Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2021:8863

Rechtbank Noord-Holland
13-10-2021
13-10-2021
C-15-302790 - HA ZA 20-304
Civiel recht
Bodemzaak,Eerste aanleg - meervoudig

Exhibitie incident

Twee kerkgenootschappen moeten diverse officiële documenten verstrekken aan negentien vrouwen die stellen dat ze tussen 1951 en 1979 dwangarbeid moesten verrichten voor de katholieke congregatie van de Zusters van de Goede Herder.

De vrouwen stellen hierdoor schade te hebben geleden. Zij vinden dat de kerkgenootschappen onrechtmatig hebben gehandeld en civielrechtelijk aansprakelijk zijn.

De kerkgenootschappen betwisten dat zij aansprakelijk zijn en voeren verschillende verweren aan. Zij beroepen zich onder meer op verjaring van de vordering van de vrouwen. Ook voeren zij aan dat de vrouwen niet de juiste partijen hebben gedagvaard: zij zijn niet de rechtsopvolgers van de Nederlandse kerkprovincie of de kloosters en zij hadden geen feitelijke zeggenschap over de instellingen waar de meisjes verbleven.

De vrouwen vorderen in het exhibitie incident dat de kerkgenootschappen diverse documenten overhandigen zodat ze in de hoofdzaak kunnen onderbouwen dat de kerkgenootschappen wel degelijk de rechtsopvolgers zijn van de Nederlandse kerkprovincie en de kloosters. Met die stukken willen de vrouwen ook aantonen dat de rechtsvoorgangers van de kerkgenootschappen zeggenschap hadden over de instellingen waar de vrouwen dwangarbeid moesten verrichten.

De kerkgenootschappen beroepen zich ook in het incident op verjaring en stellen dat de vordering tot afgifte van stukken moet worden afgewezen.

De rechtbank wijst de vordering van de vrouwen gedeeltelijk toe. De kerkgenootschappen moeten diverse officiële documenten aan de vrouwen verstrekken binnen acht weken na de uitspraak. De rechtbank kan de vraag nu nog niet beantwoorden of het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en of de verjaring daarom moet worden doorbroken. Voor de doorbreking van de verjaring is onder meer van belang te weten of (de rechtsvoorgangers van) de kerkgenootschappen zeggenschap hadden over de instellingen waar de vrouwen destijds verbleven en zo ja, wat de aard en omvang daarvan is geweest. De stukken die de kerkgenootschappen moeten verstrekken, zullen de vrouwen hier meer duidelijkheid over kunnen geven. De rechtbank kan daarom in het incident niet oordelen over het verjaringsverweer. Dat verweer zal pas kunnen worden beoordeeld als de hoofdzaak inhoudelijk wordt behandeld.

Rechtspraak.nl
RAV 2021/109

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer / rolnummer: C/15/302790 / HA ZA 20-304

Vonnis in incident van 13 oktober 2021

in de zaak van

1. [eiseres 1],

wonende te [woonplaats] ,

2. [eiseres 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. [eiseres 3],

wonende te [woonplaats] ,

4. [eiseres 4],

wonende te [woonplaats] ,

5. [eiseres 5],

wonende te [woonplaats] ,

6. [eiseres 6],

wonende te [woonplaats] ,

7. [eiseres 7],

wonende te [woonplaats] ,

8. [eiseres 8],

wonende te [woonplaats] ,

9. [eiseres 9],

wonende te [woonplaats] ,

10. [eiseres 10],

wonende te [woonplaats] ,

11. [eiseres 11],

wonende te [woonplaats] ,

12. [eiseres 12],

wonende te [woonplaats] ,

13. [eiseres 13],

wonende te [woonplaats] ,

14. [eiseres 14],

wonende te [woonplaats] ,

15. [eiseres 15],

wonende te [woonplaats] ,

16. [eiseres 16],

wonende te [woonplaats] ,

17. [eiseres 17],

wonende te [woonplaats] ,

18. [eiseres 18] ,

wonende te [woonplaats] ,

19. [eiseres 19],

wonende te [woonplaats] ,

20. de stichting

STICHTING PROEFPROCESSENFONDS CLARA WICHMANN

gevestigd te Amsterdam,

eiseressen,

advocaten mr. L. Zegveld en mr. A. Vossenberg te Amsterdam,

tegen

1. het kerkgenootschap naar Frans recht

LES SOEURS DE NOTRE DAME DE CHARITÉ DU BON PASTEUR BELGIQUE, FRANCE, MAGYARORSZÁG, NEDERLAND

gevestigd te Angers, Frankrijk,

2. het kerkgenootschap ex artikel 2:2 BW

KLOOSTER EUPHRASIA

gevestigd te Bloemendaal,

gedaagden,

advocaten mr. P.F.P. Nabben en mr. E.J.M. Dubach te Haarlem.

Partijen zullen hierna gezamenlijk eiseressen en gedaagden genoemd worden. Eiseres onder 20 zal hierna afzonderlijk “de Stichting Clara Wichmann” worden genoemd. Gedaagde onder 1 zal afzonderlijk “de Provincie” worden genoemd en gedaagde onder 2 “het Klooster”.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 17 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken

  • -

    de incidentele conclusie tot exhibitie ex artikel 843a Rv

  • -

    de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv

  • -

    akte inbrengen stukken t.b.v. zitting d.d. 2 september 2021 van eiseressen met de producties E 52 A t/m F

  • -

    akte inbrengen stukken t.b.v. zitting d.d. 2 september 2021 van eiseressen met de producties E 53 t/m 58

  • -

    het proces-verbaal van het pleidooi in incident, gehouden op 2 september 2021 en de daarbij behorende pleitaantekeningen van de advocaten van eiseressen en gedaagden.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2 De zaak in het kort

2.1.

Eiseressen hebben in de periode 1951 tot 1979 in één of meer instellingen van de katholieke congregatie (of “orde”) van de Zusters van de Goede Herder (hierna: de Goede Herder) verbleven. Zij waren toen tussen de 11 en 21 jaar oud. Eiseressen zijn in de instellingen geplaatst door de kinderrechter op civielrechtelijke titel of op verzoek van hun ouders of voogd. De afgelopen jaren zijn in opdracht van de overheid onderzoeken verricht naar misstanden binnen de jeugdzorg sinds 1945 en in het bijzonder binnen instellingen van de Goede Herder. In het op 15 december 2019 verschenen rapport genaamd “Gedwongen arbeid bij de Goede Herder, De werkwijze in de instellingen van de kloosterorde De Goede Herder in de periode 1945-1975 en de rol van de overheid daarbij” hebben de hoogleraren G. Heerma van Voss en M. Houwerzijl geconcludeerd dat de arbeid die meisjes in de instellingen van de Goede Herder hebben moeten verrichten naar de destijds geldende (internationale) regels en normen in juridische zin kan worden gekwalificeerd als dwangarbeid. Eiseressen stellen dat ook zij in die instellingen van de Goede Herder dwangarbeid hebben moeten verrichten: zij werden gedwongen lange werkdagen te maken en zwaar werk te doen zoals schoonmaken, wassen en naaien. Eiseressen stellen dat zij als gevolg van de dwangarbeid schade hebben geleden. Eiseressen vinden dat gedaagden voor dat onrechtmatige handelen civielrechtelijk aansprakelijk zijn. Zij zijn volgens eiseressen de rechtsopvolgers van de Nederlandse kerkprovincie en de kloosters die destijds de instellingen waar eiseressen verbleven in stand hielden en daar feitelijke zeggenschap over hadden.

2.2.

