2 De feiten
2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op 1 februari 2021 in dienst getreden bij Bestair, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 september 2021. [gedaagde 3] is op 5 februari 2021 in dienst getreden bij Bestair, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 oktober 2021. [gedaagden] werkten als verkoper buitendienst.
2.2.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomsten van [gedaagden] staan concurrentiebedingen, relatiebedingen, geheimhoudingsbedingen, ‘bescheidenbedingen’, antiwervingsbedingen en een beding over een verbod van nevenwerkzaamheden.
2.3.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst staat het volgende concurrentiebeding:
“1. Het is de werknemer verboden om binnen een periode van 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van de werkgever, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard dan ook te hebben, binnen heel Nederland en of de aan haar gelieerde ondernemingen, tenzij de werknemer daartoe voorafgaande de schriftelijke toestemming van de werkgever heeft verkregen. (…)
2. Onder gelijke, gelijksoortige of aanverwante onderneming wordt gestaan: dezelfde en/of andere soortgelijke diensten als core business voeren, w.o. airconditioning en installatie. De niet limitatieve voorbeelden hiervan zijn de ondernemingen: in verkoop en montage van airconditioning en warmtepompen.
3. Werkgever heeft bij de voornoemde bedingen onder de leden 1 en 2 een zwaarwegend
bedrijfsbelang. Dit belang bestaat er uit dat de werknemer in de uitoefening van zijn/haar
functie kennis zal opdoen van een samenhangend geheel van financiële, organisatorische en (marketing)technische informatie die werkgever onderscheidt van haar concurrenten en in belangrijke mate haar marktpositie bepaalt. Werkgever heeft er ook groot belang bij dat deze kennis niet gebruikt wordt door haar concurrenten. Het concurrentiebeding zoals genoemd is derhalve noodzakelijk vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen als bedoeld in artikel 7:653 lid 2 BW. ”
2.4.
De arbeidsovereenkomsten zijn geëindigd op 26 juli 2021 en 31 juli 2021.
2.5.
Op 29 juli 2021 hebben [gedaagden] de besloten vennootschap Climate Masters B.V. (hierna: Climate Masters) ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel.
4 De beoordeling
4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als Bestair daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat het gaat om een vordering om [gedaagden] te veroordelen om met onmiddellijke ingang alle werkzaamheden voor Climate Masters te staken, op grond van de stelling dat [gedaagden] een concurrerend bedrijf hebben opgezet en daardoor onder meer het overeengekomen concurrentiebeding schenden.
4.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dus een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
De kantonrechter moet, gelet op de standpunten van partijen, in de eerste plaats beoordelen of het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding geldig is. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn die bedingen niet geldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.4.
Uit de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), volgt dat een beding tussen de werkgever en de werknemer, waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, alleen dan in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden opgenomen, als uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen (artikel 7:653 lid 2 BW).
4.5.
Het uitgangspunt van de wet is dus dat een concurrentie- en relatiebeding bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet geldig is, mede gelet op de toelichting bij de wet (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 17). Alleen bij uitzondering kan zo’n beding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden opgenomen, als daarbij een schriftelijke motivering wordt gegeven waaruit blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen van de werkgever.
4.6.
Aan die schriftelijke motivering moeten hoge eisen worden gesteld. Uit de motivering moet blijken om welke zwaarwegende bedrijfsbelangen het gaat en waarom die een concurrentiebeding vereisen, waarbij per geval een concrete afweging en een deugdelijke motivering nodig is (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 17). Die motivering moet gelijktijdig met het aangaan van het beding plaatsvinden en aan de werknemer kenbaar worden gemaakt (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 129).
4.7.
In de wet staat niet wat onder ‘zwaarwegende bedrijfsbelangen’ moet worden verstaan, maar uit de toelichting bij de wet blijkt dat het onder meer kan gaan om hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer verkrijgt, waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld als de werknemer overstapt naar een concurrent (Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, C, pag. 103-104).
4.8.
