De feiten
-
[verweerster 1] organiseert sportieve outdoor- en survivalactiviteiten.
-
De Goudse is verzekeraar van [verweerster 1] .
-
[verzoekster] (1983) was in 2011 als buitensportinstructrice in dienst van [verweerster 1] .
-
[verzoekster] heeft tijdens haar werkzaamheden voor [verweerster 1] op 7 juli 2011 een verkeersongeluk in België gehad. Bij dit ongeluk heeft [verzoekster] een bestelbus bestuurd met daarachter een kanotrailer. Het gewicht van de beladen kanotrailer bedroeg op dat moment totaal 2.164 kilogram, 800 kilogram boven de maximaal toegestane massa.
De kanotrailer is gaan stuiteren, waardoor [verzoekster] met de combinatie uit de bocht en van de weg is geraakt.
[verzoekster] is naar een ziekenhuis vervoerd en heeft (onder meer) pijnlijke plekken op haar rug en nekklachten opgelopen bij dit ongeluk en zij heeft sindsdien meerdere (para)medische behandelingen ondergaan.
De Goudse heeft op 4 januari 2013 de aansprakelijkheid erkend voor eventuele schade die voortvloeit uit voornoemd ongeluk.
Begin 2013 heeft [verzoekster] op kosten van De Goudse een multidisciplinair revalidatietraject ondergaan bij DBC. De Goudse heeft in mei 2013 een arbeidsdeskundige ingeschakeld om [verzoekster] te helpen met re-integratie.
DBC heeft in het advies van 21 augustus 2013 vermeld dat de behandeling resultaat heeft gehad en dat die heeft geleid tot toenemende belastbaarheid.
[verzoekster] heeft vanaf medio augustus 2011 gewerkt als receptioniste, maar zij is hiermee na een maand gestopt. [verzoekster] is door het UWV op 4 juli 2013 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard. Zij verricht momenteel vrijwilligerswerk voor enkele uren per week.
De Goudse heeft geen medewerking verleend aan het door [verzoekster] verzochte buitengerechtelijke deskundigenonderzoek door een neuroloog en neuropsycholoog.
De kantonrechter in Leiden heeft op verzoek van [verzoekster] in een beschikking van 4 februari 2015 neuroloog [neuroloog] en neuropsycholoog [neuropsycholoog] als deskundige benoemd. In deze procedure zijn [verweerster 1] en De Goudse niet verschenen.
[neuroloog] en [neuropsycholoog] hebben op 16 april 2015 respectievelijk 20 augustus 2015 rapporten uitgebracht.
[neuroloog] heeft de klinische diagnose Whiplash Associated Disorder II (WAD) bij [verzoekster] vastgesteld.
In zijn geneeskundig rapport is onder het kopje “huidige klachten” gesteld:
Er is bij perioden sprake van nekklachten (….). Wanneer de pijn aanwezig is, is ze ook sneller moe. (…) Soms is er sprake van bandvormige heftige hoofdpijn. (…) Depressieve klachten zijn niet meer aanwezig. (…) Ze ervaart veel spanning wanneer ze dingen moet gaan doen waar enige druk op zit. Dit leidt ook tot stress. (…)Wanneer ze moet tillen, waarbij het bij verder doorvragen gaat om gewichten van ongeveer 5 kg of meer, geeft ze aan dat dit leidt tot een toename van klachten in de nek en schouderbladregio, met name wanneer dit soort bewegingen vaker moeten worden herhaald.(…) Ook autorijden leidt tot moeheidsklachten. De problemen met het geheugen zijn er nog steeds.(…)
In dit rapport heeft [neuroloog] onder het kopje “Door betrokkene ervaren beperkingen” het volgende gesteld:
“Zelfverzorging: als het niet goed met haar gaat is ze al moe van het douchen.(…)
Activiteiten van het dagelijks leven: stofzuigen is zwaar. Bij boodschappen doen doet ze alleen de lichte dingen, omdat ze met zwaarder tillen meer klachten krijgt. (…)
Autorijden lukt maximaal 3 kwartier. (…)
Hobby’s sport en vrije tijd: ze is gestopt met hockey. Ze sport niet meer.(…)
Onder het kopje “klinische diagnose” is het volgende vermeld:
Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad II volgens de classificatie van Quebec task force (Spine 1995) In de differentiaal diagnose kan worden gedacht aan tension type headache alsook tendomyogene spanningsgerelateerde nekklachten. Ik vind geen aanwijzingen voor primair cerebrale beschadiging. De door betrokkene ervaren cognitieve problemen zijn naar mijn mening secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. (…)
In zijn zakelijk rapport heeft [neuroloog] in antwoord op de gestelde vragen het volgende gesteld:
In antwoord op vraag g (beperkingen):
Bij ontbreken van een neurologisch substraat kunnen conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Neurologie geen beperkingen worden aangegeven voor wat betreft het vakgebied van de neurologie. (..)