Gedaagden betwisten dat zij aansprakelijk zijn en voeren verschillende verweren. Zij stellen zich onder meer op het standpunt dat de vorderingen van eiseressen zijn verjaard en dat eiseressen niet de juiste partijen hebben gedagvaard. Zij stellen dat de organisatie van de instellingen was ondergebracht in stichtingen en dat gedaagden geen feitelijke zeggenschap hadden in die stichtingen en ook niet in de kloosters. Volgens gedaagden zijn zij ook geen rechtsopvolgers van de Nederlandse Provincie of van de kloosters.

2.3.

Dat laatste standpunt is de aanleiding voor eiseressen om dit incident te openen en stukken bij gedaagden op te vragen (een zogenaamde exhibitievordering in te stellen). Eiseressen willen die stukken hebben om te onderbouwen dat gedaagden de rechtsopvolgers zijn van de Nederlandse Provincie en de kloosters en om te onderbouwen dat die rechtsvoorgangers zeggenschap hadden over de instellingen waar eiseressen dwangarbeid moesten verrichten.

Gedaagden voeren verschillende verweren in het incident en komen tot de conclusie dat de exhibitievordering moet worden afgewezen en in ieder geval moet worden beperkt tot alleen officiële documenten.

2.4.

In dit vonnis beslist de rechtbank alleen over de exhibitievordering en nog niet over de vorderingen in de hoofdzaak.

3 De vorderingen in het incident

3.1.

Eiseressen vorderen primair op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat gedaagden worden veroordeeld om afschriften te verstrekken van een groot aantal stukken die in de incidentele conclusie nader zijn genoemd.

3.2.

Ter zitting hebben eiseressen hun exhibitievordering verminderd. Zij vorderen niet langer afschrift van de genoemde Huishoudelijke Reglementen van de “huizen” en instellingen van de Goede Herder. Ook vorderen zij niet langer afgifte van stukken met betrekking tot alle instellingen en huizen van de Goede Herder in Nederland, maar alleen nog stukken met betrekking tot de huizen en instellingen die in het pleidooi zijn genoemd of waarnaar is verwezen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseressen daarmee doelen op de huizen en stichtingen (en één vereniging) genoemd in de punten 127 en 129 van de pleitnota.

3.3.

Voor het geval de rechtbank de vordering tot het verstrekken van kopieën geheel of gedeeltelijk afwijst, vorderen eiseressen subsidiair dat de rechtbank een deskundige aanstelt om de stukken te onderzoeken.

4 Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.

De Provincie is een in Frankrijk gevestigde kerkgenootschap naar Frans recht. De vorderingen tegen de Provincie hebben daarom een internationaal karakter. Dat betekent dat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen tegen de Provincie kennis te nemen. Die vraag moet worden beantwoord op basis van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Verordening Brussel I bis). De Nederlandse rechter is op grond van artikel 7 sub 2 van die verordening bevoegd, omdat de vordering is gebaseerd op onrechtmatig handelen en de door eiseressen gestelde schadetoebrengende feiten zich in Nederland hebben voorgedaan.

4.2.

Wat betreft het recht dat van toepassing is op de vordering tegen de Provincie overweegt de rechtbank het volgende. De door eiseressen gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden vóór 11 januari 2009. De Verordening (EG) nr. 864/2007 (Verordening Rome II), maar ook de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD) waren toen nog niet in werking getreden. De regeling van de WCOD sluit echter nauw aan bij het daarvoor geldende conflictenrecht dat was gevormd in de rechtspraak van de Hoge Raad, in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 19 november 1993 (NJ 1994/622). Hoewel de schadeveroorzakende gebeurtenissen ruim vóór de inwerkingtreding van de WCOD hebben plaatsgevonden, kan de WCOD daarom in dit geval toch tot uitgangspunt worden genomen. Volgens artikel 3 van de WCOD is het recht van toepassing van het land waar de gestelde onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden. In dit geval is dat Nederland, zodat op de vordering tegen de Provincie Nederlands recht van toepassing is.


5. De beoordeling van de vorderingen in het incident

Geen duidelijk geformuleerde vordering

5.1.

Het eerste verweer van gedaagden is dat er aan het eind van de incidentele conclusie niet een concrete vordering (“petitum”) is opgenomen, waardoor onduidelijk is wat eiseressen precies willen.

5.2.

Dit verweer van gedaagden slaagt niet. In artikel 111 lid 2 onder d Rv is het vereiste opgenomen dat de dagvaarding “de eis en de gronden daarvan” moet inhouden. De dagvaarding moet dus de eis (petitum) bevatten en de gronden van die eis. Dit voorschrift is bedoeld om ervoor te zorgen dat het voor de gedaagde voldoende duidelijk is wat van hem wordt verlangd, zodat hij zich daartegen behoorlijk kan verdedigen. In beginsel is vereist dat “op een voldoende in het oog springende wijze in de dagvaarding een afzonderlijk en als zodanig herkenbaar petitum voorkomt”. Als uit de verdere inhoud van de dagvaarding echter zonder meer duidelijk is tegen welke vordering de gedaagde zich heeft te verweren, kan daarin een voldoende duidelijke en bepaalde conclusie besloten liggen, ook als een uitdrukkelijk petitum ontbreekt1. Dit laatste doet zich in deze zaak voor. In de incidentele conclusie is in hoofdstuk 2 voldoende duidelijk gemaakt welke stukken eiseressen vorderen. Uit het verweer dat gedaagden per categorie stukken hebben gevoerd blijkt ook dat zij zich voldoende hebben kunnen verdedigen.

In de conclusie staat bovendien een aantal keer dat eiseressen “afgifte” en “afschrift” van de stukken willen. Weliswaar wordt af en toe ook over “inzage” gesproken, maar voldoende duidelijk is dat eiseressen zelf kopieën van de stukken willen hebben. Ter zitting heeft de advocaat van eiseressen dat ook expliciet gezegd. Het vermelden van een termijn waarbinnen de stukken volgens eiseressen moeten worden afgegeven is tot slot niet vereist. De rechtbank kan die termijn zelf bepalen en gedaagden hebben daar op zitting voldoende over kunnen zeggen.

Het verjaringsverweer

5.3.

In de conclusie van antwoord in de hoofdzaak stellen gedaagden zich op het standpunt dat de vordering van eiseressen is verjaard. In het incident beroepen gedaagden zich ook op die verjaring. Zij voeren aan dat eiseressen vanwege de verjaring van de vordering in de hoofdzaak niet in een rechtsbetrekking tot gedaagden staan en ook geen rechtmatig belang hebben bij de gevorderde stukken.

5.4.

Eiseressen stellen zich op het standpunt dat het verjaringsverweer in dit exhibitie incident buiten beschouwing moet worden gelaten. Zij voeren daartoe als eerste aan dat verjaring een verweer is dat niet in dit incident thuis hoort. Verder voeren eiseressen aan dat gedaagden in de hoofdzaak als verweer voeren 1) dat eiseressen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat gedaagden niet de rechtsopvolgers zijn van de Nederlandse Provincie en de kloosters waar eiseressen destijds hebben verbleven en 2) dat de Nederlandse Provincie en de kloosters geen zeggenschap hadden over de instellingen waar eiseressen verbleven. Deze twee verweren van gedaagden moeten in de hoofdzaak eerst worden beoordeeld voordat wordt toegekomen aan de vraag of de verjaring kan worden doorbroken. Voor de beoordeling van deze verweren zijn de stukken die eiseressen in het exhibitie incident vorderen juist van belang, want die stukken zien op de rechtsopvolging en de zeggenschap. Het verjaringsverweer kan volgens eiseressen dus pas worden beoordeeld in de hoofdzaak, nadat de gevorderde stukken zijn verstrekt.

5.5.

