vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/491675 / KG ZA 15-1391
Vonnis in kort geding van 28 december 2015
[eiseres]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. drs. A.Ch. Osté,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.H. Huizer.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op 16 maart 2005, waarbij zij van tevoren partnerschapsvoorwaarden hebben laten opmaken. In de partnerschapsvoorwaarden is onder meer overeengekomen dat partijen hun overgespaarde inkomsten met elkaar zullen verrekenen. Uit het geregistreerd partnerschap zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren.
2.2.
De rechtbank Zeeland West-Brabant heeft bij beschikking van 3 april 2014 onder meer de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 19 augustus 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft in de procedure een aantal vervolgbeschikkingen gegeven; de rechtbank heeft onder meer beslist over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden.
2.3.
De man is in hoger beroep gekomen van het oordeel van de rechtbank over de wijze van afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft in die procedure beschikkingen gegeven op 18 juni 2015 en 29 oktober 2015. In deze beschikkingen is onder meer geoordeeld dat alle op de peildatum (3 april 2014) aanwezige vermogensbestanddelen van partijen in de verrekening dienen te worden betrokken en dat de man, die handelt in oldtimers, in de gelegenheid wordt gesteld bescheiden te overleggen ter zake van de waarde van zijn bedrijfspand en van zijn handelsvoorraad. Verder is geoordeeld dat een (deel)vordering van de vrouw, wegens een aan de man verstrekte lening van
€ 25.000,00, toewijsbaar is.
2.4.
De man heeft op grond van een aan hem op 18 december 2015 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verleend verlof, conservatoir
derdenbeslag doen leggen ten laste van een vrouw voor een vordering, begroot op
€ 31.000,-. Voorts is bij het verlof bepaald dat de man zijn verzoek, voor zover betreffende zijn vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een (gesteld) door de vrouw gepleegde onrechtmatige daad, nader mag onderbouwen, uiterlijk op 21 december 2015. De man heeft een nadere onderbouwing ingediend op 21 december 2015. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam aan de man verlof verleend voor het doen leggen van conservatoir derdenbeslag, voor een vordering in totaal begroot op
€ 195.000,-. Dit bedrag bestaat volgens het beslagverzoek, en de aanvulling daarop, uit de volgende deelbedragen, vermeerderd met 30 % voor rente en kosten:
- € 22.348,76: toegewezen door het gerechtshof als zijnde de helft van het saldo ad
€ 44.697,55 op een bankrekening van de vrouw op de peildatum,
-€ 1.500,-: toegewezen door het gerechtshof wegens toedeling van een aantal gemeenschapsgoederen aan de vrouw,
- € 150.000,-: schadevergoeding omdat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man door de administratie van (de onderneming van) de man niet aan de man af te geven. De man drijft een handel in oldtimers. De man mist veel kentekenbewijzen en wordt geconfronteerd met veel boetes van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en de belastingdienst, die ten minste dit bedrag belopen. Toen de vrouw aan de man zijn computer had geretourneerd bleek dat de gegevens (van de administratie van onderneming) gewist waren, terwijl de vrouw zich in de procedures tegen de man op beroept op gegevens uit deze administratie.
2.5.
Partijen waren ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] . Deze woning is verkocht aan een derde. Notariële levering aan deze derde heeft plaats gevonden op 21 december 2015. Na voldoening van de hypothecaire geldleningsovereenkomst der partijen resteert, blijkens de nota van afrekening van de notaris, per 22 december 2015 een overwaarde van
€ 102.425,14,-. Het aandeel van de vrouw in dit bedrag (de helft) is getroffen door het conservatoire derdenbeslag dat de man heeft doen leggen.
4 De beoordeling
4.1.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
Het spoedeisend belang is, nu het gaat om de opheffing van een conservatoir beslag, uit de aard der zaak gegeven. Het spoedeisend belang is des te groter nu de vrouw ter zitting een ingebrekestelling heeft getoond, afkomstig van de verkoper van de door de vrouw gekochte woning. Uit de tekst daarvan blijkt genoegzaam dat de vrouw de door haar gestelde contractuele boete dreigt te verbeuren indien levering van de woning aan de vrouw niet zal plaatsvinden op 30 december 2015. Bovendien heeft de man zelf een e-mail van de vrouw van 9 december 2015 in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat de vrouw hem (al eerder) op de hoogte heeft gebracht van de aankoop van bedoelde woning. Het verweer van de man dat nergens uit blijkt dat de vrouw een woning heeft gekocht die zij spoedig moet afnemen stuit, voor zover gehandhaafd, hier op af.
4.3.