Het is aan Bestair om te stellen en zo nodig te bewijzen dat het in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen concurrentie- en relatiebeding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. Zij doet namelijk een beroep op de uitzondering.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat Bestair in dit kort geding niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schriftelijke motivering in artikel 10 lid 3 van de arbeidsovereenkomst voldoet aan de hoge eisen die daaraan gesteld moeten worden en evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen die een concurrentie- en relatiebeding kunnen rechtvaardigen. De motivering in artikel 10 lid 3 van de arbeidsovereenkomst komt namelijk in feite neer op standaardmatige en algemene opmerkingen, zonder dat voldoende duidelijk wordt gemaakt welke concrete en feitelijke kennis [gedaagden] in hun specifieke functie zullen opdoen, en zonder dat blijkt welke concrete en specifieke kennis of bedrijfsinformatie Bestair onevenredig kan benadelen.
4.10.
Bestair heeft in de dagvaarding nader toegelicht welke zwaarwegende bedrijfsbelangen in haar visie het opnemen van een concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van [gedaagden] kunnen rechtvaardigen. Daarbij is de specifieke functie van [gedaagden] genoemd en is als concreet belang onder meer vermeld de kennis van [gedaagden] over betalingscondities en financieringsmogelijkheden voor klanten, de kennis over unieke technische informatie over energiezuinige en milieuvriendelijke oplossingen voor innovatieve elektrische apparatuur voor temperatuurregulatie, en specifieke kennis over bedrijfsconcepten van Bestair als ‘de showroom aan huis’.
4.11.
Deze nadere toelichting van Bestair bevestigt voor de kantonrechter dat de motivering van de zwaarwegende bedrijfsbelangen in artikel 10 lid 3 van de arbeidsovereenkomst tekortschiet. Immers, uit die nadere toelichting blijkt dat het voor Bestair op zichzelf wel mogelijk was geweest om een concrete, feitelijke en specifieke motivering te geven ter rechtvaardiging van het opnemen van een concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomsten, en niet te volstaan met standaardmatige en algemene opmerkingen. Maar die nadere toelichting komt te laat en doet niet af aan de gebrekkige motivering in de arbeidsovereenkomst. De wet vereist immers dat die concrete, feitelijke en specifieke motivering in ieder geval ook al in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen, en niet pas achteraf wordt gegeven. De kantonrechter kan daarom in het midden laten of de nadere toelichting van Bestair inmiddels wel een voldoende motivering oplevert.
4.12.
De kantonrechter komt dus tot de conclusie dat ervan moet worden uitgegaan dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de vereiste schriftelijke motivering van de zwaarwegende bedrijfsbelangen in artikel 10 lid 3 van de arbeidsovereenkomst tekortschiet en dat de concurrentie- en relatiebedingen om die reden zullen worden vernietigd. Alle op deze bedingen gebaseerde vorderingen van Bestair zijn daarom niet toewijsbaar.
4.13.
Ook de vorderingen van Bestair op grond van de gestelde schending van het geheimhoudings- en bescheidenbeding kunnen in dit kort geding niet worden toegewezen, op de volgende gronden.
4.14.
Volgens Bestair hebben [gedaagden] het geheimhoudings- en bescheidenbeding overtreden, omdat zij in hun onderneming Climate Masters gebruik hebben gemaakt van het bedrijfsconcept ‘de showroom aan huis’ van Bestair en een bestelformulier hebben gebruikt dat identiek is aan dat van Bestair. [gedaagden] hebben de stellingen van Bestair betwist en erop gewezen dat het genoemde bedrijfsconcept openlijk op de website van Bestair staat en dat het bestelformulier aan elke klant wordt verstrekt, geen bijzondere inhoud heeft en [gedaagden] dit formulier niet in bezit hebben gehouden of gekopieerd.
4.15.
De kantonrechter kan gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] in dit kort geding niet vaststellen dat het geheimhoudings- en bescheidenbeding zijn overtreden. Bestair heeft dat ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat [gedaagden] in hun onderneming Climate Masters een vergelijkbaar bedrijfsconcept gebruiken en een bestelformulier hebben dat lijkt op dat van Bestair, is ook onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een schending van het geheimhoudings- en bescheidenbeding.
