Bij de verdere beoordeling neemt de rechtbank als uitgangspunt de conclusie van
Drooglever Fortuyn dat [A] getraumatiseerd raakte aan de zijde van het geschonden
stoffelijk overschot van zijn dochter op de plaats van het delict.
In het kader van zijn verweer stelt[B] dat [A] naar verwachting ook zonder de
directe confrontatie met het stoffelijk overschot van zijn dochter de door Droogleever
Fortuyn vastgestelde psychische problemen zou hebben gekregen. De rechtbank verwerpt
dit verweer. Uit de rapportage van Drooglever Fortuyn volgt weliswaar dat de psychische
problemen mede gevoed zijn door gemis en verdriet en op basis van de stukken kan
geconcludeerd worden dat de geestelijke problemen van [A] mede zijn veroorzaakt dan
wel in stand zijn gehouden door factoren als de echtscheiding en onvrede en frustratie over
het politieonderzoek en de strafmaat, maar dit alles doet geen afbreuk aan de conclusie van
Drooglever Fortuyn dat het de confrontatie is geweest die heeft geleid tot een PTTS en een
complementaire verwerkingsproblematiek die aan een "normaal" rouwproces in de weg
heeft gestaan. Het door[B] gevoerde verweer dat de bij [A] door Droogleever
Fortuyn vastgestelde PTSS ook veroorzaakt kan zijn door "enkel" het overlijden van
Marianne en derhalve dus niet door de confrontatie, treft dan ook geen doel.
Voorts acht de rechtbank het niet billijk om het enkele voor de hand liggende feit dat er
(ook) sprake is van affectieschade, gelegen in het verdriet en gemis wegens het overlijden
van Marianne, in de weg te laten staan aan de meer dan voor de hand liggende conclusie dat
het de gruwelijke confrontatie is geweest die bij [A] tot geestelijk letsel en schade heeft
geleid. In situaties als de onderhavige kan niet verlangd worden dat met mathematische
zekerheid wordt aangetoond dat de schade alléén maar het gevolg is van de confrontatie en
niet (ook) van het verdriet of het geestelijk letsel door de moord. Los daarvan heeft te
gelden dat in deze zaak shockschade en affectieschade zo door elkaar heen lopen dat deze
afweging ook niet (op realistische wijze) schattenderwijs gemaakt kan worden.
In dit kader merkt de rechtbank tot slot nog op dat[B], door het achterlaten van een
verminkt, verkracht en vermoord lichaam van een meisje, zelf het bepaald niet onverwachte
gevolg in het leven heeft geroepen dat een naaste daarmee werd geconfronteerd en hierdoor
geestelijk letsel zou oplopen.
De door Drooglever Fortuyn geschetste en naar algemene maatstaven redelijkerwijs te
verwachten gevolgen van deze confrontatie, gelegen in het geestelijk letsel, dienen dan ook
volledig te worden toegerekend aan[B].