De vordering tot opheffing van het conservatoire beslag zal worden toegewezen. In dit oordeel is het volgende meegewogen.
4.4.
De man heeft in het verzoekschrift tot verkrijging van verlof voor het leggen van conservatoir beslag, en in het aanvullende verzoekschrift, essentiële informatie verzwegen.
De man heeft daarin doen voorkomen alsof het zeker is dat hem in het kader van de verrekening bedragen van € 22.348,76 en € 1.500,- zullen worden toegewezen. Dit is onjuist. Het gerechtshof heeft slechts geoordeeld dat deze bedragen betrokken moeten worden in de nog uit te voeren verrekening tussen partijen. Of deze verrekening er per saldo toe zal leiden dat de man een vordering heeft op de vrouw, in plaats van andersom, is thans bepaald onzeker. Het hof heeft in de beschikking van 29 oktober 2015 de stelling van de man dat de stelling van de vrouw dat het bedrijfspand en de auto’s in de onderneming van de man in de verrekening moeten worden betrokken tardief is, verworpen. De man is vervolgens in de gelegenheid gesteld om nadere informatie over het bedrijfspand en het wagenpark van zijn B.V. in het geding te brengen, mede gelet op zijn stelling dat deze uit privégelden zijn verkrijgen. De uitkomst hiervan is nog ongewist, maar vooralsnog valt niet uit te sluiten valt dat de waarde van het bedrijfspand en het wagenpark (ook) wordt meegenomen in de verrekening, wat ertoe zou kunnen leiden dat, per saldo, niet de man op de vrouw een vordering heeft, maar de vrouw op de man.
4.5.
Daarbij komt dat het gerechtshof ook heeft geoordeeld dat de man een bedrag van € 25.000,- aan de vrouw verschuldigd is. Dit maakt nog minder aannemelijk dat de man uit hoofde van verrekening een vordering heeft op de vrouw. De voorzieningenrechter stelt vast dat de man in zijn beslagverzoekschrift en de aanvulling daarop heeft verzwegen dat het hof heeft geoordeeld dat hij de vrouw, uit hoofde van een lening, nog € 25.000,- dient te betalen (rechtsoverweging 3.15 beschikking hof 18 juni 2015). Aan de voorzieningenrechter is essentiële informatie onthouden. Aldus heeft de man zijn plicht ex artikel 21 Rv geschonden. Het verweer van de man dat het gerechtshof over deze € 25.000,- slechts heeft geoordeeld, maar nog niet heeft beslist (in het dictum) is op zich juist maar dit kan de man niet baten. Hetzelfde heeft immers te gelden voor de door de man in zijn beslagverzoek geclaimde bedragen van € 22.348,76 en € 1.500. Ten aanzien van al deze bedragen heeft te gelden dat sprake is van bindende eindbeslissingen van het gerechtshof. In zoverre zijn de aanspraken van de man niet meer valide dan de aanspraak van de vrouw en is hooguit sprake van een (mogelijk) toekomstige vordering – waarvan het bedrag nog niet vaststaat –. Voor dergelijke vorderingen wordt slechts beslagverlof verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Dergelijke omstandigheden zijn hier, ook gelet op de schending van de waarheidsplicht door de man, niet aan de orde.
4.6.
Overigens valt in de beschikking van het gerechtshof van 29 oktober 2015 (onder rov. 7.6.3) te lezen dat de man ook in die procedure onvolledig is geweest in het verschaffen van informatie, reden waarom het hof de man heeft gelast alsnog de nodige stukken in het geding te brengen.
4.7.
Aan het onder 4.5. en 4.6. overwogene doet niet af het verweer van de man dat de beslagrechter de in het beslagverzoek en de aanvulling ontbrekende informatie had kunnen destilleren uit de daarbij overgelegde producties, waaronder ook de beschikkingen van het gerechtshof. Overlegging van producties, zonder nadere toelichting daarop, is geen adequaat alternatief voor de waarheidsplicht. Het behoort niet tot de taak van de voorzieningenrechter om in, niet nader toegelichte, producties te gaan zoeken naar stellingen van de verzoekende en mogelijke verweren van de gerekestreerde partij. De schending van de waarheidsplicht van de man weegt nog zwaarder nu het gaat om een beslagverzoek. In een dergelijke procedure wordt in beginsel de wederpartij niet gehoord en toetst de rechter op grond van artikel 700 lid 2 Rv slechts summierlijk.
4.8.