In antwoord op vraag h (medische eindsituatie)
Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de het ongeval voor wat betreft het vakgebied van de neurologie mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst geen relevante veranderingen.
[neuropsycholoog] heeft in haar rapport in antwoord op de gestelde vragen het volgende geschreven:
Antwoord 1: uit het neuropsychologisch onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren van cognitieve stoornissen.
Antwoord 2: n.v.t. het neuropsychologisch klachtenpatroon kan verklaard worden vanuit psychopathologie.
Antwoord 3: Betrokkene heeft goed gepresteerd op de symptoom validiteitstests, zodat geen sprake is van verminderde inzet.
En:
Geconcludeerd kan worden dat de klachten die betrokkene in de anamnese naar voren brengt zeer goed te verklaren zijn vanuit een disbalans in het emotioneel functioneren waarbij angst en depressieve gevoelens op de voorgrond staan. Er zijn geen aanwijzingen voor cerebrale stoornissen. Haar pijncoping wordt gekenmerkt door catastroferen, dat betekent dat zij bij pijn in zeer hoge mate catastrofale pijngedachten heeft die de pijn versterken en/of in stand houden. Catastroferen kan worden verklaard uit angst. (…)
De beoordeling
1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek kan worden behandeld in een deelgeschilprocedure zoals bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Een deelgeschil dient de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen (artikel 1019w Rv). Om te kunnen toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dient de investering in tijd, geld en moeite te worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
Volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade kan ook een aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Niet is vereist dat vast komt te staan dat partijen na een beslissing op het verzoek een vaststellingsovereenkomst zullen sluiten. Voldoende is dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
Ten aanzien van het bestaan van de
klachten
2.
[verweersters] heeft in de eerste plaats het bestaan van de klachten betwist. Op dat punt wordt het volgende overwogen.
3.
In het rapport van [neuroloog] worden - samengevat - de volgende klachten van [verzoekster] genoemd:
- Pijnklachten aan de nek
- -
Hoofdpijn
- -
Vermoeidheid
- -
Pijn aan schouders en nek bij tillen van 5 kilogram of meer
- -
Geheugen- en concentratieproblemen
- -
Stress bij activiteiten onder druk
Vast staat dat [neuroloog] geen objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden (neurologisch substraat) die deze klachten kunnen verklaren.
4.
[verweersters] is niet verschenen in de procedure tot benoeming van een voorlopig deskundige en zij heeft ook nadat door de rechter twee deskundigen waren benoemd, elke vorm van betrokkenheid bij het verdere verloop van de deskundigenonderzoeken geweigerd. Uit de als productie 12 bij dagvaarding overgelegde correspondentie blijkt dat de gemachtigde van [verweersters] het concept rapport van [neuroloog] , dat aan hem was toegezonden voor commentaar, heeft geretourneerd en de brief van de gemachtigde van [verzoekster] met inhoudelijke opmerkingen heeft “vernietigd”. [verweersters] stelt (verweerschrift onder 14) dat deze houding verklaard kan worden uit het feit dat haar eigen medisch adviseur geen aanleiding zag tot een neurologische en neuropsychologische expertise. De rechtbank kan [verweersters] niet volgen in deze redenering. Immers, in dat geval had [verweersters] juist wél verweer moeten voeren en de argumenten van haar medisch adviseur kunnen inbrengen tegen de door [verzoekster] gewenste benoemingen van deskundigen. Nu zij ervoor heeft gekozen om dat niet te doen, is de benoeming een feit en had het op de weg van [verweersters] gelegen om aan deze expertise haar medewerking te verlenen. [verweersters] heeft dat niet gedaan, maar de rapporten van [neuroloog] en [neuropsycholoog] aan haar eigen medisch adviseur voorgelegd die op 19 januari 2016 heeft gereageerd op de rapporten van [neuroloog] en [neuropsycholoog] . Nu de medisch adviseur van [verweersters] geen onafhankelijk deskundige is en voorts de bevindingen van de medisch adviseur niet (meer) voorgelegd kunnen worden aan [neuroloog] en [neuropsycholoog] , gaat de rechtbank aan de rapportage van de medisch adviseur van [verweersters] voorbij.
