RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/203502-18 en 15/810034-17 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2021
Vonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 8 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kramer en van dat wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, een of meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van de lichamen van voornoemde personen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Alkmaar [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van de lichamen van voornoemde personen te schieten en/of in de richting van de woning te schieten waarin voornoemde personen zich bevonden.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 Inleiding
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte heeft een relatie gehad met [benadeelde 4]. Na de beëindiging van hun relatie in december 2017 hadden zij regelmatig onenigheid over de invulling van de omgangsregeling met betrekking tot hun dochter [betrokkene]. Op 12 oktober 2018 was hier wederom onenigheid over. De vader van [benadeelde 4], [benadeelde 3], heeft op 12 oktober 2018 telefonisch contact met de verdachte gehad. Zij hebben afgesproken dat de verdachte die avond zou langskomen bij de woning van [benadeelde 3], een woonwagen aan de [adres 2], om over dit conflict te praten. [benadeelde 3] woont daar samen met [benadeelde 6]. [benadeelde 4] zou hier ook bij aanwezig zijn. De verdachte is vervolgens in de avond van 12 oktober 2018 naar de woning aan de [adres 2] gegaan. Daar heeft een woordenwisseling plaatsgevonden. De verdachte is vervolgens bij de woning weggegaan, is teruggelopen naar de auto waarmee hij was gekomen en die even verderop stond geparkeerd, om zijn wapen te halen dat in die auto lag. De verdachte is vervolgens met dat wapen richting de woning terug gelopen. Uit forensisch onderzoek en meerdere getuigenverklaringen blijkt dat meerdere keren vanuit de richting van de woning is geschoten. De verdachte heeft verklaard zelf één keer geschoten te hebben.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte (een of meermalen) met een vuurwapen heeft geschoten op en/of in de richting van de lichamen van de personen genoemd in de tenlastelegging, en zo ja, of sprake is van poging tot moord, poging tot doodslag dan wel van bedreiging van één of meer van die personen. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of het namens de verdachte gedane beroep op noodweer, putatief noodweer of (putatief) noodweerexces kan slagen.
7 In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de voorwerpen genummerd 1 en 2 op de beslaglijst, welke voorwerpen onder hem in beslag zijn genomen, maar nog niet teruggegeven. Het betreft:
1 STK Vest (940149)
1 STK Shirt (940150)
Dit betekent dat de rechtbank over deze voorwerpen geen beslissing meer hoeft te nemen.
Op de beslaglijst van de verdachte staan ook de volgende niet teruggeven voorwerpen (nummers 3, 4, 5, 6, 7 en 8 op de beslaglijst):
1 STK Huls (940642)
1 STK Huls (940643)
1 STK Huls (940644)
1 STK Huls (940647)
1 STK Munitie, kogelpunt (940649)
1 STK Munitie, kogelpunt (940652)
De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw van de verdachte heeft opgemerkt dat de voornoemde voorwerpen niet onder de verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank kan niet de onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen gelasten. Anders dan de officier van justitie heeft verondersteld, wordt niet voldaan aan de voorwaarden die in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden genoemd voor de toepassing van deze maatregel. Evenmin is voldaan aan de toebehorenseis, waardoor onttrekking aan het verkeer ook niet kan worden gelast met toepassing van artikel 36d Sr. De rechtbank zal over deze voorwerpen dan ook geen beslissing nemen. De rechtbank stelt ook vast dat het de officier van justitie heeft vrijgestaan en nog steeds vrijstaat om het beslag zonder tussenkomst van de rechter af te wikkelen, onder meer door de voorwerpen te laten vernietigen.
8 Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 810,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partij alleen ontvankelijk in de vordering is indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel in geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Nu daarvan geen sprake is, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal zijn.
Bovenstaande brengt ook mee dat er geen aanleiding is om de verdachte te veroordelen in de gevorderde proceskosten. Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
9 Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 6 juni 2017 in de zaak met parketnummer 15/810034-17 heeft deze rechtbank de verdachte op tegenspraak (ex artikel 279 Sv) ter zake van meerdere gekwalificeerde vermogensdelicten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 21 juni 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
De rechtbank zal die last echter niet geven, omdat zij dit niet opportuun acht nu de verdachte heeft bij het bewezenverklaarde heeft gehandeld uit noodweer, zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
10 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hierboven onder “De bewezenverklaring” is omschreven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 juni 2017 van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 15/810034-17 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. P.S. Lambertina, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.D. Renshof en mr. A.E. Harteveld,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2021.
mr. Francke, mr. Lambertina en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De bewijsmiddelen
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn zakelijk weergegeven in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina's 38-42). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 13 oktober 2018 door de verdachte ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
V=Je bent gisteravond aangehouden ter zake poging moord/doodslag.
A= Ik kwam bij het voorhekje van de woonwagen waar [benadeelde 3] woont (de rechtbank begrijpt [benadeelde 3]). Er stond iemand in de deuropening van de woonwagen en daarnaast stond [benadeelde 4] (de rechtbank begrijpt [benadeelde 4]) en achter [benadeelde 4] stond meneer [benadeelde 2]. Ik herkende [benadeelde 2] gelijk (de rechtbank begrijpt [benadeelde 2]). Ik zag dat [benadeelde 3] aan de keukentafel zat.
A= Ik heb mijn pistool gepakt. Ik heb vervolgens een (1) keer richting de woonwagen geschoten.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2018 (dossierpagina 15). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3]:
De [adres 2] is voor mij een bekend adres waar [benadeelde 3] woont.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 oktober 2018 door de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Ik blijf bij de verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. [benadeelde 2] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 2]), [benadeelde 3] en [benadeelde 4] stonden in de deuropening toen de deur open ging. Met [benadeelde 3] en [benadeelde 4] bedoel ik het neefje van [benadeelde 3], [benadeelde 5] (de rechtbank begrijpt [benadeelde 5]) en de dochter van [benadeelde 3], [benadeelde 4].
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige (dossierpagina's 163-164). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2018 door getuige [benadeelde 6] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
Op 12 oktober 2018 verhoorde ik op de locatie [adres 2] de getuige.
Ik zat hier in de serre van onze woonwagen en hoorde “pief pief”.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 17 april 2019 door getuige [getuige 4] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
Ik weet dat er een schietincident heeft plaatsgevonden bij het [adres 3] (de rechtbank begrijpt te Alkmaar) in oktober 2018. Ik zag vanuit mijn raam bij de derde woonwagen twee mensen. Eén stond in de deuropening van de wagen. Die ander stond bij het begin van het erf op straat. De man op straat was al aan het wegrennen. Hij loste daarbij nog een schot en toen zag ik ook dat vanuit zijn hand een lichtflits kwam.