Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2017:2508

Rechtbank Noord-Nederland
11-07-2017
11-07-2017
5231242 \ CV EXPL 16-5888
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Art. 2:14 BW. Geschil tussen Raad van Toezicht en (het bestuur van) een scholengemeenschap over een besluit van de Raad van Toezicht tot verhoging van het eigen honorarium. Op grond van art. 10 lid 14 van de statuten moet de Raad van Toezicht zich bij de uitvoering van zijn taken richten naar de belangen van de stichting, de scholen en de samenleving. Op grond van een uitleg van deze bepaling en de omstandigheden van het geval komt de kantonrechter tot het oordeel dat het besluit nietig is.

Rechtspraak.nl
AR 2017/3612
WVO Commentaar en Jurisprudentie 2017/596
RO 2017/76
JONDR 2017/1119

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Assen

zaak-/rolnummer: 5231242 \ CV EXPL 16-5888

vonnis van de kantonrechter van 11 juli 2017

in de zaak van

  1. [eiser sub 1] , wonende te Rolde,

  2. [eiser sub 2] , wonende te Hidaard,

  3. [eiser sub 3] ,wonende te Assen,

  4. [eiser sub 4] , wonende te Hoogeveen,

  5. [eiser sub 5] , gevestigd te Sleen,

6. [eiser sub 6] , wonende te Sleen,

hierna te noemen: de RvT, dan wel eisers afzonderlijk,

eisers in conventie, verweerders in reconventie,

gemachtigde: mr. H.P. de Lange,

tegen

De stichting Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Hoogeveen,

hierna te noemen: STOVOH,

gevestigd en kantoorhoudende te Hoogeveen,

gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. M.F. Groen.

Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 1 november 2016.

1.2

Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie na antwoord gehouden op 15 maart 2017. Daarvan is een proces-verbaal gemaakt dat bij de stukken zit. Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft de RvT een conclusie van antwoord in reconventie ingediend.

1.3

Vervolgens hebben partijen nog de volgende stukken in het geding gebracht:

- de akte van de RvT van 27 maart 2017;

- de akte uitlating producties tevens antwoordakte van STOVOH van 25 april 2017.

1.4

Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat hij vonnis zal wijzen. De datum daarvan is nader vastgesteld op vandaag.

De vaststaande feiten

2.1

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.

2.2

STOVOH is een stichting die tot doel heeft het in stand houden van openbaar voortgezet onderwijs in Hoogeveen, overeenkomstig art. 42b van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (hierna: WVO). STOVOH bestaat uit twee brin-nummers (scholen), te weten RSG Wolfsbos en De Meander. STOVOH is een brede scholengemeenschap met schooltypen VWO, HAVO, VMBO en PRO.

2.3

Vanaf 1 augustus 2011 geldt vanuit de WVO de verplichting om per augustus 2011 te voldoen aan de scheiding van bestuur en intern toezicht binnen het onderwijs. De bestuurder van STOVOH ( [XX] , hierna: de bestuurder) heeft daaraan in 2011 vorm gegeven door ex art. 42b lid 7 WVO aan de gemeenteraad van de gemeente Hoogeveen een verzoek in te dienen tot goedkeuring van de gewijzigde statuten. Nadat goedkeuring was verleend, heeft de notaris bij akte van 30 september 2011 de statuten van STOVOH gewijzigd door in art. 10 van deze statuten op te nemen dat er sprake zal zijn van toezicht op het beleid van de directeur-bestuurder en op de algemene zaken in de Stichting, opgedragen aan een Raad van Toezicht (hierna: RvT). In de slotverklaring van de akte is opgenomen dat de RvT per 15 september 2011 voor de eerste maal als RvT is benoemd. Op grond van art. 10 lid 7 van de statuten geldt een benoeming voor de duur van vier jaar.

2.4

Bij besluit van de RvT van 17 februari 2015, zoals weergegeven in de notulen van die vergadering, heeft de RvT een nieuwe honorering voor zijn werkzaamheden vastgesteld. Dit gebeurde (mede) naar aanleiding van de Wet Normering Topinkomens (WNT-2). Blijkens een notitie voor deze vergadering gaat het jaarhonorarium van de voorzitter van € 4.500,00 naar € 12.375,00 en van de leden van € 3.000,00 naar € 8.250,00, naast kosten voor permanente educatie van € 1.000,00 per lid per jaar, secretariaatskosten en declarabele kosten van

€ 1.800,00 per lid per jaar. De bestuurder heeft in die vergadering gevraagd om uitstel van het besluit teneinde zich beter te kunnen informeren. In de vergadering van 16 april 2015 van de RvT en de bestuurder heeft de bestuurder aan de hand van een door hem opgestelde notitie een 'moreel appel' gedaan op de RvT om het honorariumbesluit "(voorlopig) te herzien en hiermee een inhoudelijke discussie over de redelijke hoogte van de honorering in relatie tot de inzet en verantwoordelijkheid mogelijk te maken en hieromtrent een advies vragen aan de medezeggenschap". De RvT heeft hieraan geen gevolg gegeven. In het verslag valt hierover te lezen, voor zover van belang:

"(…) Mevrouw [eiser sub 1] zegt, dat de heer [XX] de in de notitie genoemde overwegingen vorige keer had moeten geven. De advisering beïnvloedt de besluitvorming niet. De RvT heeft een goede lijn gekozen en de aanbevelingen van de VTOI meegenomen. Advies vragen aan de GMR over het besluit wordt afgewezen. Ook over het salaris van de bestuurder wordt geen advies aan de GMR gevraagd. De VTOI zegt daar ook niets over. Het besluit is ter informatie aan de heer [XX] meegedeeld. (…) De RvT vraagt de heer [XX] over het besluit niet te communiceren maar het wel uit te voeren. De facturering kan in juni plaatsvinden. (…)".

2.5

In het op 28 mei 2015 gehouden onderling overleg tussen de RvT en bestuurder van STOVOH is het Rooster van Aftreden en de aanstaande herbenoeming van een aantal leden van de RvT als agendapunt 4 aan de orde gekomen. Hierin is opgetekend dat de leden van de RvT allen zijn benoemd per oktober 2011, aftredend per 31 december 2015 en herbenoembaar zijn per 1 januari 2016, waarbij de leden [eiser sub 1] , [eiser sub 3] en [eiser sub 6] herbenoembaar zijn verklaard.

2.6

In augustus/september 2015 is het proces van herbenoeming van de RvT-leden in gang gezet, waarbij door de bestuurder van STOVOH overleg met de gemeente is gevoerd. In een e-mail van 11 september 2015 van de bestuurder aan de RvT valt te lezen, voor zover hier van belang:

"(…) Om de benoeming nog in 2015 rond te krijgen, wil men meewerken aan een uiterste aanleverdatum aan de gemeente van 10 november 2015 (16 november in College en ook direct aanleveren aan het Presidium). Benoeming dan op 17 december. (…)". Bij de werving van nieuwe leden voor de RvT is ook een extern bureau betrokken en (de oudergeleding van) de GMR.

2.7

Op 15 oktober 2015 is er een reguliere vergadering geweest van de RvT met de bestuurder. Onder meer de benoemingsprocedure van de nieuwe leden voor de RvT staat op de agenda. Ook op 15 oktober 2015 heeft de RvT een overleg gehad met de Gemeenschappelijk MedezeggenschapsRaad, hierna: GMR. Daarin komt blijkens het verslag aan de orde dat de GMR herhaaldelijk om stukken heeft gevraagd over de

(her-)benoemingen en de beloning van de RvT maar deze niet heeft gekregen. De RvT stelt zich op het standpunt dat deze stukken niet openbaar zijn.

2.8

Op 28 oktober 2015 vindt er overleg plaats tussen de (oudergeleding van) de GMR en de bestuurder van STOVOH. In dit overleg stelt de GMR zich op het standpunt dat STOVOH per 15 september 2015 niet meer beschikt over een rechtsgeldig benoemde RvT waarbij zij 1) besluit voor de benoeming van de leden van de RvT een bindende voordracht te doen aan de (Raad van de) gemeente Hoogeveen en 2) besluit de huidige leden van de RvT uit te sluiten van voordracht. De GMR verwijt - blijkens het verslag - de RvT dat deze in strijd handelt met de code Goed Onderwijsbestuur, met wet- en regelgeving zoals de WVO, de Wet Medezeggenschap op Scholen, alsmede met de statuten. De communicatiestijl van de RvT wordt als schofferend ervaren.

2.9

Op 16 oktober 2015 heeft de bestuurder van STOVOH overleg met wethouder Vos van de gemeente Hoogeveen over de ontwikkelingen binnen STOVOH. Op 19 oktober 2015 vindt er een informeel overleg plaats tussen deze wethouder en enkele leden van de RvT. Bij brief van 5 november 2015 aan de bestuurder van STOVOH stelt de gemeente Hoogeveen vast dat er op dat moment geen geldige RvT is bij STOVOH en geeft zij opdracht aan de bestuurder om conform de statuten een voorziening bij de rechtbank te vragen om in een tijdelijke oplossing van de situatie te voorzien.

2.10

In een e-mail van 6 november 2015 aan de RvT informeert de bestuurder van STOVOH dat hij opdracht heeft gekregen van de gemeente Hoogeveen om op grond van art. 10 lid 13 van de statuten een voorziening aan te vragen bij de rechtbank om één of meer personen aan te wijzen om de taken en bevoegdheden van de RvT waar te nemen. Voorts bericht de bestuurder, voor zover hier van belang:

"(…) Gelet op de wijze waarop de voormalige RvT met de vertrouwensbreuk met de GMR is omgegaan en daarbij op geen enkele wijze aanleiding heeft gezien de bestuurder vanuit zijn verantwoordelijkheid bij deze problematiek te betrekken, zie ik thans geen aanleiding voor een verder onderhoud met de voormalige RvT over de ontstane situatie. (…).".

2.11

Op 6 november 2015 heeft de RvT besloten zijn werkzaamheden per direct te beëindigen.

2.12

Bij facturen van 12 en 16 december 2015 hebben de leden van RvT ieder voor zich een factuur aan STOVOH gestuurd voor het honorarium conform de nieuwe vastgestelde beloning over de tweede helft van 2015 tot aan 6 november 2015. STOVOH heeft deze facturen ondanks aanmaning en sommatie niet voldaan.

2.13

Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2015 is op verzoek van STOVOH op de voet van art. 2:294 BW een voorgestelde wijziging van de statuten van STOVOH goedgekeurd. Op 30 december 2015 zijn de statuten gewijzigd. Op

21 januari 2016 is een waarnemend RvT aangetreden. Per 8 september 2016 is een nieuwe RvT aangetreden.

2.14

Bij besluit van de RvT van 27 mei 2016 is het eerdere besluit van de RvT van

17 februari 2015 inzake de honorering ingetrokken en is een nieuwe honorering

vastgesteld per 1 januari 2016 naar het niveau van 2011.

2.15

Artikel 24e1 (Inhoud intern toezicht) van de Wet op het voortgezet Onderwijs luidt, voor zover hier van belang:

1 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 103, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

(…)

4 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van toezicht (…)".

Met de sub b. genoemde code wordt gedoeld op de Code Goed Onderwijsbestuur VO, laatstelijk vastgesteld door de VO-Raad op 4 juni 2015. In deze code worden in paragraaf 1.2 de Wet Normering Bezoldiging Topfunctionarissen (WNT) en de richtlijn voor honorering van toezichthouders in het onderwijs van de VTOI, de Vereniging voor Toezichthouders in OnderwijsInstellingen, relevant geacht voor deze code.

De vorderingen en de verweren, samengevat en zakelijk weergegeven

in conventie

3.1

De RvT vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. STOVOH te veroordelen tot betaling binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis aan:

- [eiser sub 1] een bedrag ad. € 5.248,95;

- [eiser sub 2] een bedrag ad. € 3.499,30;

- [eiser sub 3] een bedrag ad. € 3.499,30;

- [eiser sub 4] een bedrag ad. € 3.499,30;

- [eiser sub 5] en [eiser sub 6] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.499,30, des dat aan de één betalende, gedaagde jegens de ander zal zijn gekweten;

2. STOVOH te veroordelen aan de RvT te betalen wegens buitengerechtelijke incassokosten € 967,46, alsmede de over de hoofdsom van € 19.246,15 tot en met 2 mei 2016 verschuldigde wettelijke rente ad. € 532,25, te vermeerderen met de vervallen rente vanaf

3 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;

3. STOVOH te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

Tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten stelt de RvT daartoe het volgende. Het besluit met betrekking het honorarium is bevoegd genomen. Daarbij is de RvT binnen de kaders van de WNT-2 en de beleidslijnen van de VO-Raad en de VTOI gebleven. Van strijdigheid van het besluit met het belang van de stichting, de school of het belang van de samenleving (art. 10 lid 14 statuten) is geen sprake. Bij dat besluit is het advies van de bestuurder meegewogen. De RvT zou zelf de GMR informeren, wat was geagendeerd voor het overleg op 15 oktober 2015. Het overleg van 15 oktober 2015 heeft tot een vertrouwensbreuk met de GMR geleid. In het hele proces tot (her-)benoeming van de RvT is door alle betrokkenen over het hoofd gezien dat formeel de benoeming tot 15 september 2015 gold. De focus lag meer op de rol die de (oudergeleding van de) GMR bij de benoeming zou moeten krijgen. Dat de RvT ná 15 september 2015 formeel niet meer geldig benoemd was, had in overleg met de gemeente Hoogeveen kunnen worden opgelost. De bestuurder, waarmee de RvT intussen een moeizame samenwerking had, heeft de impasse tussen de RvT en de GMR aangegrepen om te voorkomen dat van herbenoeming van de leden van de RvT nog sprake zou kunnen zijn. Tot 6 november 2015 heeft de RvT in samenwerking met de bestuurder zijn toezichthoudende taken verricht. Hij heeft dan ook recht op honorering van zijn werkzaamheden tot die datum.

3.2

STOVOH heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van de RvT in zijn vorderingen, althans dat zijn vorderingen worden ontzegd, met hoofdelijke veroordeling van de RvT in de kosten van de procedure. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Het geschil vloeit voort uit eigenmachtig en autoritair optreden van de RvT waarbij hij signalen vanuit de organisatie negeerde. Reeds in maart 2015 is de RvT erop gewezen dat de benoeming per 15 september 2015 eindigde. Om deze reden is in de vergadering van mei 2015 een advies van mr. Groen ingebracht. In die vergadering heeft de RvT eenzijdig een Rooster van Aftreden ingebracht waarbij hij heeft besloten dat de RvT aan kon blijven tot

31 december 2015. In de RvT is daarna nog slechts gesproken over de werving van de nieuwe RvT-leden en de rol van de GMR daarin. De RvT en de GMR stonden al enige tijd op gespannen voet met elkaar. Dit vanwege het feit dat de RvT in zijn optreden naar de bestuurder en GMR toe iedere openheid en transparantie miste. De relatie verslechterde in rap tempo toen de RvT aanhoudend bleef weigeren de notulen van de RvT aan de GMR te verstrekken omdat dit volgens de RvT geen openbare informatie betrof. Een ander heikel punt in de relatie met de GMR was dat de RvT niet transparant was over zijn honorering. Het stak de GMR met name dat het besluit tot verhoging van de honorering buiten medeweten van de GMR om was genomen en zij dit achteraf moest vernemen en door deze exorbitante verhoging van de vergoeding van de RvT STOVOH in 2016 0,5 fte extra moest bezuinigen op het personeel. De GMR heeft de RvT in een overleg op 15 oktober 2015 nogmaals bevraagd over de herbenoeming en de gewijzigde honorering. De opstelling van de RvT was voor de GMR uiteindelijk aanleiding het vertrouwen in eisers op te zeggen. Tegen voornoemde achtergrond hebben de leden van de RvT geen recht op enige vergoeding over de periode van 15 september 2015 tot 1 november 2015 aangezien zij in deze periode geen lid meer waren van de RvT en ook de zaken niet zijn waargenomen. Wat betreft de vordering van de RvT, voor zover die betrekking heeft op de periode 1 januari 2015 t/m 15 september 2015 stelt STOVOH primair dat het besluit van 17 februari 2015 vergaand in strijd is met artikel 10 lid 14 van de statuten (oud), zodat het besluit op basis van artikel 14 Boek 2 BW nietig moet worden geacht. Voor zover de rechtbank van mening is dat het besluit niet in strijd is met de statuten stelt STOVOH subsidiair dat het besluit van 17 februari 2015 op

27 mei 2016 door de RvT is ingetrokken wegens strijd met de Code Goed Bestuur (hierna: CGB), zodat de RvT zijn vordering baseert op een non-existent besluit.

in reconventie

3.3

STOVOH vordert bij vonnis de RvT hoofdelijk, des dat de één betalende de ander tot het beloop dier betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen aan STOVOH te betalen een bedrag groot € 23.955,77, althans een in goede Justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2015, hetzij de vroegst mogelijke dag, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de RvT in de kosten van de procedure. STOVOH stelt daartoe dat de vergoeding die de RvT toekomt, dient te

worden gebaseerd op de regeling zoals die gold vanaf 2011, derhalve € 3.000,00 excl. btw voor de gewone leden en € 4.500,00 excl. btw voor de voorzitter. De leden van de RvT hebben in 2015 reeds een vergoeding ontvangen van € 4.125,00 voor hun

werkzaamheden voor de RvT; de voorzitter heeft in dat verband € 7.486,87 ontvangen. STOVOH vordert het teveel betaalde terug wegens onverschuldigde betaling. Daarnaast heeft de RvT STOVOH met zijn handelswijze financiële schade berokkend. STOVOH was genoodzaakt zich van rechtsbijstand te voorzien om een verzoekschriftprocedure te voeren bij de rechtbank voor de benoeming van nieuwe toezichthouders. STOVOH heeft [eiser sub 1] c.s. bij brief van 16 december 2015 aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade.

3.4

De RvT heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring, althans tot afwijzing van de vordering van STOVOH, met veroordeling van STOVOH in de proceskosten. Hij heeft daartoe het volgende verweer gevoerd. Niet in debat is dat de RvT op grond van artikel 9 van de statuten bevoegd is tot het vaststellen van zijn honorering. Van strijdigheid van het besluit met artikel 10 lid 14 van de statuten, te weten met het belang van de Stichting, het belang van de school dan wel het belang van de samenleving is geenszins sprake. Aanpassing van de vergoeding van de RvT is vanwege een professionaliseringsslag en taakverzwaring binnen het voorgezet onderwijs sinds de invoering van de WNT-2 breed aan de orde. De door de RvT in haar besluit vastgestelde vergoeding past daarbinnen, zij is niet exorbitant en sluit aan bij de door VTOI geadviseerde honoreringskaders. De RvT heeft in december 2014 een onderzoek ingesteld, in februari 2015 een voorgenomen besluit geformuleerd, daarbij de adviezen van de VTOI afgewacht en door de accountant hierop een laatste check laten doen waarna ter zake eind mei 2015 door de RvT definitief is besloten. Hij heeft binnen de maatschappelijke context van de instelling en de gevraagde inzet van de toezichthouders

om zijn taak goed te kunnen uitoefenen een gepaste vergoeding vastgesteld. De RvT stelt vast dat STOVOH niet voldoet aan haar stelplicht door na te laten te stellen op welke grondslag zij meent dat de leden van RvT aansprakelijk zijn voor de kosten voor rechtsbijstand c.a. Van onbehoorlijke taakvervulling en/of een onrechtmatige daad is geen sprake. Aangaande het memorandum van mr. Groen van mei 2015 merkt de RvT op dat deze door de bestuurder van STOVOH nimmer is ingebracht als formeel vergaderstuk, noch is in de vergadering van 28 mei 2015 door de bestuurder van STOVOH enige opmerking gemaakt over de passage in het memorandum die gaat over de herbenoeming en/of de mogelijke consequenties van de verlenging van de termijnen. Geen enkele keer is door de bestuurder van STOVOH opgemerkt dat de ingezette koers voor (her-)benoeming van de RvT onhaalbaar was. Door hem is zonder enig bezwaar uitvoering gegeven aan het besluit van de RvT, onder meer door contact te leggen met de gemeente over de voorgenomen herbenoeming.

De beoordeling in conventie en in reconventie

4. De conventie en de reconventie lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor gezamenlijke behandeling.

5. Tussen partijen is niet in discussie dat de RvT bevoegd is zijn honorarium vast te stellen. Het besluit is dus op zichzelf bevoegd genomen.

6.1

Ter afwering van de vorderingen van de RvT beroept STOVOH zich primair op de nietigheid op de voet van art. 2:14 lid 1 BW van het besluit van 17 februari 2015 tot vaststelling van de honorering. Dit op grond van strijdigheid van art. 10 lid 14 van de statuten. Dit lid luidt: "Bij de vervulling van zijn taak richt de Raad van Toezicht zich naar het belang van de stichting, het belang van de scholen die door de stichting in stand worden gehouden en het belang van de samenleving.". De kantonrechter overweegt het volgende.

6.2

Onder de noemer van art 2:14 lid 1 BW valt te brengen een besluit van een orgaan van de rechtspersoon dat naar inhoud of strekking strijdig is met de statuten. De kantonrechter merkt de RvT aan als een orgaan van de stichting. Om vast te stellen of een besluit in strijd is met de statuten, zal de kantonrechter deze moeten uitleggen. De subjectieve bedoelingen van de opstellers kunnen hierbij slechts een geringe rol spelen. In plaats daarvan zal gezocht moeten worden naar de meest redelijke uitleg op grond van objectieve maatstaven.

6.3

Art. 10 lid 14 van de statuten houdt naar het oordeel van de kantonrechter de opdracht in aan de RvT om zich te laten leiden door de belangen van de stichting, de scholen en de samenleving. Dit impliceert dat de RvT dat belang voorop moet stellen. Bij de stichting kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de samenwerking met de bestuurder en de vaststelling van een goede begroting. Bij de scholen kan worden gedacht aan de leerlingen, het onderwijzend personeel, het onderwijs zelf, de ouders, de GMR, maar ook bijvoorbeeld de beeldvorming. Bij de samenleving kan worden gedacht aan de samenleving in een wat breder, meer verwijderd verband, waarbij de besteding van publieke middelen een rol zal spelen. Maar ook kan worden gedacht aan de 'maatschappelijke context' waarin de instelling zich bevindt (zoals de VTOI het formuleert in haar Handreiking Honorering). Daarbij kan worden gedacht aan de gemeente Hoogeveen, andere VO-scholen, maar ook de VO-Raad en de VTOI. Deze vertegenwoordigen immers de scholen en de toezichthouders. Ook over de band van

art. 24e1 WVO in samenhang met de Code Goed Onderwijsbestuur VO diende de RvT de belangen van de VO-Raad en de VTOI, bij zijn besluitvorming te betrekken.

6.4

De bestuurder heeft in de vergadering van 17 februari 2015 verzocht om uitstel van de beslissing inzake de honorering in afwachting van beleidsvorming door de VO-Raad en de VTOI. De VO-Raad heeft in een publicatie van 19 februari 2015 (productie 15 conclusie van antwoord) te kennen gegeven: "Dit nieuwe maximum kan op zichzelf geen reden zijn om bestaande afspraken binnen schoolbesturen te wijzigen. Onderwijsgeld moet doelmatig worden ingezet en zoveel als mogelijk ten gunste komen van het onderwijs. Een wijziging van de bezoldiging van toezichthouders is daarom uitsluitend acceptabel als er aantoonbaar en inhoudelijk redenen zijn, bijvoorbeeld door veranderingen in werkzaamheden, om een hogere bezoldiging toe te kennen (…)". De VTOI had haar leden geadviseerd terughoudend te zijn (productie 14 conclusie van antwoord): "Honorering interne toezichthouders. Oproep tot terughoudendheid (…) Het bestuur roept de leden van de VTOI op dringend de extra ruimte niet te gebruiken en de uitkomst van de discussie over dit onderwerp af te wachten" en "Zolang het advies nog niet is vastgesteld, adviseert het bestuur de leden om de honoraria voor de toezichthouders sowieso niet aan te passen. (…) Meer in het algemeen is het bestuur van de VTOI van mening dat de verhoging van het honorarium voor toezichthouders op basis van een inhoudelijke argumentatie moet plaatsvinden en altijd in relatie moet staan tot de feitelijke werkzaamheden van toezichthouders. Het zonder meer benutten van de extra honoreringsruimte die de WNT-2 biedt, acht het bestuur niet wenselijk.". De RvT heeft het besluit tot verhoging van de honoraria vastgesteld, met de kanttekening dat als de VTOI heeft geadviseerd daarop zal worden geacteerd. De Notulen van 17 februari 2015 vermelden, voor zover hier van belang: "(…)Mevrouw [eiser sub 1] gaat door op de inhoud van het advies en op het advies om te wachten op richtlijnen van de VO-raad en de vtoi. De RvT-leden zijn van mening dat de VO-raad niet gaat over de honorering van toezichthouders. De VTOI is de eigen koepel van de leden van deze RvT. Als er in de VTOI iets gebeurt, waardoor de honorering niet passend is, dan zal de RvT daar op acteren. De aanpassing wordt ingevoerd. De RvT heeft het HHR erop nagelezen en geconstateerd, dat de honorering de eigen bevoegdheid is van de RvT. Bij het goedkeuren van de begroting heeft de RvT ook een voorbehoud gemaakt ten aanzien van het budget voor de RvT. Overigens vindt de RvT het effect op de begroting niet dermate, dat het aan de GMR moet worden voorgelegd. De RvT realiseert zich, dat dit een bevoegdheid van de bestuurder is en laat dat aan de bestuurder over. De RvT zal zelf de GMR informeren over de budgetaanpassing.(…)".

In de vergadering van 16 april 2015 heeft de bestuurder een 'moreel appel' gedaan op de RvT om - gelet op de adviezen van de VO-Raad en de VTOI - het besluit '(voorlopig) te herzien en hiermee een inhoudelijke discussie over de redelijke hoogte van de honorering in relatie tot de inzet en verantwoordelijkheid mogelijk te maken en hieromtrent een advies vragen aan de medezeggenschap'. Daarbij wordt gewezen op de krimp en de bezuinigingen in de organisatie, de arbeidsvoorwaarden van het personeel dat jarenlang op de nullijn heeft gezeten en het dreigende structurele tekort van € 400.000,00 binnen vier à vijf jaar. De RvT heeft hieraan geen gehoor gegeven. Daarnaast heeft de RvT geen gehoor gegeven aan verzoeken van de GMR om inzage c.q. afgifte van stukken van de RvT in verband met de wijziging van de honorering en de (her-)benoeming van leden van de RvT. De RvT stelt zich op het standpunt dat het besluit slechts aan de GMR toegelicht zal worden. De notulen vermelden, voor zover hier van belang: "(…) Mevrouw [eiser sub 1] zegt, dat de heer [XX] de in de notitie genoemde overwegingen vorige keer mee had moeten geven. De advisering beïnvloedt de besluitvorming niet. De RvT heeft een goede lijn gekozen en de aanbevelingen van VTOI meegenomen. Advies vragen aan de GMR over het besluit wordt afgewezen. Ook over het salaris van de bestuurder wordt geen advies aan de GMR gevraagd. De VTOI zegt daar ook niets over. Het besluit is ter informatie aan de heer [XX] en de GMR meegedeeld. De RvT legt verantwoording af in het jaarverslag. (…)".

6.5

In de Handreiking Honorering van begin april 2015 van de VTOI valt (onder meer) te lezen op p. 3 dat de bezoldiging in het algemeen wordt vastgesteld rekening houdend met de maatschappelijke context van de instelling en de gevraagde inzet van de toezichthouders om hun taak goed te kunnen uitvoeren, en op p. 5 enkele mogelijke invalshoeken om tot een redelijke vergoeding te komen:

"• RvT stelt na overleg met de bestuurder een toezichtvisie, toezichtkader, toetsingskader

en informatieprotocol vast.

• RvT raamt na overleg met de bestuurder in hoeveel tijd de RvT gaat besteden aan het

uitvoeren van de vastgestelde toezichtvisie.

• Om het instellingstoezichttarief vast te stellen neemt men het feitelijk bruto salaris van de

bestuursvoorzitter en deelt dit door 1659 uur (zie de bestuurders cao).

• De vergoeding van de Raad van Toezichtleden is dan het instellingstoezichttarief maal

het aantal te verwachten besteden uren.

• De noodzakelijk te maken reiskosten worden vergoed.

• Voor elk lid van de Raad is er een budget voor opleidingen/trainingen/congressen

(kennisbevordering) dat gelijk is aan het opleidingsbudget dat voor een lid van het

onderwijzend personeel beschikbaar is in de betrokken instelling. Hierbij gaan we er

vanuit dat de uren voor de opleiding in eigen tijd geschiedt, dus niet wordt meegeteld in

de uren inschatting en apart gehonoreerd. (…)".

6.6

Uit de notitie van de RvT van 9 oktober 2015 (productie 22 conclusie van antwoord in reconventie) volgt dat de RvT zijn honorering heeft gebaseerd op een bedrag tussen de gemiddelde honorering volgens de VTOI-tabel uit 2014 (gebaseerd op de omzet van STOVOH) en het maximum volgens de WNT-2 (gebaseerd op het salaris van de bestuurder). Uit deze notitie blijkt niet dat deze is gerelateerd aan het aantal te besteden uren in relatie tot de toegenomen taken en verantwoordelijkheden van de RvT. De RvT heeft gesteld dat een raming is gemaakt van de bestede uren, maar daarvan is de kantonrechter niet gebleken. Ook anderszins is de kantonrechter niet gebleken dat de honorering is gerelateerd aan het aantal bestede uren (zie hierna onder 6.7). Maar ook al zou dit zo zijn, enige onderbouwing en motivering van de keuze voor dit gemiddelde ontbreekt. De RvT stelt dat de honorering ter toetsing aan de accountant is voorgelegd, maar deze is niet in het geding gebracht en niet blijkt dat dit meer inhoudt dan een rekenkundige exercitie aan de hand van het inkomen van de bestuurder. Ook ontbreekt een toelichting op de (toegenomen) taken en verantwoordelijkheden van de RvT. Daarmee lijkt de rechtvaardiging van de verhoging enkel te zijn ingegeven door de vaststelling van de WNT-2. Dit terwijl zowel de VO-Raad als de VTOI te kennen had gegeven dat de WNT-2 op zichzelf geen rechtvaardiging is voor de verhoging van de honorering. De RvT heeft hiermee naar het oordeel van de kantonrechter geen rekenschap gegeven van deze aanbevelingen, hetgeen, zoals de kantonrechter hierboven heeft overwogen, wel van de RvT mocht worden verwacht, mede gelet op art. 10 lid 14 van de statuten.

6.7

Bij akte van 27 maart 2017 heeft de RvT een urenoverzicht van het schooljaar 2014/2015 overgelegd. Bij akte van 25 april 2017 heeft STOVOH daarop gereageerd. De kantonrechter stelt vast dat daarmee de inhoudelijke discussie is gevoerd die eerder, bij het voornemen tot het besluit had moeten worden gevoerd. Hoewel de RvT niet meer heeft kunnen reageren op de akte van STOVOH, acht de kantonrechter aannemelijk gemaakt dat het besluit van de RvT leidt tot een hoger uurtarief dan dat van de bestuurder. Dit laatste is niet in overeenstemming met de VTOI-handreiking. Als de herberekening van het aantal uren volgens STOVOH zou worden gehanteerd (maar daarover is ook geen debat gevoerd) zou het tarief zelfs aanmerkelijk hoger uitkomen. Van enige rechtvaardiging daarvoor blijkt niet.

6.8

STOVOH heeft in randnummer 45 van haar conclusie van antwoord in conventie uiteengezet dat het honorarium van de RvT van STOVOH met kop en schouders uitsteekt boven de honorering van de RvT van verschillende scholen uit de klasse B2 tot en met B5. De RvT heeft daar geen andersluidende informatie tegenover gesteld, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Ook daarin valt dus geen rechtvaardiging te vinden voor de forse verhoging van het honorarium van de RvT. Deze VO-scholen horen wel tot de maatschappelijke context waar de RvT rekening mee behoorde te houden.

6.9

Een toegenomen tijdsbesteding en toegenomen taken en verantwoordelijkheden, passend binnen een gewenste professionalisering van de Raden van Toezicht, kunnen een verhoging van de honorering rechtvaardigen. De RvT spreekt daar ook van in bijvoorbeeld de notulen van de vergadering van 12 december 2014. Deze zal dan wel goed moeten kunnen worden onderbouwd, waarbij de RvT zich dient te laten leiden door de belangen van de stichting, de scholen en de samenleving. Dat is de strekking van art. 10 lid 14 van de statuten. Met STOVOH is de kantonrechter van oordeel dat de adviezen van de VO-Raad en de VTOI daarvoor een normstellend kader geven. Wanneer daarvan wordt afgeweken, moet dat goed worden uitgelegd, aldus de Code Goed Onderwijsbestuur. Daarvoor is nodig een inhoudelijke discussie en een helder en transparant besluitvormingsproces waarbij rekenschap wordt gegeven van voornoemde belangen. Dat een inhoudelijk debat is gevoerd, is de kantonrechter niet gebleken en de besluitvorming is naar het oordeel van de kantonrechter ook niet transparant geweest. Waarin de rechtvaardiging ligt dat het individuele honorarium van de leden van de RvT met een factor 2,75 wordt verhoogd, blijkt niet, behalve dat deze binnen de kaders van de WNT-2 ligt. In een tijd waarin

- maatschappelijk gezien - salarissen van bestuurders onder een vergrootglas liggen, het hier gaat om publieke middelen en STOVOH kennelijk afstevent op een tekort op de begroting, behoorde de RvT te begrijpen dat dit besluit tot onbegrip zou leiden, zowel binnen als buiten de scholen. Eens temeer moet dan goed uitgelegd kunnen worden waarop de verhoging is gebaseerd en waarom deze in het belang is van de stichting, de scholen en de samenleving. Daarin is de RvT niet geslaagd. Het besluit moet dan ook in strijd worden geacht met art. 10 lid 14 van de statuten en is daarmee nietig.

6.10

Gelet hierop behoeft de tweede grondslag van het verweer, dat het besluit naderhand is ingetrokken, geen bespreking meer.

7.1

Uit het voorgaande volgt dat de RvT recht heeft op beloning op basis van de oude honoreringsregeling.

7.2

STOVOH voert als verweer dat de RvT na 15 september 2015 niet meer benoemd is zodat de leden van de RvT slechts recht hebben op een honorarium tot die datum. De kantonrechter overweegt het volgende. STOVOH voert aan dat de bestuurder de RvT heeft geïnformeerd over het feit dat de benoemingtermijn op 15 september 2015 afliep. Ook voert zij aan dat de RvT dit zelf had kunnen weten uit de notitie over dit onderwerp van mr. Groen. Mw. [eiser sub 1] van de RvT heeft ter comparitie verklaard (proces-verbaal, p. 2 onderaan) dat zij 'wel wist van 15 september' maar dat zij dacht dat het wel goed zat omdat [XX] overlegde met de gemeente Hoogeveen. De RvT stelt in dit verband dat de RvT en de bestuurder over de benoemingsprocedure geen verschil van inzicht hadden over de te volgen marsroute. De kantonrechter verwijst naar punt 2.6 bij de vaststaande feiten. Beide partijen wisten op enig moment dat de benoeming gold tot 15 september 2015. Maar beide partijen hebben hun werkzaamheden gewoon voortgezet, zoals het inrichten van de procedure tot (her-)benoeming van de RvT en het houden van de reguliere vergadering van 15 oktober 2015. Dusdoende heeft de bestuurder namens STOVOH bij de RvT de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat het feit dat de benoemingstermijn verstreek op 15 september 2015 geen beletsel was om de werkzaamheden (voorlopig) voort te zetten inclusief de bijhorende vergoeding. Was de bestuurder een andere mening toegedaan, dan had het op zijn weg gelegen de RvT daarop te wijzen. Dat de positie van de bestuurder dusdanig kwetsbaar was, dat hij zich dit niet kon permitteren, heeft STOVOH niet aannemelijk gemaakt. De kantonrechter is aldus van oordeel dat de RvT recht heeft op beloning tot 5 november 2015.

7.3

Uitgaande van de periode van 1 januari tot 5 november 2015 komt de kantonrechter op 309 dagen en afgerond tot een factor 0,85. Aldus hebben de gewone leden van de RvT recht op een beloning van € 2.550,00 exclusief btw ofwel € 3.085,50 inclusief btw en de voorzitter op € 3.825,00 exclusief btw ofwel € 4.628,25 inclusief btw. Uit wat hierna volgt, blijkt dat de RvT deze bedragen al heeft ontvangen, zodat de kantonrechter de vorderingen van de RvT zal afwijzen.

8. Aangezien de RvT overwegend in het ongelijk wordt gesteld, zal de kantonrechter hem veroordelen in de kosten van de conventie.

9.1

In reconventie vordert STOVOH enerzijds het teveel betaalde terug wegens onverschuldigde betaling en anderzijds schavergoeding wegens onoordeelkundig en eigengereid handelen van de RvT.

9.2

Waar de kantonrechter in conventie van oordeel is dat het besluit van de RvT nietig is, heeft van meet af aan een titel ontbroken voor een teveel aan genoten honorarium, dat daarmee onverschuldigd is betaald. De RvT heeft aangegeven dat de door STOVOH genoemde bedragen inclusief btw zijn, wat STOVOH niet meer heeft tegengesproken. Daartegenover heeft de RvT de door STOVOH vermelde uitbetaalde bedragen niet tegen gesproken, die hoger zijn dan de bedragen waarop de RvT recht heeft. Hiervan uitgaande, heeft STOVOH recht op terugbetaling van de voorzitter van de RvT van € 2.858,62 en van de gewone leden van € 1.040,00. Aldus zal de kantonrechter beslissen. De vordering tot hoofdelijke veroordeling wijst de kantonrechter af. De leden van de RvT hebben individueel gedeclareerd en zijn zonder nadere toelichting, die STOVOH niet heeft gegeven, niet hoofdelijk aansprakelijk te achten voor de schulden van de andere leden.

10. Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Met de RvT is de kantonrechter van oordeel dat STOVOH onvoldoende heeft gesteld om de RvT aansprakelijk te kunnen houden voor deze schade. Beide partijen hebben onderkend dat de benoeming op 15 september 2015 eindigde maar hebben in overleg met de gemeente aangestuurd op (her-)benoeming per 31 december 2015. Van de zijde van de RvT is aangegeven dat uitstel van de (her-)benoeming werd ingegeven door het zomerreces en de duur van de sollicitatieprocedures, zodat de termijn van 15 september niet meer zou worden gehaald. Een voorziening van de rechtbank vond men kennelijk niet nodig en eventuele nietige besluiten van de RvT hadden achteraf kunnen worden bekrachtigd door de nieuwe RvT. De gevraagde voorziening werd nodig geacht na de vertrouwensbreuk met de GMR. Dat de RvT daarin een aandeel heeft gehad, moge zo zijn maar daarmee is niet gezegd dat de RvT persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ook wanneer een wel benoemde RvT in dat geval in zijn geheel zou zijn terug getreden, zou een voorziening nodig zijn geweest. De slotsom is dat de kantonrechter deze vordering afwijst.

11. Waar partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de kosten van de reconventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

wijst de vorderingen van de RvT af;

veroordeelt de RvT hoofdelijk in de kosten van de procedure, aan de zijde van STOVOH gevallen, welke kosten worden begroot op € 1.000,00 voor het salaris van de gemachtigde.

in reconventie

veroordeelt na te noemen leden van de RvT om aan STOVOH te betalen:

- [eiser sub 1] een bedrag van € 2.858,62;

- [eiser sub 2] een bedrag € 1.040,00;

- [eiser sub 3] een bedrag van € 1.040,00;

- [eiser sub 4] een bedrag € 1.040,00;

- [eiser sub 5] en [eiser sub 6] hoofdelijk een bedrag van €1.040,00,

te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2015 tot aan de dag van de algehele betaling;

compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij haar eigen kosten dient te dragen;

in conventie en in reconventie

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst - voor zoveel nodig - het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.

typ/conc: 552/ GJJS

coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.