Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2021:6132

Rechtbank Noord-Holland
22-07-2021
22-07-2021
15/203502-18 en 15/810034-17 (vord tul)
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Vrijspraak poging tot moord en poging tot doodslag. Veroordeling wegens bedreiging (meermalen gepleegd). Een beroep op noodweer slaagt en de verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging. Mede gelet op de aan te leggen maatstaf van aannemelijkheid, bestaat onvoldoende grond om het door de verdediging gevoerde noodweerverweer te verwerpen. Overweging over waarom de rechtbank geen beslissingen neemt over de in beslag genomen en niet teruggeven voorwerpen. Vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Vordering TUL afgewezen, omdat dit niet opportuun is.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/203502-18 en 15/810034-17 (vord tul) (P)

Uitspraakdatum: 22 juli 2021

Tegenspraak

Vonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]

.

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting

van 8 juli 2021.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kramer en van dat wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:

Primair

hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, een of meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van de lichamen van voornoemde personen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair

hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Alkmaar [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meermalen met een vuurwapen op en/of in de richting van de lichamen van voornoemde personen te schieten en/of in de richting van de woning te schieten waarin voornoemde personen zich bevonden.

3 De voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is van deze zaak kennis te nemen, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 Inleiding

Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.

De verdachte heeft een relatie gehad met [benadeelde 4]. Na de beëindiging van hun relatie in december 2017 hadden zij regelmatig onenigheid over de invulling van de omgangsregeling met betrekking tot hun dochter [betrokkene]. Op 12 oktober 2018 was hier wederom onenigheid over. De vader van [benadeelde 4], [benadeelde 3], heeft op 12 oktober 2018 telefonisch contact met de verdachte gehad. Zij hebben afgesproken dat de verdachte die avond zou langskomen bij de woning van [benadeelde 3], een woonwagen aan de [adres 2], om over dit conflict te praten. [benadeelde 3] woont daar samen met [benadeelde 6]. [benadeelde 4] zou hier ook bij aanwezig zijn. De verdachte is vervolgens in de avond van 12 oktober 2018 naar de woning aan de [adres 2] gegaan. Daar heeft een woordenwisseling plaatsgevonden. De verdachte is vervolgens bij de woning weggegaan, is teruggelopen naar de auto waarmee hij was gekomen en die even verderop stond geparkeerd, om zijn wapen te halen dat in die auto lag. De verdachte is vervolgens met dat wapen richting de woning terug gelopen. Uit forensisch onderzoek en meerdere getuigenverklaringen blijkt dat meerdere keren vanuit de richting van de woning is geschoten. De verdachte heeft verklaard zelf één keer geschoten te hebben.

De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte (een of meermalen) met een vuurwapen heeft geschoten op en/of in de richting van de lichamen van de personen genoemd in de tenlastelegging, en zo ja, of sprake is van poging tot moord, poging tot doodslag dan wel van bedreiging van één of meer van die personen. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of het namens de verdachte gedane beroep op noodweer, putatief noodweer of (putatief) noodweerexces kan slagen.

5 Beoordeling van het bewijs

5.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot moord of poging tot doodslag. Zij heeft hiertoe - samengevat weergegeven - aangevoerd dat het onduidelijk is hoe de verdachte heeft geschoten, nu uit de beschikbare stukken niet kan worden afgeleid op welke afstand de verdachte stond, in welke richting hij heeft geschoten en welke van de in de tenlastelegging genoemde personen toen in of nabij de woning waren.

De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de bedreiging van [benadeelde 2] nu niet kan worden vastgesteld dat die [benadeelde 2] daar aanwezig was op het moment van de beschieting.

5.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.

De verklaringen van de vijf personen die in de tenlastelegging zijn opgenomen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze niet met elkaar overeenkomen en ook overigens onbetrouwbaar zijn. Voorts kan uit de overige stukken niet worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk met een vuurwapen heeft geschoten op een of meerdere in de tenlastelegging genoemde personen.

Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsvrouw, subsidiair, betoogd dat onduidelijk is of alle vijf personen genoemd in de tenlastelegging ter plaatse aanwezig waren. Ten aanzien van de personen die daar wel aanwezig waren, is overigens geen sprake van een redelijke vrees dat zij van het leven zouden worden beroofd dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen nu immers niet kan worden vastgesteld of de verdachte met een deugdelijk middel, namelijk een vuurwapen met scherpe munitie, gericht heeft geschoten op één of meerdere personen aldaar aanwezig.

5.3.

Oordeel van de rechtbank

5.3.1

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank af dat de verdachte één schot richting de woning aan de [adres 2] heeft afgevuurd.

De vraag is of de verdachte met deze gedraging opzet had op de dood van de personen zoals opgenomen in de tenlastelegging.

De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting duidelijk is geworden dat de verdachte niet de intentie heeft gehad om één of meer van deze personen te doden. Van vol opzet is daarom geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van één of meer van deze personen.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden als gevolg van zijn handelen.

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die, beoordeeld naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk is te achten.

De verdachte heeft verklaard dat hij één keer met zijn wapen heeft geschoten. Uit het forensische onderzoek is niet gebleken waar de kogel die de verdachte heeft afgeschoten, terecht is gekomen. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid op welke afstand van de woning de verdachte zich ten tijde van het schieten bevond en waar de in de tenlastelegging genoemde personen zich op dat moment precies bevonden.

De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden, en nu daarvoor ook overigens concrete aanwijzingen ontbreken, onvoldoende aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat een van de in de tenlastelegging opgenomen personen zou te komen overlijden. Vanwege het ontbreken van deze aanmerkelijke kans is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van (één van) deze personen, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag.

5.3.2

Overwegingen omtrent het bewijs en de verweren betreffende het subsidiair ten laste gelegde feit (de bedreiging)

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. Met betrekking tot de verweren die raadsvrouw van de verdachte heeft gevoerd overweegt de rechtbank als volgt.

Het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van getuige [benadeelde 6] onbetrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [benadeelde 6] dat zij zich ten tijde van het laste gelegde feit in haar eigen woning bevond. Deze verklaring wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1], inhoudende dat zij na het schietincident twee vrouwen uit de woning ziet komen, terwijl voorts uit de beschikbare stukken blijkt dat zich ten tijde van het schietincident, naast [benadeelde 4] geen andere vrouwen in de woning bevonden.

Ook het verweer van de raadsvrouw dat bij de in tenlastelegging opgenomen personen geen sprake was een redelijke vrees wordt door de rechtbank verworpen. Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake als de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Niet is vereist dat in een concreet geval bij de bedreigde werkelijke vrees is opgewekt of de bedreigde daarvan blijk geeft.

De redelijke vrees – die dus geobjectiveerd van aard is en niet louter wordt bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens – kan naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak bij de in de tenlastelegging genoemde personen worden vastgesteld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

De omstandigheid dat na een ruzie bij de woning door de verdachte is geschoten in de richting van de woning waarin of in de nabijheid waarvan de in de tenlastelegging genoemde personen zich bevonden, heeft bij die personen de redelijke vrees kunnen doen ontstaan dat zij van het leven zouden worden beroofd of zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. De rechtbank gaat hierbij voorbij aan de verklaring van de verdachte, eerst ter terechtzitting afgelegd, dat hij één keer met een losse flodder in de lucht heeft geschoten.

5.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 12 oktober 2018 te Alkmaar [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen in de richting van de woning te schieten waarin voornoemde personen zich bevonden.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

6.1

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

6.2.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake was van een noodweersituatie en het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

6.2.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit niet kan slagen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat uit de verklaring van de getuige [getuige 2] blijkt dat de verdachte degene is geweest die als eerste schoot, waardoor zijn gedraging niet kan worden aangemerkt als een verdedigingshandeling.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

6.2.3

Het oordeel van de rechtbank

Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder, onder omstandigheden, mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Hierin ligt besloten dat moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De te hanteren maatstaf luidt dat één en ander aannemelijk moet zijn geworden. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.

De verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris– samengevat – het volgende verklaard:

Ik ben op 12 oktober 2018 met de auto naar Alkmaar gegaan. Ik heb deze auto bij het [adres 3] te Alkmaar geparkeerd. Ik ben vervolgens lopend naar de woning van [benadeelde 3] op de [adres 2] gegaan. Bij de woning is een woordenwisseling tussen mij en [benadeelde 4] ontstaan. [benadeelde 5] stond hier bij. Ik ben vervolgens weggegaan en heb een revolver uit mijn auto opgehaald. Ik ben met de revolver in mijn broekzak teruggegaan naar de woning. Ik liep richting het hek van de woning. Ik hoorde [benadeelde 3] roepen “schiet hem voor zijn kankerflikker’. [benadeelde 2] schoot drie keer in mijn richting. Ik dook achteruit en heb mij achter een auto verstopt. Om weg te komen heb ik één keer in de richting van de woning teruggeschoten. Toen ik wegrende schoot [benadeelde 2] weer op mij.

Uit de bewijsmiddelen, opgenomen in de bijlage, blijkt dat de verdachte eenmaal in de richting van de woning heeft geschoten. Op basis van de beschikbare stukken blijkt voorts dat er vanuit de richting van de woning meerdere keren is geschoten. Het dossier biedt aanknopingspunten voor het aannemen van een andere gang van zaken dan de verdachte schetst, namelijk dat de verdachte als eerste heeft geschoten. De rechtbank verwijst daartoe naar de verklaring van de getuige [getuige 3]. Zij heeft echter in het geheel niet verklaard over het schieten vanuit de richting van de woning, terwijl uit de stukken blijkt dat dit wel is gebeurd. De rechtbank acht haar verklaring daarom onvoldoende sterk om bij de beoordeling van het verweer niet uit te gaan van de verklaring van de verdachte dat er als eerste vanuit de richting van de woning op hem is geschoten. Meer in het bijzonder kunnen op basis van de verklaringen van de andere buurtbewoners (die geen deel uitmaakten van het conflict) geen vaststellingen worden gedaan over de volgorde van het schieten door de verdachte en mogelijke andere betrokkenen.

Gelet op het voorgaande bestaat er, mede gelet op de aan te leggen maatstaf van aannemelijkheid, onvoldoende grond om het door de verdediging gevoerde noodweerverweer te verwerpen. Uitgaande van de gang van zaken die de verdachte heeft geschetst, is de rechtbank van oordeel dat aangenomen moet worden dat bij hem sprake was van de redelijke vrees voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf en dat de situatie zodanig is geweest dat de gedraging van de verdachte, eenmaal in de richting van de woning terug schieten, geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. De verdachte had namelijk geen andere keus dan zich te verdedigen tegen voornoemde aanranding en zijn handelen staat in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte, ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde feit, een beroep op noodweer toekomt. Dit leidt ertoe dat de strafbaarheid aan dit feit wordt ontnomen en de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7 In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de voorwerpen genummerd 1 en 2 op de beslaglijst, welke voorwerpen onder hem in beslag zijn genomen, maar nog niet teruggegeven. Het betreft:

1 STK Vest (940149)
1 STK Shirt (940150)

Dit betekent dat de rechtbank over deze voorwerpen geen beslissing meer hoeft te nemen.

Op de beslaglijst van de verdachte staan ook de volgende niet teruggeven voorwerpen (nummers 3, 4, 5, 6, 7 en 8 op de beslaglijst):

1 STK Huls (940642)
1 STK Huls (940643)
1 STK Huls (940644)
1 STK Huls (940647)
1 STK Munitie, kogelpunt (940649)
1 STK Munitie, kogelpunt (940652)

De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.

