4.1.
Inleiding
[bedrijf 1] GmbH (verder te noemen: [bedrijf 1] ) is gevestigd aan de [adres 1] in Schüttorf (BRD).
Verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte 1] waren in de ten laste gelegde periode beiden aandeelhouder en bestuurder van de GmbH.
VOF [bedrijf 2] (verder te noemen: [bedrijf 2] ) is gevestigd aan de [adres 2] te Emmen. Sinds 1 januari 2002 zijn verdachte en zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte 2] de firmanten van deze [bedrijf 2] . De [bedrijf 2] exploiteerde kansspelautomaten die stonden opgesteld bij verschillende horecabedrijven in Nederland.
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 2] tevens aandeelhouder/bestuurder geweest van de Duitse vennootschap [bedrijf 3] GmbH (verder te noemen: [bedrijf 3] ).
[bedrijf 3] is in 2009 naar Duits recht opgericht en op 15 oktober 2013 failliet verklaard. Deze onderneming was gevestigd aan de [adres 3] in Bocholt en hield zich bezig met de exploitatie van een speelhal en met de verhuur van behendigheids- en kansspelautomaten.
Op 9 september 2009 heeft [bedrijf 3] een aantal kansspelautomaten gekocht van de [bedrijf 2] . Een deel van deze automaten is naar [bedrijf 3] verplaatst. De rest is bij de mede-exploitanten in Nederland blijven staan.
[bedrijf 3] verhuurde de kansspelautomaten direct aan de [bedrijf 2] (sale leaseback-constructie). Alleen het eigendom van de kansspelautomaten die in Nederland waren geplaatst ging over. Aan de werkwijze veranderde verder niets.
Op 11 maart 2013 heeft [bedrijf 1] deze in Nederland opgestelde kansspelautomaten voor een bedrag van € 48.790,-- (inclusief BTW) gekocht van [bedrijf 3] , met terugwerkende kracht tot 2 januari 2013.
Net als [bedrijf 3] verhuurde ook [bedrijf 1] deze kansspelautomaten aan de [bedrijf 2] . Alle kansspelautomaten zijn blijven staan op de opsteladressen in Nederland.
De [bedrijf 2] (in de persoon van medeverdachte [medeverdachte 2] ) hield namens [bedrijf 1] de kansspelbelasting (verder te noemen KSB) in bij de Nederlandse mede-exploitanten, en verzorgde de afrekening van de ontvangen opbrengst uit de kansspelautomaten, na aftrek van 29%.
De heer [naam 1] , die de administratie en boekhouding van de [bedrijf 2] verzorgde, boekte de omzet én de kansspelbelasting in de boekhouding van [bedrijf 2] . De kansspelbelasting werd geboekt in rekening-courant met [bedrijf 1] . De heer [naam 2] verzorgde de jaarrekening van de [bedrijf 2] .
De (omzet en) kansspelbelasting werd door verdachte of medeverdachte [medeverdachte 2] op naam van de [bedrijf 2] afgestort bij de ABN Amro bank in Nederland of de Duitse Volksbank in Duitsland.
Op 31 december 2014 was het bedrag aan verschuldigde kansspelbelasting in rekening courant met [bedrijf 1] opgelopen tot € 321.066,--. Dit bedrag aan kansspelbelasting is niet overgemaakt naar [bedrijf 1] of naar de Belastingdienst. Het bedrag is niet meer in de [bedrijf 2] aanwezig, de geleden verliezen zijn ervan betaald ener is bedrijfsmatig mee gewerkt.
Vanaf januari 2015 (na een wijziging van de Wet op de Kansspelbelasting) heeft de [bedrijf 2] wel aangifte KSB gedaan en ook daadwerkelijk de ingehouden kansspelbelasting opgegeven, maar er waren onvoldoende liquide middelen in de [bedrijf 2] om die belasting ook daadwerkelijk te betalen.
De opstellijsten van de in Nederland geplaatste speelautomaten stonden op naam van [bedrijf 1] (83 automaten op 40 locaties in 2013 en 84 automaten op 43 locaties in 2014).
Door de Belastingdienst zijn aangiften KSB over de maanden augustus 2013 tot en met december 2014 verstuurd naar het adres van de Duitse boekhouder van [bedrijf 1] .
Deze aangiften kansspelbelasting zijn op 17 april 2015 retour ontvangen. Alle aangiften zijn gedagtekend op 14 april 2015 en ondertekend door verdachte in Schüttorf. Alle aangiften zijn nihilaangiften.
4.2.
De toepasselijke regelgeving
Met ingang van 1 juli 2008 is over de opbrengst uit speelautomaten een KSB verschuldigd van 29%. De kansspelbelasting kwam in de plaats van de voordien door de exploitanten verschuldigde BTW (van destijds 19%).
In de ten laste gelegde periode werd de KSB geheven van (onder meer) de exploitant van een fysiek in Nederland geplaatste speelautomaat. In artikel 1 lid 2 van de Wet op de KSB wordt onder een exploitant als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verstaan: degene die een kansspelautomaat exploiteert in de zin van artikel 30h, tweede lid van de Wet op kansspelen.
Artikel 30h lid 2 Wet op de kansspelen luidt: onder exploiteren wordt verstaan het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van één of meer speelautomaten.
Ingevolge het eerste lid van artikel 30h Wet op de kansspelen is het verboden om zonder vergunning speelautomaten te exploiteren. Degene die exploitatievergunning heeft, moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat hij aan het eind van ieder jaar bij de kansspelautoriteiten een opstellijst moet inleveren van alle door hem in Nederland geplaatste kansspelautomaten. Een duplicaat van deze opstellijst wordt aan de Belastingdienst verstrekt en op basis van die lijst reikt de Belastingdienst (maand)aangiften KSB uit aan de exploitant.
4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet vaststaat dat de aangiften KSB onjuist zijn en dat [bedrijf 1] strafbaar heeft gehandeld.
Mocht wel sprake zijn van strafbaar handelen door [bedrijf 1] dan dient vrijspraak te volgen, omdat verdachte als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] geen opzet heeft gehad op dat strafbare handelen. Er is immers in het kader van de wetswijzing in 2008 advies ingewonnen bij advocaat mr. [advocaat] , fiscaal-jurist en gespecialiseerd op het gebied van de KSB. Het advies van mr. [advocaat] is besproken met de heer [naam 3] , werkzaam bij het accountantsbureau BDO. Op basis van de advisering van zowel [advocaat] en [naam 3] zijn op naam van [bedrijf 1] over de maanden augustus 2013 tot en met december 2014 nihilaangiftes KSB gedaan. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de boekhouders [naam 1] en [naam 2] .
Gelet hierop heeft de raadsman gesteld dat verdachte op basis van alle adviezen er op mocht vertrouwen dat er juist werd gehandeld en dus niet opzettelijke onjuiste aangiftes heeft ingediend.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de fiscale aangifteplicht zich hierdoor kenmerkt dat de aangifteplichtige onder dreiging van een strafvervolging wordt gedwongen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud een verklaring af te leggen die de inspecteur in staat stelt de hoogte van de verschuldigde belasting vast te stellen. Die verplichting brengt noodzakelijkerwijs mee dat de betrokkene bij het doen van aangifte de – niet zelden complexe – belastingwetgeving moet uitleggen, ook in gevallen waarin onduidelijkheid bestaat over de vraag welke interpretatie juist is.
Indien een onjuiste of onvolledige belastingaangifte wordt gedaan, maar de verdachte ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze aangifte juist en volledig was, bijvoorbeeld omdat deze gebaseerd was op een pleitbaar standpunt, kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, een en ander in de zin van artikel 69, lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Daartoe is immers vereist dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan.1
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte een man is die zich meer bezig hield met de praktische gang van zaken binnen zijn bedrijven en zeker niet zodanig onderlegd is dat hij complexe juridische vraagstukken kan overzien en beantwoorden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de regelgeving omtrent de KSB, zeker voor een niet-deskundige, complex te noemen is. Verdachte is daardoor afhankelijk van derden die hem daarin ondersteunen en begeleiden.
Verdachte heeft in verband met de wijziging van de Wet op de KSB in 2008 advies ingewonnen van onafhankelijke deskundigen, te weten advocaat mr. [advocaat] en accountant [naam 3] . Mr. [advocaat] was specifiek deskundig op het gebied van de KSB en de heer [naam 3] kon een beroep doen op de binnen de accountantsorganisatie BDO aanwezige deskundigheid.
Door [advocaat] en [naam 3] is verklaard dat verdachte aan hen heeft gevraagd hoe hij moest handelen inzake de KSB en dat daarover door hen ook advies is gegeven met de strekking dat – ter voorkoming van dubbele belastingheffing (te weten in Nederland en in Duitsland) – geen KSB verschuldigd zou zijn in Nederland.
Mede gelet op de verklaringen van de boekhouders [naam 1] en [naam 2] , die deze uitleg van het advies ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het doen van de aangiften – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat de ingezonden (nihil)aangiften conform deskundig advies en daarmee juist en volledig waren. Opzet op het doen van onjuiste aangiften KSB is derhalve niet bewezen.
Dat [advocaat] en [naam 3] zich de inhoud van hun adviezen genuanceerder en geclausuleerd met voorbehouden herinneren, doet aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte redelijkerwijze kon en mocht menen dat de ingediende aangiften KSB juist waren – temeer bij gebrek aan enige schriftelijke vastlegging van die voorbehouden – niet af. Verdachte heeft verklaard dat die voorbehouden niet aan hem kenbaar zijn gemaakt, terwijl ook de boekhouders [naam 1] en [naam 2] geen melding maken van die voorbehouden.
De rechtbank acht aldus niet bewezen dat verdachte feitelijk leiding en/of opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 1] terzake van het opzettelijk onjuist doen van aangiften KSB over de maanden augustus 2013 tot en met december 2014, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.