Evenmin is op dit moment summierlijk aannemelijk dat de man uit hoofde van onrechtmatige daad een vordering op de vrouw heeft. Genoegzaam onderbouwd is dat de man inmiddels ruim € 150.000,- verschuldigd is aan boetes APK en WAM-verzekering. Dit bedrag wordt genoemd in een overgelegd e-mailbericht van 28 oktober 2015 van een medewerker van de RDW aan de man. Het is echter niet aannemelijk dat de man deze boetes kan verhalen op de vrouw op grond van een door haar gepleegde onrechtmatige daad. Uit de tekst van dit e-mailbericht kan worden afgeleid dat de man, mede op advies van zijn bank, er bewust voor kiest om beboet te worden, ondanks dat de man het in zijn macht heeft om dit te voorkomen. In dit e-mailbericht staat onder meer:
“Je hebt aangegeven de voertuigen niet te willen slopen of verkopen. Ook wilde je niet gaan schorsen. Je gaf aan dat je dit eerder geprobeerd hebt, maar dat je diverse foutmeldingen kreeg, dat de bank had gewaarschuwd voorzichtig te zijn met de registratie en betalingen en dat je vreest dat het tegen je gebruikt kan worden als je nu de registraties wel realiseert. Ik heb aangegeven te betreuren dat je de registratie van de voertuigen niet in orde kunt of wilt brengen. Ik adviseer nogmaals dat te doen. Want volgens mij is het wel mogelijk en zeker wenselijk. Ten eerste omdat je daarmee aan je plicht voldoet en het oplopen van een boetebedrag voorkomt. Daarnaast is het voor het overleg tussen Parket, CVOM, CJIB, Belastingdienst en RDW van groot belang dat je laat zien dat je de registratie op orde brengt. Immers, stel je voor dat ze je uit coulance tegemoet willen komen, dan heeft het weinig zin als direct daarna de nieuwe boetes alweer ontstaan.”
Dit bericht wijst er op dat de man, in ieder geval, eigen schuld heeft aan het opkomen van de boetes. Daar komt bij dat de vrouw betwist dat zij de administratie van de man zou hebben gewist, stelt dat zij alle administratie heeft teruggegeven in welk kader zij een beroep doet op overweging 3.12.5 van de beschikking van het hof van 18 juni 2015 stellende dat de bedrijfsadministratie van de man op de lijst van de privé-goederen van de man opgenomen was – wat de man in dit geding niet heeft betwist –, stelt dat zij stelt alle correspondentie van de RDW ongeopend heeft doorgegeven en dat de man zijn administratie al vanaf 2009 niet op orde had. Gelet op die betwisting, en bij gebreke aan enige onderbouwing daarvan door de man, is de beweerdelijk door de vrouw gepleegde onrechtmatige daad zelfs summierlijk niet aannemelijk.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het beslag dient te worden opgeheven. Ook een belangenafweging zou tot die uitkomst hebben geleid. Het belang van de vrouw om niet een substantiële contractuele boete te verbeuren is zeer zwaarwegend. Het verbeuren van die boete zou kapitaalvernietiging opleveren, hetgeen niet alleen de vrouw zal benadelen maar ook de kinderen van partijen, voor wier opvoeding en verzorging aldus minder geld zal resteren. Daarbij komt dat het beslagen geldbedrag strekt tot gedeeltelijke bekostiging van de aanschaf van de woning van de vrouw. In zoverre zal sprake zijn van overwaarde op de woning van de vrouw. Onjuist is derhalve de stelling van de man dat de vrouw, buiten het thans beslagen bedrag, geen enkel verhaal biedt.
4.10.
De voorzieningenrechter zal, als beslissing in goede justitie, zelf het conservatoire beslag opheffen. Door deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal dit constitutieve werking hebben. Een veroordeling van de man tot opheffing is daardoor niet meer nodig en daarmee worden executieproblemen voorkomen.
4.11.
Tenuitvoerlegging op de minuut zal worden afgewezen. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter om op grond van het toenmalige artikel 297 Rv tot een tenuitvoerlegging op de minuut te beslissen is afgeschaft per 1 januari 2002. Reden hiervoor is dat met de komst van computers en kopieerapparaten de minuut en de grosse (die allebei executoriale titels opleveren maar waarbij de grosse wordt afgegeven en de minuut in beginsel ter griffie achterbleef, behalve bij spoed) tegenwoordig nagenoeg gelijktijdig gereed zijn.
4.12.
De man zal, gelet op de inhoudelijke beslissing in deze procedure, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. Deze kosten worden begroot op € 1.195,19, zijnde € 816,- aan salaris advocaat in de kort gedingprocedure (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven), € 285,- aan griffierecht en € 94,19 aan explootkosten dagvaarding.
Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten (€ 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de man niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak) een executoriale titel oplevert.