2294

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.