De rechtbank stelt voorop dat een verjaringsverweer op zichzelf in ieder incident en dus ook in dit (exhibitie) incident gevoerd mag worden. Het standpunt van eiseressen dat dit verweer uitsluitend in de hoofdzaak gevoerd mag worden en in dit incident daarom door de rechtbank buiten behandeling moet worden gelaten is dus onjuist. Toch komt de rechtbank in dit incident niet toe aan de beoordeling van het verjaringsverweer. De reden daarvoor is dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of de verjaring moet worden doorbroken de gezichtspunten mee moet wegen die de Hoge Raad heeft opgesomd in het “Gezichtspuntenarrest”2. Eén van de in dat arrest genoemde gezichtspunten is de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten. Voor dit gezichtspunt is onder meer van belang of (de rechtsvoorgangers van) gedaagden zeggenschap hebben gehad over de instellingen waar eiseressen destijds hebben verbleven en zo ja, wat de aard en omvang van die zeggenschap is geweest. Een deel van de stukken die eiseressen in dit exhibitie incident vorderen ziet op de mogelijke zeggenschap van gedaagden en die stukken kunnen dus van belang zijn voor de beoordeling van het verjaringsverweer. Het debat over het verjaringsverweer kan op dit moment in de procedure dus nog niet volledig gevoerd worden. De rechtbank kan de vraag of het beroep op verjaring van de vordering in de hoofdzaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en of de verjaring daarom moet worden doorbroken in dit exhibitie incident dus niet beantwoorden. Het verjaringsverweer treft daarom in dit incident geen doel en zal pas worden beoordeeld in de hoofdzaak.

De vereisten voor afgifte van stukken

5.6.

Een exhibitievordering is alleen toewijsbaar als aan de in artikel 843a lid 1 Rv genoemde voorwaarden is voldaan:

  1. rechtmatig belang bij de stukken,

  2. stukken betreffende een rechtsbetrekking waarbij eiseressen partij zijn,

  3. bepaalde stukken,

  4. degene van wie de stukken worden gevraagd moet die tot zijn beschikking hebben.

Lid 4 van artikel 843a Rv bepaalt vervolgens dat degene die deze stukken tot zijn beschikking of onder zich heeft niet verplicht is afschrift daarvan te verstrekken als:

  • -

    daarvoor gewichtige redenen zijn,

  • -

    redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder het verstrekken van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

5.7.

De rechtbank zal de onder 1 tot en met 3 genoemde vereisten hieronder eerst in het algemeen bespreken en vervolgens ingaan op de concreet gevorderde stukken. Daarna zal de rechtbank iets zeggen over de beschikbaarheid van de stukken (vereiste 4). Tot slot zal de rechtbank ingaan op de in lid 4 van artikel 843a Rv genoemde uitzonderingen die kunnen meebrengen dat gedaagden toch geen stukken hoeven te verstrekken.

Rechtmatig belang

5.8.

Gedaagden voeren als verweer (onder meer) aan dat zij niet de rechtsopvolgers van de Nederlandse Provincie en de kloosters zijn en dat die geen zeggenschap hadden in de instellingen. Eiseressen stellen dat deze verweren van gedaagden “bevrijdende verweren” zijn waarvan de bewijslast bij gedaagden ligt. Gedaagden hebben tot nu toe geen stukken overgelegd om hun verweer te onderbouwen. Eiseressen stellen dat zij er belang bij hebben om de stellingen van gedaagden over de organisatie en het intern functioneren van de Goede Herder in Nederland te kunnen controleren en zich tegen de standpunten van gedaagden te kunnen verweren. Eiseressen hebben daar de gevorderde stukken voor nodig.

5.9.

Gedaagden hebben tijdens de zitting aangegeven dat zij begrijpen dat eiseressen als buitenstaanders niet (kunnen) weten hoe de rechtsopvolging en zeggenschap binnen de Goede Herder was en is georganiseerd. Gedaagden hebben gezegd dat zij bereid zijn om dit uit te leggen en de bewijslast daarvan op zich te nemen en een oordeel van de rechtbank daarover te aanvaarden. Daarmee vervalt volgens gedaagden in belangrijke mate het belang van eiseressen bij afgifte van de stukken, zodat de exhibitievordering moet worden afgewezen.

5.10.

De rechtbank volgt gedaagden niet in dit verweer. De vraag of een partij de bewijslast heeft van de door hem gestelde feiten, is voor een exhibitievordering niet van belang en die vraag zal de rechtbank daarom in dit incident niet beantwoorden. Ook als de bewijslast van het ontbreken van rechtsopvolging en zeggenschap bij gedaagden komt te liggen, kunnen eiseressen namelijk nog steeds een rechtmatig belang hebben bij bepaalde stukken. Zij moeten in dat geval verweer kunnen voeren tegen de stellingen van gedaagden en (tegen)bewijs kunnen leveren en dus kan niet worden gezegd dat eiseressen geen rechtmatig belang (meer) hebben bij de gevorderde stukken. Bij welke concrete stukken zij wel en bij welke zij geen rechtmatig belang hebben, zal de rechtbank verderop in dit vonnis bespreken.

Rechtsbetrekking

5.11.

Eiseressen stellen dat de vordering in de hoofdzaak ziet op onrechtmatig handelen van gedaagden ten opzichte van eiseressen en dat daarom sprake is van een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad.

5.12.

Gedaagden voeren aan dat de exhibitievordering moet worden afgewezen, omdat eiseressen niet met alle rechtspersonen van wie zij afgifte van stukken vorderen een rechtsbetrekking hebben. Dit verweer slaagt niet. Artikel 843a Rv schrijft niet voor dat er een rechtsbetrekking moet bestaan tussen de partij die inzage vordert en de partij die de inzage kan leveren3. Vereist is alleen dat de stukken die worden gevorderd zien op een rechtsbetrekking waarbij de eiser die afschrift of inzage vordert partij is. De door eiseressen gestelde onrechtmatige daad is voldoende aannemelijk om een rechtsbetrekking aan te nemen waarbij eiseressen partij zijn. Of alle gevorderde stukken ook op die rechtsbetrekking zien, zal de rechtbank voor zover nodig later in dit vonnis bespreken.

5.13.

Gedaagden voeren ook nog aan dat de Stichting Clara Wichmann in ieder geval geen partij is bij enige rechtsbetrekking en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook dit verweer slaagt niet. De wetgever heeft bij het invoeren van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (de collectieve actie-procedure) een efficiënte en effectieve rechtsbescherming willen waarborgen van de belangen van een groep belanghebbenden. Deze belangen kunnen in een rechtszaak geldend worden gemaakt door een daartoe geëigende stichting, zoals de Stichting Clara Wichmann. Als een dergelijke stichting een exhibitievordering instelt, moet gekeken worden of de gevorderde stukken zien op een rechtsbetrekking waarbij de belanghebbenden voor wie de stichting optreedt partij zijn en niet naar de stichting zelf. De belanghebbenden zijn in dit geval andere vrouwen die in hun jeugd in instellingen van de Goede Herder hebben verbleven. Voor hen geldt net als bij eiseressen onder 1 tot en met 19 dat voldoende aannemelijk is dat zij partij zijn bij een rechtsbetrekking op grond van onrechtmatige daad.

Bepaalde bescheiden

5.14.

Op de vraag of de gevorderde stukken voldoende bepaald zijn, zal de rechtbank voor zover nodig ingaan bij de bespreking van de verschillende stukken waarvan eiseressen afschrift vorderen.

5.15.

In hun pleidooi hebben eiseressen een onderverdeling gemaakt in stukken die nodig zijn om de zeggenschap nader te onderbouwen en stukken die nodig zijn om de rechtsopvolging nader te onderbouwen. De rechtbank zal hieronder voor zover nodig aangeven in welk kader eiseressen de stukken vorderen en zal hierbij de volgorde van de stukken aanhouden zoals die in de incidentele conclusie tot exhibitie ex artikel 843a Rv zijn opgesomd.

A. Constituties van de Goede Herder die geldend waren of zijn in de periode vanaf 1950 tot heden

5.16.

De constituties zijn door gedaagden al verstrekt bij de conclusie van antwoord in het incident. Eiseressen hebben dus geen belang meer bij afgifte hiervan en zij hebben bij pleidooi ook verklaard daarvan af te zien. De vordering zal wat deze stukken betreft dan ook worden afgewezen.

B. Het vermogensrechtelijk reglement, statuten en andere interne regelingen van de Nederlandse Provincie, die geldend waren in de periode vanaf 1950 tot beëindiging

5.17.

Uit de pleitnota (punt 132 onder a t/m c) blijkt dat eiseressen met dit onderdeel van de vordering doelen op:

  1. het directorium voor de Nederlandse Provincie van de Zusters van de Goede Herder van 1981

  2. het Vermogensrechtelijk Reglement van de Nederlandse Provincie (onderdeel van het directorium) uit 1979, 2003 en 2006

  3. een bescheid betreffende de naamswijziging naar de Nederlandse Provincie, voorheen het ‘Liefdesgesticht van de Goede Herder’ genoemd.

5.18.

Eiseressen willen deze stukken om de zeggenschap te onderbouwen. Tijdens het pleidooi heeft de advocaat van gedaagden (in het algemeen) gezegd dat eiseressen bereid zijn afschriften te verstrekken van officiële stukken, zoals statuten, besluiten, akten en dergelijke. Gedaagden hebben die bereidheid wel in de tijd beperkt, want volgens gedaagden hebben eiseressen geen belang bij stukken die zien op zeggenschap na 1979 en gedaagden willen die stukken dan ook niet verstrekken. De rechtbank geeft gedaagden daarin gelijk. Geen van de eiseressen verbleef na 1979 nog in een instelling van de Goede Herder. Niet gesteld is dat dat wel zo was voor een van de overige vrouwen voor wie de Stichting Clara Wichmann optreedt. De toelichting van de advocaat van eiseressen dat ook stukken van na 1979 belangrijk zijn voor de zeggenschap, omdat onduidelijk is wanneer de stichtingen waarin de meisjes waren ondergebracht zijn opgeheven kan de rechtbank niet volgen. Dat zou misschien kunnen gelden voor stukken die iets kunnen zeggen over de rechtsopvolging, maar niet voor stukken die gaan over de zeggenschap. Bij stukken die zien op de zeggenschap na 1979 hebben eiseressen geen rechtmatig belang.

5.19.

De stukken vermeld in punt 5.17 onder a t/m c zijn op zich officiële stukken, maar het directorium van 1981 en de vermogensrechtelijke reglementen uit 2003 en 2006 genoemd onder a. en b. dateren van na 1979. Datzelfde geldt voor het onder c. vermelde bescheid betreffende de naamswijziging. Uit de omschrijving in de inventaris archief Goede Herder (zie bladzijde 47 onder nummer 1939 van productie 49 overgelegd bij de incidentele conclusie tot exhibitie ex artikel 843a Rv) blijkt dat dit gaat om een stuk uit 1992 en/of 1996. Eiseressen hebben als gezegd geen rechtmatig belang bij die stukken. Van de onder B gevorderde stukken zal de rechtbank dus alleen het vermogensrechtelijk reglement van de Nederlandse Provincie uit 1979 toewijzen.

5.20.

Eiseressen vorderen ook afgifte van “andere interne regelingen”. Eiseressen hebben dat zo omschreven om te ondervangen dat naar kerkelijk recht in het verleden een andere naam is gehanteerd voor documenten zoals het vermogensrechtelijk reglement. En omdat zij niet uit kunnen sluiten dat er specifieke regelingen uit het eigenrecht zijn opgesteld die zagen op rechtsopvolging. De rechtbank leidt hieruit af dat het eiseressen gaat om officiële documenten. De omschrijving “interne regelingen van de Nederlandse Provincie, die geldend waren in de periode vanaf 1950 tot beëindiging” is echter veel te ruim en onvoldoende bepaald, zeker gelet op de lange periode waarover deze regelingen worden gevorderd. De vordering zal wat de interne regelingen betreft dan ook worden afgewezen.

C. Het vermogensrechtelijk reglement, statuten en andere interne regelingen van de Europese Provincie, die geldend waren of zijn in de periode vanaf 2006 tot heden

5.21.

Eiseressen willen deze stukken om de zeggenschap te onderbouwen. Hierboven heeft de rechtbank al overwogen dat stukken die zien op de periode na 1979 niet relevant kunnen zijn voor de zeggenschap en dat eiseressen bij stukken van na dat jaar geen rechtmatig belang hebben. De vordering onder C zal daarom worden afgewezen.

D. Het vermogensrechtelijk reglement, statuten en andere interne regelingen van Klooster Euphrasia, die geldend waren of zijn in de periode vanaf 1950 tot heden

5.22.

Eiseressen willen deze stukken hebben om de zeggenschap te onderbouwen. Uit de pleitnota (punt 132 onder d) blijkt dat eiseressen met dit onderdeel van de vordering doelen op het Vermogensrechtelijk Reglement van Klooster Euphrasia vastgesteld op 31 oktober 1979, de gewijzigde versies van 25 januari 2006 en 2012. Dit reglement is een officieel stuk. Gedaagden hebben aangegeven dat zij bereid zijn dit te verstrekken, maar dat geldt alleen voor het reglement uit 1979 en niet voor de latere versies. Bij de gewijzigde versies van 2006 en 2012 hebben eiseressen zoals eerder door de rechtbank toegelicht geen rechtmatig belang. Dat betekent dat alleen het reglement uit 1979 zal worden toegewezen en niet de reglementen uit 2006 en 2012.

5.23.

Eiseressen vorderen ook afgifte van “andere interne regelingen van Klooster Euphrasia, die geldend waren of zijn in de periode vanaf 1950 tot heden”. Deze omschrijving is echter veel te ruim en onvoldoende bepaald, zeker gelet op de lange periode waarover deze regelingen worden gevorderd. De vordering zal wat de interne regelingen betreft dan ook worden afgewezen.

Bescheiden omtrent de rechtsopvolging van de Nederlandse Provincie door Klooster Euphrasia, waaronder de volgende stukken die worden genoemd in het inventaris van het eigen archief van de Goede Herder:

  1. ‘Stukken betreffende de omvorming van Provincie Nederland naar Klooster Euphrasia, 2000 t/m 2006’

  2. ‘Stukken betreffende het vormen van een unit onder het Generalaat en de opheffing van de Nederlandse Provincie van de Goede Herder, 2003-2006’

  3. ‘Besluit van de Generale Overste en de Generale Raad over de beëindiging van de Provincie Nederland, 2005’

  4. ‘Notariële akte van wijziging van het Vermogensrechterlijk reglement met bijlagen, 2006’

  5. ‘Correspondentie over de bestuurbaarheid in de Nederlandse Provincie van de Goede Herder, 1998, 2001’

  6. ‘Nota “Wat nu? En later...” Stappenplan voor de Nederlandse Provincie van de Zusters van de Goede Herder. April 2003 - 1 januari 2005, 2003’

  7. ‘Jaarrekeningen van de Nederlandse Provincie van de Congrgatie van Onze Lieve Vrouw van Liefde van de Goede Herder te Bloemendaal over de jaren 2000 t/m 2005, 2001-2006’

  8. ‘Begrotingen van Klooster Euphrasia te Bloemendaal voor de jaren 2007 tot en met 2015’

  9. ‘Agenda’s voor en verslagen van de Raadsvergaderingen van Klooster Euphrasia te Bloemendaal. (Met bijlagen), 2006-2010’

  10. ‘Notariële akten van de overdracht van alle onroerende goederen van Klooster de Goede Herder te Almelo, Klooster Dennenheuvel te Bloemendaal, Klooster gemeenschap Larenstein te Velp, Klooster Witven te Someren, aan de Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Goede Herder gevestigd te Bloemendaal, 1980’.

5.24.

Eiseressen willen de onder E vermelde stukken hebben om de rechtsopvolging te onderbouwen. Uit punt 143 onder a van de pleitnota blijkt dat eiseressen met de onder i genoemde stukken doelen op de stukken met de nummers 1562-1567 op blz. 16 van de inventaris archief Goede Herder. In de inventarislijst staan achter die nummers de jaartallen 2000 t/m 2006. Uit punt 144 onder a van de pleitnota blijkt dat eiseressen met de onder ii genoemde stukken doelen op stukken met nummer 1621 van de inventaris archief Goede Herder. Gedaagden hebben aangegeven dat de stukken onder i en ii te onbepaald zijn, maar dat zij bereid zijn officiële stukken te verstrekken. Als blijkt dat het gaat om interne beraadslagingen willen gedaagden de stukken niet verstrekken. De rechtbank zal de afgifte van de onder i en ii genoemde stukken toewijzen voor zover het officiële stukken betreft. Eiseressen hebben onvoldoende onderbouwd dat zij een rechtmatig belang hebben bij afgifte van interne beraadslagingen, omdat (kerkrechtelijke) rechtsopvolging daar niet mee kan zijn gerealiseerd. Eiseressen hebben onvoldoende onderbouwd gesteld dat interne beraadslagingen (ook) nodig zijn om de rechtsopvolging uit af te leiden.

5.25.

Het onder iii gevorderde besluit is een officieel document waarvan gedaagden hebben aangegeven dat zij bereid zijn dat te verstrekken. De vordering tot afgifte van dit stuk zal daarom worden toegewezen.

5.26.

De onder iv genoemde notariële akte lijkt hetzelfde stuk te zijn als het onder D gevorderde gewijzigde vermogensrechtelijk reglement van Klooster Euphrasia uit 2006. Onder D is afgifte van dit stuk afgewezen, omdat het gelet op het jaartal niet relevant is voor de zeggenschap. Onder E vorderen eiseressen de notariële akte van wijziging van het vermogensrechtelijk reglement uit 2006 ter onderbouwing van de rechtsopvolging. Daar zou deze akte wel relevant voor kunnen zijn. Gedaagden hebben ook aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verstrekking van dit stuk. De vordering tot afgifte van de onder iv gevorderde notariële akte zal dan ook worden toegewezen.

5.27.

Onder v vorderen eiseressen correspondentie over de bestuurbaarheid in de Nederlandse Provincie. Gedaagden maken bezwaar tegen afgifte van deze stukken, omdat het niet gaat om officiële documenten, maar interne beraadslagingen die niet relevant (kunnen) zijn voor de rechtsopvolging. De rechtbank is het met gedaagden eens. Niet valt in te zien hoe deze correspondentie van belang kan zijn, omdat de (kerkrechtelijke) rechtsopvolging niet met dergelijke interne stukken kan zijn gerealiseerd. Eiseressen hebben die relevantie ook niet toegelicht. De onder v gevorderde correspondentie zal dus worden afgewezen.

5.28.

Onder vi vorderen eiseressen afgifte van de nota “Wat nu? En later…” Uit dit stappenplan kan volgens eiseressen blijken wat er met het vermogen van de Nederlandse Provincie moest gebeuren en of beoogd was het over te laten gaan op een andere rechtspersoon, zoals het Klooster. Afgifte van dit stuk zal worden afgewezen, omdat eiseressen daar geen rechtmatig belang bij hebben. Voor de rechtsopvolging is namelijk niet van belang wat is beoogd. Het gaat erom wat er daadwerkelijk juridisch over de opvolging is geregeld en dat kan uit deze nota niet blijken.

5.29.

Onder vii en viii vorderen eiseressen jaarrekeningen en begrotingen. Volgens eiseressen wordt met die stukken de feitelijke rechtsopvolging inzichtelijk, omdat in die stukken te zien is of het vermogen van de Nederlandse Provincie is overgedragen aan het Klooster. Wat eiseressen bedoelen met “feitelijke rechtsopvolging” is de rechtbank niet duidelijk. Het enige wat belangrijk is, is juridische rechtsopvolging en zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is niet duidelijk hoe die zou kunnen volgen uit jaarrekeningen en begrotingen. Met gedaagden is de rechtbank van oordeel dat vermogensoverdracht op zich niets zegt over de (kerkrechtelijke) rechtsopvolging. Eiseressen hebben daarom geen rechtmatig belang bij de jaarrekeningen en begrotingen. Die stukken zullen dus worden afgewezen.

5.30.

Onder ix vorderen eiseressen agenda’s en verslagen van de Raadsvergaderingen van het Klooster. Volgens eiseressen kan uit die stukken de feitelijke rechtsopvolging worden afgeleid. Gedaagden maken bezwaar tegen afgifte van deze stukken, omdat het gaat om interne stukken waar de rechtsopvolging niet mee kan zijn gerealiseerd. De rechtbank is het met gedaagden eens. Wat eiseressen bedoelen met “feitelijke rechtsopvolging” is de rechtbank niet duidelijk. Zoals gezegd, is juridische rechtsopvolging het enige wat belangrijk is, en zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, is niet duidelijk hoe die zou kunnen volgen uit agenda’s en verslagen. De gevorderde agenda’s en verslagen zullen dus worden afgewezen.

5.31.

De onder x gevorderde notariële akten van de overdracht van onroerende goederen van de kloosters aan de Nederlandse Provincie zullen tot slot ook worden afgewezen bij gebrek aan rechtmatig belang. Overdracht van onroerende goederen kan om verschillende redenen plaatsvinden en zegt niets over de juridische (kerkrechtelijke) rechtsopvolging. Eiseressen hebben daarom onvoldoende gesteld waaruit blijkt dat de gevorderde akten relevant kunnen zijn voor de (kerkrechtelijke) rechtsopvolging.

Bescheiden omtrent het onderdeel worden van Klooster Euphrasia van de Europese Provincie, waaronder de volgende stukken voorkomend op de inventaris van het eigen archief van de Goede Herder:

  1. ‘Stukken betreffende de aansluiting van de Nederlandse Zusters van Klooster Euphrasia te Bloemendaal bij de Franse Provincie van de Goede Herder, 2011-2012’

  2. ‘Rapport “Kloostercomplex Zusters van de Goede Herder” toekomstvisie. Met bijlagen, 2011’

  3. ‘Brieven van Zuster [X] , Generale Overste, aan de Nederlandse zusters van de Goede Herder, over de plaats van Nederland in de Congregatie en andere onderwerpen, 2005-2014’

  4. ‘Stukken betreffende de direktie funktie in Klooster Euphrasia na aansluiting bij de Provincie België, Frankrijk en Hongarije (BFMN), 2012’

  5. ‘Notariële akte van wijziging van het Vermogensrechterlijk reglement met alle bijlagen, welke akte in Klooster Euphrasia te Bloemendaal is ondertekend, 2012’.

5.32.

Eiseressen willen de onder F vermelde stukken hebben om de rechtsopvolging te onderbouwen. Gedaagden hebben aangegeven dat zij bereid zijn de onder i gevorderde stukken te verstrekken voor zover het gaat om officiële documenten. Eiseressen hebben niet toegelicht wat voor stukken het betreft en waarom zij belang hebben bij niet-officiële documenten. De rechtbank zal de afgifte van de onder i gevorderde stukken daarom toewijzen, maar alleen voor zover het om officiële documenten gaat.

5.33.

Onder ii vorderen eiseressen het rapport “Kloostercomplex Zusters van de Goede Herder” toekomstvisie. Volgens eiseressen staan in dat rapport plannen om het Klooster onderdeel te laten worden van de Provincie. Gedaagden betwisten dat het rapport daar over gaat. De directeur van het Klooster is bekend met dit rapport en het blijkt een rapport te zijn dat op eigen initiatief is opgemaakt door een projectontwikkelaar die plannen had voor de ontwikkeling van onroerend goed op het kloostercomplex. Eiseressen hebben dit niet weerlegd. Een rapport van een projectontwikkelaar zegt niets over de rechtsopvolging. Eiseressen hebben daarom geen rechtmatig belang bij dit stuk. De vordering tot afgifte van het rapport zal daarom worden afgewezen.

5.34.

Onder iii vorderen eiseressen afgifte van brieven van de generale overste aan de Nederlandse zusters van de Goede Herder. Volgens eiseressen hebben zij belang bij de brieven, omdat daarin opheldering wordt gegeven over de positie van het Klooster binnen de congregatie en over de overgang van het zelfstandige klooster naar onderdeel van de Provincie. Ook kan uit de brieven de feitelijke rechtsopvolging blijken en kan worden afgeleid of de baten en schulden onder algemene titel zijn overgedragen aan de rechtsopvolger. Gedaagden maken bezwaar tegen afgifte van de brieven, omdat het gaat om interne correspondentie waaruit de rechtsopvolging niet kan blijken. De rechtbank is het met gedaagden eens. Zoals eerder al is overwogen gaat het niet om feitelijke rechtsopvolging, wat dat ook is, maar om juridische (kerkrechtelijke) rechtsopvolging en die kan niet zijn gerealiseerd met brieven. Baten en schulden en eventuele andere (financiële) verplichtingen zijn ook niet relevant voor rechtsopvolging. Eiseressen hebben dus geen rechtmatig belang bij de brieven. De vordering om die te verstrekken zal daarom worden afgewezen.

5.35.

Onder iv vorderen eiseressen stukken betreffende de directiefunctie in het Klooster na aansluiting bij de Provincie. Gedaagden zijn bereid deze stukken te verstrekken voor zover het gaat om officiële documenten zoals besluiten. Eiseressen hebben niet voldoende toegelicht waarom zij in het kader van de rechtsopvolging rechtmatig belang hebben bij niet-officiële documenten. De rechtbank zal de afgifte van de onder iv gevorderde stukken daarom toewijzen, maar alleen voor zover het om officiële documenten gaat.

5.36.

De onder v genoemde notariële akte lijkt hetzelfde stuk te zijn als het onder D gevorderde gewijzigde vermogensrechtelijk reglement van Klooster Euphrasia uit 2012. Onder D is afgifte van dit stuk afgewezen, omdat het gelet op het jaartal niet relevant is voor de zeggenschap. Onder F vorderen eiseressen de notariële akte van wijziging van het vermogensrechtelijk reglement uit 2012 ter onderbouwing van de rechtsopvolging. Daar zou deze akte wel relevant voor kunnen zijn. Gedaagden hebben ook aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verstrekking van dit stuk. De vordering tot afgifte van de onder v gevorderde notariële akte zal dan ook worden toegewezen.

De vermogensrechtelijk reglementen en andere interne regelingen van de opgeheven “huizen” (kloosters) van de Nederlandse provincie, die geldend waren in de periode vanaf 1950 tot opheffing, waaronder die in:

  1. Leiderdorp/Zoeterwoude (Huize de Goede Herder en Huize Sancta Euphrasia)

  2. Bloemendaal (Klooster Dennenheuvel, Huize Maria Immaculata en Huize De Kromming)

  3. Velp (Huize Larenstein en Huize Sancta Maria)

  4. Someren (Huize Witven)

  5. Almelo (Huize De Goede Herder Almelo, Huize Euphrasia en Huize Alexandra).

5.37.

Eiseressen willen de onder G vermelde stukken hebben om de zeggenschap te onderbouwen. Gedaagden hebben aangegeven dat voor zover zij weten de stichtingen zelf geen vermogensrechtelijke reglementen hadden. Het gaat hier echter niet om de stichtingen, maar om de huizen. Uit de legal opinion van prof. dr. M. Wijlens, overgelegd door gedaagden, begrijpt de rechtbank dat “huizen” ook wel kloosters worden genoemd en dat daarmee zowel wordt gedoeld op een gemeenschap van zusters die samen leven als op een kerkrechtelijke rechtspersoon. De vermogensrechtelijke reglementen van de huizen/kloosters zijn officiële documenten en gedaagden hebben aangegeven bereid te zijn die te verstrekken, met uitzondering van stukken die betrekking hebben op de periode ná 1979. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat stukken die zien op de periode na 1979 niet relevant kunnen zijn voor de zeggenschap. Eiseressen hebben bij afgifte van stukken van na dat jaar geen rechtmatig belang. De rechtbank zal de afgifte van de gevorderde reglementen dan ook toewijzen, voor zover het gaat om reglementen tot en met 1979. De gevorderde “andere interne regelingen” zullen worden afgewezen, omdat die stukken onvoldoende concreet zijn om te worden aangemerkt als “bepaald” in de zin van artikel 843a Rv.

H. De statuten en (vermogensrechtelijk) reglementen van de civiele rechtspersonen die door de zusters van de Goede Herder zijn opgericht

5.38.

Uit de pleitnota (punt 133 onder a t/m k) blijkt dat eiseressen met dit onderdeel van de vordering doelen op:

  1. Statuten en afschrift van de Stichtingsakte van de Stichting van den Goeden Herder onder het patronaat van den Heiligen Joseph te Velp, 1897

  2. Akte van depot van een onderhandse akte tot wijziging der statuten van de Stichting de Goede Herder te Velp, 1946

  3. Notariële akten houdende de Statuten en Statutenwijzigingen van Stichting Witven te Someren. Met bijlagen, 1979, 1988,1990-1992

  4. Stichtingsakte van het Liefdesgesticht De Goede Herder in Leiderdorp/Zoeterwoude

  5. Stukken betreffende de oprichting van de Stichting Sancta Euphrasia en de bouw van het tehuis voor werkende meisjes, 1944-1946, 1949-1951, z.j

  6. Notariële akten van Stichting “St. Josephgesticht” te Haarlem (1923) en te Bloemendaal (vanaf 1929), 1946, 1959 en 1978-1979

  7. Notariële akten houdende Statuten en Statutenwijzigingen van de Stichting Euphrasia te Bloemendaal. Met bijlagen, 1974, 1977, 1979

  8. Akten van Oprichting van de Stichting de Goede Herder, gevestigd te Bloemendaal, afschrift van een akte houdende Statutenwijziging van deze Stichting en een afschrift der akte houdende rectificatie, 1973, 1978

  9. Statuten van de Vereniging De Goede Herder te Almelo, 1931, 1960

  10. Notariële akte van de oprichting van de Stichting “Opvoedingsgesticht der Zusters van O.L. Vrouw van Liefde des Goeden Herders” te Almelo, 1938

  11. Afschriften van de akte houdende juridische fusie tussen de Stichtingen; Stichting Sint Jacob te Haarlem, Stichting Euphrasia te Bloemendaal en Stichting Sint Jozef te Bloemendaal. Alsmede uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, 2000.

5.39.

Eiseressen willen deze stukken hebben om de zeggenschap te onderbouwen. Het gaat allemaal om officiële documenten over de stichtingen, zoals notariële akten. Gedaagden hebben aangegeven dat zij bereid zijn deze stukken te verstrekken, met uitzondering van stukken die betrekking hebben op de periode ná 1979. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat stukken die zien op de periode na 1979 niet relevant kunnen zijn voor de zeggenschap. Eiseressen hebben bij afgifte van stukken van na dat jaar geen rechtmatig belang. De vordering tot afgifte van genoemde stukken zal dan ook worden toegewezen, maar niet voor zover zich onder c. en k. stukken bevinden van ná 1979.

Beschikking over de stukken

5.40.

Gedaagden hebben naar voren gebracht dat de inventarislijst waar eiseressen bij hun exhibitievordering vanuit zijn gegaan niet erg betrouwbaar is en dat sommige stukken op de lijst niet in het archief zijn te vinden of dat het om andere stukken blijkt te gaan dan de omschrijving doet vermoeden. Het is daarom mogelijk dat zij bepaalde stukken niet zullen kunnen verstrekken. De rechtbank overweegt dat gedaagden uiteraard alleen stukken kunnen afgeven als zij daar over beschikken of kunnen beschikken. Van gedaagden wordt daarbij verwacht dat zij zich tot op zekere hoogte inspannen om de gevraagde stukken beschikbaar te krijgen als die zich bij derden bevinden. In dit incident hebben gedaagden niet concreet aangegeven over welke stukken zij niet kunnen beschikken. De rechtbank kan daar op dit moment dus geen rekening mee houden. Als na onderzoek in de archieven blijkt dat bepaalde stukken zich niet meer in het archief bevinden en daarom niet kunnen worden verstrekt, zullen gedaagden dat duidelijk moeten aangeven. Als gedaagden een bepaald stuk niet afgeven, omdat het betreffende stuk na raadpleging van de archieven iets anders blijkt te zijn dan de omschrijving op de inventarislijst doet vermoeden moeten gedaagden dat ook schriftelijk toelichten.

Uitzonderingen genoemd in lid 4 van artikel 843a Rv

5.41.

In lid 4 van artikel 843a Rv zijn twee uitzonderingen opgenomen die tot gevolg kunnen hebben dat de gevorderde stukken toch niet hoeven te worden verstrekt. De eerste uitzondering is dat er gewichtige redenen zijn die zich tegen afgifte verzetten, bijvoorbeeld als het gaat om vertrouwelijke gegevens. De tweede uitzondering is dat de stukken niet nodig zijn voor een goede rechtsbedeling, bijvoorbeeld omdat het bewijs redelijkerwijs ook op een andere manier kan worden verkregen.

Gewichtige redenen?

5.42.

Gedaagden hebben in hun conclusie van antwoord in het incident gesteld dat gewichtige redenen zich tegen afgifte van de stukken verzetten. Het verstrekken van de gegevens kan heel bewerkelijk zijn, omdat veel stukken worden gevraagd en de archieven oud en niet compleet zijn, hetgeen veel onderzoek vergt. Verder bevatten de archieven volgens gedaagden vertrouwelijke gegevens, zoals persoonsgegevens van de zusters en ook bedrijfsmatige gegevens. De rechtbank overweegt dat het feit dat het verstrekken van de stukken veel tijd gaat kosten op zich geen gewichtige reden is die maakt dat de stukken niet verstrekt hoeven te worden. Het privacybelang van de zusters en de mogelijke vertrouwelijkheid van de stukken is in dit geval ook niet een gewichtige reden. De stukken die verstrekt moeten worden zijn immers officiële stukken waarvan gedaagden zelf hebben aangegeven dat zij bereid zijn die stukken te verstrekken.

Behoorlijke rechtsbedeling?

5.43.

Gedaagden hebben ook nog aangevoerd dat afgifte van de stukken niet nodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling, omdat het bewijs redelijkerwijs ook op een andere manier kan worden verkregen. Dit argument is achterhaald, want gedaagden hebben op de zitting zelf aangegeven dat zij bereid zijn de nu door de rechtbank aangewezen stukken te verstrekken.

De uitzonderingen van lid 4 van artikel 843a Rv zijn dus niet van toepassing. Dat betekent dat gedaagden de door de rechtbank aangewezen stukken zullen moeten verstrekken.

Wijze waarop inzage moet worden verstrekt

5.44.

Eerder in dit vonnis heeft de rechtbank al bepaald dat – zoals gevorderd – afschriften moeten worden verstrekt van de aangewezen stukken. In het tweede lid van artikel 843a Rv staat dat de rechter als dat nodig is, bepaalt op welke wijze afschrift zal worden verstrekt, bijvoorbeeld met oplegging van een geheimhoudingsplicht en na anonimisering van persoonsgegevens. Ook kan de rechter aan de afgifte een termijn verbinden en bepalen dat de kosten van het verstrekken van afschriften voor rekening moet komen van de partij die afgifte vordert. Op deze punten zal de rechtbank hierna beslissen.

Termijn

5.45.

Eiseressen hebben in hun vordering geen termijn genoemd waarbinnen gedaagden de stukken moeten verstrekken. Ter zitting hebben gedaagden aangegeven dat zij binnen vier weken weten of de stukken die zij moeten afgeven zich in hun archief (in Nederland) bevinden, maar dat zij meer tijd nodig hebben om van die stukken kopieën te maken en die aan eiseressen te verstrekken als ook voor de stukken die zich in het buitenland bevinden (Angers en/of Rome). De rechtbank acht een termijn van acht weken voor het onderzoek en het maken en versturen van kopieën redelijk en zal die termijn in de beslissing opnemen.

5.46.

Gedaagden hebben in hun conclusie van antwoord in het incident aangevoerd dat de rechtbank waarborgen in het vonnis moet opnemen. Zij vragen onder meer om in het vonnis op te nemen dat de stukken alleen ten behoeve van deze rechtszaak mogen worden gebruikt, dat persoonlijke gegevens van zusters en de annalen over het kloosterleven om privacy redenen worden uitgesloten en dat er een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd. Eiseressen maken bezwaar tegen de voorwaarden van gedaagden.

5.47.

De rechtbank ziet geen reden om de verzochte waarborgen op te nemen, omdat geen interne stukken hoeven te worden overgelegd. De toegewezen stukken zijn officiële documenten waarvan gedaagden ter zitting hebben gezegd dat zij bereid zijn die stukken te verstrekken. Gedaagden hebben aan die toezegging verder geen voorwaarden verbonden. Zij hebben ook niet nader toegelicht waarom bij toewijzing van officiële stukken nog steeds waarborgen nodig zijn.

Kosten van afgifte

5.48.

Gedaagden hebben de rechtbank (subsidiair) verzocht om een regeling op te nemen over de kosten voor de inzet van mensen die nodig zijn om de stukken in de verschillende (nationale en internationale) archieven op te zoeken en te beoordelen.

5.49.

De rechtbank overweegt dat de kosten van het verstrekken van afschriften (zoals de kosten van het opzoeken en kopiëren) in deze fase van de procedure voor rekening komen van de partij die afschrift vordert. Dat is zo bepaald in het eerste lid van artikel 843a Rv. Het betreft een voorschot, want uiteindelijk zal in de hoofdzaak worden bepaald welke partij deze kosten zal moeten dragen. Gedaagden hebben geen indicatie gegeven van de te verwachten kosten (bijv. een uurtarief). Gelet op de hoeveelheid stukken die worden toegewezen en het feit dat die stukken zich in archieven op verschillende plaatsen en mogelijk zelfs in het buitenland bevinden zal de rechtbank bepalen dat de redelijke kosten voor het verstrekken van afgifte van die stukken voor rekening komen van eiseressen tot een maximum van € 2.500,00. De rechtbank voegt daaraan toe dat gedaagden een deugdelijke verantwoording van de gemaakte kosten aan eiseressen moeten verstrekken.

Benoeming deskundige?

5.50.

Voor het geval de rechtbank de exhibitievordering geheel of gedeeltelijk afwijst, hebben eiseressen ter zitting (subsidiair) verzocht om een (vermogensrechtelijke) deskundige te benoemen om de stukken te onderzoeken. De rechtbank wijst dit verzoek af. De reden dat de vordering van eiseressen gedeeltelijk wordt afgewezen is dat zij bij bepaalde stukken geen rechtmatig belang hebben. Bij een deskundige die die stukken gaat onderzoeken bestaat dan ook geen belang.

Proceskosten

5.51.

Omdat de vordering van eiseressen voor een groot deel wordt toegewezen, komen de proceskosten van dit exhibitie incident voor rekening van gedaagden. Hoewel gedaagden een punt hebben dat dit exhibitie incident eerder ingesteld had kunnen worden, ziet de rechtbank geen aanleiding om de proceskosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van eiseressen te laten komen. Van nodeloze kosten is geen sprake.

5.52.

De kosten aan de zijde van eiseressen worden in het incident begroot op € 1.126,00 (2 x tarief onbepaalde waarde € 563,00).

Tussentijds hoger beroep

5.53.

Dit vonnis is een tussenuitspraak in de procedure en tussentijds hoger beroep van een tussenuitspraak kan niet, tenzij de rechtbank expliciet bepaalt dat wel hoger beroep kan worden ingesteld. Eiseressen verzoeken de rechtbank om dat in dit incident te bepalen. Zij voeren aan dat als zij in het ongelijk worden gesteld en zij geen stukken krijgen, er niet vooraf duidelijkheid komt over de vraag of de juiste gedaagden zijn gedagvaard. Het is niet efficiënt dat eiseressen dan eerst verder moeten procederen in de hoofdzaak en pas na een eindvonnis in hoger beroep kunnen.

5.54.

De rechtbank wijst het verzoek van eiseressen om hoger beroep mogelijk te maken af. Met de stukken die gedaagden moeten verstrekken en de toezegging van gedaagden dat zij bereid zijn aan te tonen hoe de rechtsopvolging en zeggenschap binnen de Goede Herder was en is georganiseerd zal er naar verwachting vooraf voldoende duidelijkheid komen om de vraag of eiseressen de juiste gedaagden hebben gedagvaard te kunnen beantwoorden. Bij tussentijds hoger beroep hebben eiseressen daarom geen belang.

6 De beslissing

De rechtbank

in het incident

6.1.

veroordeelt gedaagden om binnen acht weken na betekening van dit vonnis een afschrift van de navolgende stukken aan eiseressen te verstrekken:

  1. het Vermogensrechtelijk Reglement van de Nederlandse Provincie (onderdeel van het directorium) uit 1979;

  2. het Vermogensrechtelijk Reglement van Klooster Euphrasia vastgesteld op 31 oktober 1979;

  3. ‘Stukken betreffende de omvorming van Provincie Nederland naar Klooster Euphrasia, 2000 t/m 2006’, voor zover het officiële documenten betreft;

  4. ‘Stukken betreffende het vormen van een unit onder het Generalaat en de opheffing van de Nederlandse Provincie van de Goede Herder, 2003-2006’, voor zover het officiële documenten betreft;

  5. ‘Besluit van de Generale Overste en de Generale Raad over de beëindiging van de Provincie Nederland, 2005’;

  6. ‘Notariële akte van wijziging van het Vermogensrechterlijk reglement met bijlagen, 2006’;

  7. ‘Stukken betreffende de aansluiting van de Nederlandse Zusters van Klooster Euphrasia te Bloemendaal bij de Franse Provincie van de Goede Herder, 2011-2012’, voor zover het officiële documenten betreft;

  8. ‘Stukken betreffende de direktie funktie in Klooster Euphrasia na aansluiting bij de Provincie België, Frankrijk en Hongarije (BFMN), 2012’, voor zover het officiële documenten betreft;

  9. ‘Notariële akte van wijziging van het Vermogensrechterlijk reglement met alle bijlagen, welke akte in Klooster Euphrasia te Bloemendaal is ondertekend, 2012’;

  10. De vermogensrechtelijk reglementen van de opgeheven “huizen” (kloosters) van de Nederlandse provincie, die geldend waren in de periode vanaf 1950 tot en met 1979, in:

i. Leiderdorp/Zoeterwoude (Huize de Goede Herder en Huize Sancta Euphrasia)

ii. Bloemendaal (Klooster Dennenheuvel, Huize Maria Immaculata en Huize De Kromming)

iii. Velp (Huize Larenstein en Huize Sancta Maria)

iv. Someren (Huize Witven)

v. Almelo (Huize De Goede Herder Almelo, Huize Euphrasia en Huize Alexandra);

11. Statuten en afschrift van de Stichtingsakte van de Stichting van den Goeden Herder onder het patronaat van den Heiligen Joseph te Velp, 1897;

12. Akte van depot van een onderhandse akte tot wijziging der statuten van de Stichting de Goede Herder te Velp, 1946;

13. Notariële akten houdende de Statuten en Statutenwijzigingen van Stichting Witven te Someren. Met bijlagen, 1979;

14. Stichtingsakte van het Liefdesgesticht De Goede Herder in Leiderdorp/Zoeterwoude;

15. Stukken betreffende de oprichting van de Stichting Sancta Euphrasia en de bouw van het tehuis voor werkende meisjes, 1944-1946, 1949-1951, z.j;

16. Notariële akten van Stichting “St. Josephgesticht” te Haarlem (1923) en te Bloemendaal (vanaf 1929), 1946, 1959 en 1978-1979;

17. Notariële akten houdende Statuten en Statutenwijzigingen van de Stichting Euphrasia te Bloemendaal. Met bijlagen, 1974, 1977, 1979;

18. Akten van Oprichting van de Stichting de Goede Herder, gevestigd te Bloemendaal, afschrift van een akte houdende Statutenwijziging van deze Stichting en een afschrift der akte houdende rectificatie, 1973, 1978;

19. Statuten van de Vereniging De Goede Herder te Almelo, 1931, 1960;

20. Notariële akte van de oprichting van de Stichting “Opvoedingsgesticht der Zusters van O.L. Vrouw van Liefde des Goeden Herders” te Almelo, 1938;

21. Afschriften van de akte houdende juridische fusie tussen de Stichtingen; Stichting Sint Jacob te Haarlem, Stichting Euphrasia te Bloemendaal en Stichting Sint Jozef te Bloemendaal. Alsmede uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, 2000, maar uitsluitend voor zover het om officiële documenten gaat tot en met 1979,

6.2.

bepaalt dat eiseressen aan gedaagden de kosten dienen te vergoeden die gedaagden maken bij de uitvoering van het onder 6.1 bepaalde, tot een maximum van € 2.500,00, voor zover het maken van deze kosten redelijkerwijs noodzakelijk was voor de uitvoering van het onder 6.1 bepaalde en de omvang van de kosten redelijk is,

6.3.

veroordeelt gedaagden in de kosten van het incident, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op € 1.126,00,

6.4.

wijst het meer of anders gevorderde af,

in de hoofdzaak

6.5.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 maart 2022 voor uitlaten partijen.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart, mr. W.S.J. Thijs en mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. Bellaart op 13 oktober 2021.4

1 Hoge Raad 15 november 1991, NJ 1992, 724

2 Hoge Raad 28 april 2000, NJ 2000, 430

3 Hoge Raad 10 juli 2015, NJ 2016, 50

4 type: 977 coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.