De raadsvrouw van de verdachte heeft opgemerkt dat de voornoemde voorwerpen niet onder de verdachte in beslag zijn genomen.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank kan niet de onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen gelasten. Anders dan de officier van justitie heeft verondersteld, wordt niet voldaan aan de voorwaarden die in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden genoemd voor de toepassing van deze maatregel. Evenmin is voldaan aan de toebehorenseis, waardoor onttrekking aan het verkeer ook niet kan worden gelast met toepassing van artikel 36d Sr. De rechtbank zal over deze voorwerpen dan ook geen beslissing nemen. De rechtbank stelt ook vast dat het de officier van justitie heeft vrijgestaan en nog steeds vrijstaat om het beslag zonder tussenkomst van de rechter af te wikkelen, onder meer door de voorwerpen te laten vernietigen.

8 Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 810,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.

De rechtbank overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partij alleen ontvankelijk in de vordering is indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel in geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Nu daarvan geen sprake is, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal zijn.

Bovenstaande brengt ook mee dat er geen aanleiding is om de verdachte te veroordelen in de gevorderde proceskosten. Iedere partij draagt de eigen proceskosten.

9 Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 6 juni 2017 in de zaak met parketnummer 15/810034-17 heeft deze rechtbank de verdachte op tegenspraak (ex artikel 279 Sv) ter zake van meerdere gekwalificeerde vermogensdelicten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 21 juni 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.

De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.

Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

De rechtbank zal die last echter niet geven, omdat zij dit niet opportuun acht nu de verdachte heeft bij het bewezenverklaarde heeft gehandeld uit noodweer, zoals hiervoor is overwogen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.

10 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hierboven onder “De bewezenverklaring” is omschreven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 juni 2017 van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 15/810034-17 opgelegde voorwaardelijke straf.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. N. Boots, voorzitter,

mr. M.E. Francke en mr. P.S. Lambertina, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.D. Renshof en mr. A.E. Harteveld,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2021.

mr. Francke, mr. Lambertina en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage

De bewijsmiddelen

Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.

De hierna vermelde processen-verbaal zijn zakelijk weergegeven in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit

1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (dossierpagina's 38-42). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 13 oktober 2018 door de verdachte ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring:

V=Je bent gisteravond aangehouden ter zake poging moord/doodslag.

A= Ik kwam bij het voorhekje van de woonwagen waar [benadeelde 3] woont (de rechtbank begrijpt [benadeelde 3]). Er stond iemand in de deuropening van de woonwagen en daarnaast stond [benadeelde 4] (de rechtbank begrijpt [benadeelde 4]) en achter [benadeelde 4] stond meneer [benadeelde 2]. Ik herkende [benadeelde 2] gelijk (de rechtbank begrijpt [benadeelde 2]). Ik zag dat [benadeelde 3] aan de keukentafel zat.

A= Ik heb mijn pistool gepakt. Ik heb vervolgens een (1) keer richting de woonwagen geschoten.

2. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 oktober 2018 (dossierpagina 15). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3]:

De [adres 2] is voor mij een bekend adres waar [benadeelde 3] woont.

3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 16 oktober 2018 door de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:

Ik blijf bij de verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. [benadeelde 2] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 2]), [benadeelde 3] en [benadeelde 4] stonden in de deuropening toen de deur open ging. Met [benadeelde 3] en [benadeelde 4] bedoel ik het neefje van [benadeelde 3], [benadeelde 5] (de rechtbank begrijpt [benadeelde 5]) en de dochter van [benadeelde 3], [benadeelde 4].

4. Een proces-verbaal van verhoor getuige (dossierpagina's 163-164). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 12 oktober 2018 door getuige [benadeelde 6] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring:

Op 12 oktober 2018 verhoorde ik op de locatie [adres 2] de getuige.

Ik zat hier in de serre van onze woonwagen en hoorde “pief pief”.

5. Een proces-verbaal van verhoor getuige (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 17 april 2019 door getuige [getuige 4] ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:

Ik weet dat er een schietincident heeft plaatsgevonden bij het [adres 3] (de rechtbank begrijpt te Alkmaar) in oktober 2018. Ik zag vanuit mijn raam bij de derde woonwagen twee mensen. Eén stond in de deuropening van de wagen. Die ander stond bij het begin van het erf op straat. De man op straat was al aan het wegrennen. Hij loste daarbij nog een schot en toen zag ik ook dat vanuit zijn hand een lichtflits kwam.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.