4.16.
Ook de vorderingen gebaseerd op het geheimhoudings- en bescheidenbeding zullen daarom worden afgewezen.
4.17.
De vorderingen op basis van een gestelde schending van het nevenwerkzaamheden- en antiwervingsbeding worden eveneens afgewezen.
4.18.
Bestair stelt dat [gedaagden] al geruime tijd tijdens hun dienstverband met Bestair bezig waren met de nodige voorbereidingen en het verrichten van nevenwerkzaamheden voor het oprichten van Climate Masters, maar dit is door [gedaagden] gemotiveerd weersproken. Bestair heeft daartegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een schending van het nevenwerkzaamhedenbeding. [gedaagden] hebben wel erkend dat zij tijdens het dienstverband met Bestair enige voorbereidende handelingen hebben verricht met het oog op de oprichting van Climate Masters, maar zij hebben erop gewezen dat dit pas gebeurde nadat zij door Bestair waren vrijgesteld van werk en dat het slechts ging om beperkte handelingen, zoals een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Dergelijke handelingen rechtvaardigen niet het oordeel dat het nevenwerkzaamhedenbeding is overtreden.
4.19.
Bestair stelt dat [gedaagde 1] na afloop van het dienstverband met Bestair een werkneemster van Bestair heeft benaderd om haar te bewegen in dienst te treden bij Climate Masters en dat hij daardoor het antiwervingsbeding heeft geschonden. Echter, [gedaagde 1] heeft die stelling van Bestair gemotiveerd betwist en Bestair heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het antiwervingsbeding daadwerkelijk is overtreden. Bestair heeft weliswaar ter ondersteuning van haar standpunt een schriftelijke verklaring van de betreffende werkneemster overgelegd, maar de juistheid van die verklaring is op de zitting door [gedaagde 1] voldoende weersproken. [gedaagde 1] heeft bovendien WhatsApp-berichten overgelegd van de betreffende werkneemster die haar verklaring niet ondersteunen.
4.20.
De proceskosten komen voor rekening van Bestair, omdat zij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
4.21.
De tegenvordering van [gedaagden] met betrekking tot het concurrentiebeding is voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval de kantonrechter oordeelt dat dit beding nog gelding heeft tussen partijen. Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan, zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, zodat deze tegenvordering niet hoeft te worden beoordeeld.
4.22.
De vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om Bestair te veroordelen tot betaling van € 3.305,42 bruto en € 2.086,83 bruto aan loon en bonus, te vermeerderen met wettelijke verhoging, zullen worden toegewezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij hun aanspraak op loon en bonus hebben moeten schatten, omdat Bestair ondanks verzoeken daartoe de laatste loonspecificaties niet heeft verstrekt. Op de zitting heeft Bestair erkend dat het mogelijk is dat die laatste loonspecificaties nog niet zijn verstrekt. Die specificaties zijn ook niet overgelegd door Bestair. Gelet daarop wordt uitgegaan van de juistheid van het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 20%, omdat aannemelijk is dat Bestair niet bewust of met opzet het verstrekken van loonspecificaties en een correcte loonbetaling achterwege heeft gelaten.
4.23.
De proceskosten komen voor rekening van Bestair, omdat zij ongelijk krijgt.
5 De beslissing
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Bestair tot betaling van de proceskosten, die voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 747,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden] ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
5.4.
veroordeelt Bestair, bij wege van voorschot, tot betaling aan [gedaagde 1] van € 3.305,42 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, vanaf 30 september 2021 tot aan de dag van de gehele betaling, met een maximum van 20%;
5.5.
veroordeelt Bestair, bij wege van voorschot, tot betaling aan [gedaagde 2] van € 2.086,83 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW vanaf 30 september 2021 tot aan de dag van de gehele betaling, met een maximum van 20%;
5.6.
veroordeelt Bestair tot betaling van de proceskosten, die voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden] ;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter