3.2
In de anterieure overeenkomst (AO) die verweerder met eiseres heeft willen sluiten is onder meer opgenomen dat
- niet is gebleken van doorslaggevende planologische beletselen om medewerking via een afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
- dat het borgen van de financiële haalbaarheid van onderhavig project een voorwaarde van het college is met betrekking tot het verlenen van planologische medewerking;
- dat voor de gemeente aan de medewerking aan de gevraagde planologische maatregel kosten verbonden zijn;
- dat uit de gevraagde planologische maatregel zoals door verzoeker wordt verzocht planschade kan voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- dat verzoeker zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van deze planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende gemeentelijke kosten voor de gemeente te vergoeden en de voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren;
- dat de bijdrage aan de gemeentelijke plankosten die eiseres dient te voldoen
€ 3.428,- bedraagt;
- dat deze bijdrage in de plaats komt van de legeskosten voor het in behandeling nemen van een aanvraag van de planologische maatregel. Voorts is bepaald dat voor rekening van de verzoeker komen de overige legeskosten van de (overige) in verband met de uitvoering van het project benodigde vergunningen.
4. Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat de aangevraagde omgevingsvergunning voor strijdig gebruik kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo en het bepaalde in artikel 4, bijlage II Bor. Daarvoor is ingevolge de legesverordening een bedrag is verschuldigd van
€ 397,80 aan leges, maar dit bedrag aan leges dekt de kosten niet. De kosten van de ambtelijke inzet nodig voor vergunningverlening bedragen volgens verweerder € 3.267,- (de plankosten). Verweerder wil daarom een overeenkomst met eiseres aangaan (onder meer) inhoudende dat eiseres de plankosten zal betalen.
5. Eiseres heeft geweigerd de overeenkomst met verweerder aan te gaan. Enige reden hiervoor is geweest dat zij het niet eens is met betaling van de daarin genoemde te betalen bijdrage in de gemeentelijk plankosten.
6. Verweerder heeft in reactie hierop besloten de aangevraagde vergunning te weigeren. Verweerder heeft hierbij overwogen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan bij gebreke van een overeenkomst met eiseres over de bijdrage in de gemeentelijke plankosten niet is verzekerd, en volgens verweerder is het plan daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12 van de Wabo.
7. In het als beroepschrift te behandelen bezwaarschrift heeft eiseres zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk op haar aanvraag heeft beslist en dat verweerder zijn bevoegdheid heeft misbruikt door met zijn bevoegdheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning betaling van een geldbedrag (anders dan leges) af te dwingen. Ook is de stelling van verweerder over de economische uitvoerbaarheid volgens eiseres onjuist. Er is alleen ruimte voor weigering bij een belangenafweging en daarbij speelt de vraag of de kosten van de gemeente gedekt zijn geen rol.
8. In het verweerschrift heeft verweerder haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
9. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de standpunten van partijen als volgt.
10. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk op de vergunningaanvraag heeft beslist treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Er is immers wel beslist op basis van het daarvoor bestemde toetsingskader, te weten het bepaalde in de artikelen 2.1 en 2.12 van de Wabo. Verweerder is daarbij echter niet toegekomen aan het bepaalde in artikel 4, bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat al niet zou zijn voldaan aan de eis in artikel 2.12 eerste lid, aanhef, van de Wabo inhoudende dat geen sprake mag zijn van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
11. Niet in geschil is dat het beoogde gebruik van het perceel als parkeerterrein in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Evenmin in geschil is dat dit afwijkende gebruik met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo en het bepaalde in artikel 4, elfde lid, van Bijlage II Bor (tijdelijk) kan worden vergund. Ook is niet in geschil is dat er bij verweerder op zichzelf ruimtelijk geen bezwaar bestaat tegen dit afwijkend gebruik, maar dat de afwijzing van de door eiseres gewenste vergunning is ingegeven door het feit dat eiseres zich niet wil verbinden tot betaling van de door verweerder gewenste bijdrage in de plankosten.