RECHTBANK NOORD-HOLLAND
zaaknummers: HAA 21/1545 (voorlopige voorziening) en HAA 20/4169 (beroep)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
1 juni 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken
tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder verzoeker een boete opgelegd van € 100,- omdat verzoeker niet op tijd, dat wil zeggen vóór 17 januari 2020, aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan.
Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn schuld per 1 september 2020 € 8,428,55 bedraagt en dat hij vanaf
die datum maandelijks € 70,24 dient terug te betalen ter aflossing van zijn schuld.
Bij besluit van 14 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de beide primaire besluiten kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een digitale beeldverbinding (Skype) op 1 juni 2021. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Teven is [naam] verschenen, tolk in de Arabische en Koerdische taal. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt in dit geval het spoedeisende belang omdat verzoeker weliswaar heeft gesteld dat hij zijn schuld niet kan aflossen omdat hij geen inkomen heeft, maar daarvoor had hij bij verweerder een draagkrachtmeting kunnen aanvragen. Alsdan zou bij het ontbreken van enig inkomen het maandelijkse aflossingsbedrag door verweerder op nihil zijn gesteld. Verzoeker is door verweerder ook meerdere keren gewezen op de mogelijkheid van het doen van een draagkrachtmeting. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
3. Om proceseconomische redenen heeft de voorzieningenrechter tevens het beroep inhoudelijk behandeld.
4. Verzoeker had tot en met 16 januari 2020 de tijd om zijn inburgeringsexamen te behalen. Op die datum ontbraken nog twee onderdelen van het inburgeringsexamen.
Op 21 januari 2020 heeft verzoeker het onderdeel “Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt” met succes afgerond en op 24 januari 2020 het onderdeel “Lezen”. Daarmee heeft verzoeker voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Hij volgt inmiddels een studie ICT.
In dit geval acht de voorzieningenrechter het buitenproportioneel en in strijd met het doel van de inburgering dat bij de overschrijding van de inburgeringstermijn met één week het volledige cursus- en examengeld wordt teruggevorderd en verzoeker een boete wordt opgelegd. Verweerder had in dit geval ambtshalve de lening moeten kwijtschelden en het opleggen van een boete achterwege moeten laten.
5. De voorzieningenrechter verklaart het beroep daarom gegrond, vernietigt het bestreden besluit, herroept de primaire besluiten, bepaalt dat de schuld en de boete worden kwijtgescholden en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Verder veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter stelt deze vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat verzoeker wegens betalingsonmacht geen griffierecht heeft betaald, bestaat er geen aanleiding om te bepalen dat verweerder verzoeker het griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen deze uitspraak, voor zover daarmee het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker is afgewezen, staat geen rechtsmiddel open.