De rechtbank kan de Staat hierin niet volgen en is van oordeel dat de gewijzigde omstandigheden in dit geval geen terugkomen op de toezegging rechtvaardigen. Gelet op de opsomming in r.o. 6.12 is het verschil in de kosten veel kleiner dan de Staat wil doen geloven.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat naar haar oordeel het feit dat de brug wellicht duurder uitvalt in de risicosfeer van de Staat ligt. De Staat had bij de toezegging dat er een brug zou worden aangelegd, een voorbehoud voor de kosten kunnen maken of daaraan voorafgaand een diepgravender onderzoek naar de kosten kunnen doen, maar dat heeft hij niet gedaan.
Ten aanzien van de kosten geldt bovendien dat [eiser] gemotiveerd heeft betwist dat de brug 2,5 miljoen euro zou moeten kosten. Volgens [eiser] kan deze brug worden aangelegd voor € 980.000,00. Dat bedrag wordt door de Staat weer betwist, maar die betwisting is in elk geval op het onderdeel van de asfaltverharding onjuist. Ook [eiser] houdt rekening met een asfaltverharding. Ook is onjuist de stelling van de Staat dat daar nog jaarlijkse onderhoudskosten van € 215.000,00 bij komen. Volgens de “Beslisnota alternatieve ontsluiting [adres] ” zijn de kosten van beheer en onderhoud voor rekening van de gemeente Zwolle.9
Wat daarvan zij, de Staat stelt inmiddels dat hij ook een bedrag van 1 miljoen euro disproportioneel acht voor de kleine verbetering in bereikbaarheid van 356 dagen naar 361 dagen per jaar via de aanleg van een brug. Kennelijk is dan de verbeterde bereikbaarheid de voornaamste grond om de brug niet meer aan te willen leggen.
De rechtbank merkt hierover ten eerste op dat de verhoging van de overlaat pas in 2016 heeft plaatsgevonden, terwijl de beslissing om de brug niet aan te leggen al in oktober 2015 is aangekondigd. Ten tweede is het verschil in bereikbaarheid tussen een overlaat op NAP +2.10 meter en NAP +2.35 meter slechts 3 dagen per jaar (353 dagen tegenover 356 dagen per jaar). Bovendien heeft [eiser] niet gevraagd om een verhoogde overlaat. De Staat heeft dat op eigen initiatief gedaan. Daar hoeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet de gevolgen van te dragen.
De stelling van de Staat dat [eiser] met de overlaat met een hoogte van NAP +2.35 meter even goed bereikbaar is als met een brug op NAP +2.35 meter, is ook volgens de eigen stukken en stellingen van de Staat onjuist. De bereikbaarheid via een brug op NAP +2.35 meter is gemiddeld 361 dagen per jaar (conclusie van antwoord onder 11, conclusie van dupliek onder 9) en via een overlaat op NAP +2.35 meter 356 dagen (conclusie van antwoord onder 18, conclusie van dupliek onder 11). Dat de woonterp van [eiser] met een boot 365 dagen per jaar bereikbaar is,10 is voor deze discussie niet relevant: dat was hij voor de onteigening ook. Het gaat om de bereikbaarheid over land (brug), niet over water.
Bij dit alles weegt de rechtbank ten slotte nog mee dat de bereikbaarheid voor [eiser] vóór de onteigening 362 dagen per jaar was, met daarbij nog de mogelijkheid van de loopbrug. De toezegging is derhalve niet voor niets gedaan en uitgangspunt is dat de Staat zich daar aan moet houden.