Ten aanzien van het bestaan van de genoemde
beperkingen
5.
Vast staat dat het UWV [verzoekster] voor 30 % arbeidsongeschikt heeft geoordeeld. Het hiertegen gerichte bezwaar van [verzoekster] is ongegrond verklaard. Bij brief van
3 december 2013 is deze beslissing door de gemachtigde van [verzoekster] aan de gemachtigde van [verweersters] toegezonden. In deze brief is het volgende vermeld:
“Ik sluit de nieuwe FML separaat voor u bij, zodat u een goed beeld heeft van de actuele beperkingen zoals die volgens het UWV thans gelden. Deze beperkingen zijn volgens het UWV:
- cliënte is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud;
- cliënte is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken;
- cliënte kan geen werk verrichten dat hoge eisen stelt aan het vasthouden en verdelen van de aandacht; er moet sprake zijn van een niet te veel omvattend takenpakket.
- cliënte is beperkt ten aanzien van het hanteren van problemen van anderen;
- cliënte is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat;
- cliënte is licht beperkt ten aanzien van tillen en dragen (ze kan ongeveer 10 kg tillen of dragen)
- ze is beperkt ten aanzien van het frequent zware lasten hanteren tijdens het werk (ongeveer 10 kg per uur);
- cliënte is licht beperkt ten aanzien van lopen tijdens het werk;
- cliënte is licht beperkt ten aanzien van staan tijdens het werk;
- cliënte kan niet ‘s nachts werken;
- er geldt een beperking in duurbelasting; ze kan gemiddeld ongeveer 6 uren per dag werken en gemiddeld 30 uren per week.
Verder blijkt uit het rapport van [neuroloog] dat [verzoekster] beperkt is in het autorijden, in de zelfverzorging (moe van het douchen) en in activiteiten van het dagelijks leven (bijvoorbeeld stofzuigen en boodschappen doen). [verzoekster] is gestopt met hockey en ze sport niet meer.
6.
De rechtbank stelt voorop dat de onder 5 genoemde beperkingen passen op de constateringen van [neuroloog] en [neuropsycholoog] . Verder is van belang dat deze beperkingen niet of onvoldoende zijn betwist door [verweersters] . [verweersters] heeft weliswaar bij verweerschrift gesteld dat zij alleen het aan de beslissing op bezwaar ten grondslag liggende arbeidsdeskundig rapport had ontvangen, maar uit de brief van de gemachtigde van [verzoekster] van 3 december 2013 blijkt dat ook de verzekeringsgeneeskundige rapportage is toegezonden. De inhoud van de FML wordt in de betreffende brief weergegeven, en is door [verweersters] niet specifiek betwist. [verweersters] heeft gewezen op de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 6 juni 2013, opgesteld door Radar (arbeidsdeskundig bureau) en een verslag van medisch adviseur [medisch adviseur] van 21 augustus 2013. Uit beide rapportages blijkt een afname van klachten en een toename van functionele belastbaarheid, aldus [verweersters] . Wat hiervan zij, de FML van 31 oktober 2013 geeft de laatst bekende stand van zaken weer en is inhoudelijk niet betwist. Bovendien geldt ook hiervoor dat [verweersters] door niet mee te werken aan het deskundigenbericht, zichzelf de kans heeft ontnomen om eventuele vragen aangaande de belastbaarheid en de beperkingen van [verzoekster] , aan de door de rechtbank benoemde deskundigen voor te leggen.
Plausibiliteitstoets ten aanzien van het bestaan van de klachten en beperkingen
7.
De rechtbank is ambtshalve bekend met de al jarenlang lopende discussie in de literatuur over de aard van whiplashletsel, het Whiplashprotocol van de Gezondheidsraad en de richtlijnen voor het vaststellen van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. De rechtbank volgt de lijn die door de Hoge Raad is uitgezet in de arresten Zwolsche Algemeene tegen De Greef I en II (respectievelijk NJ 2001/433 en NJ 2014/128) en het arrest London tegen X (RvdW 2015, 318).
De lijn in deze rechtspraak houdt - kort samengevat - in, dat voor het aannemen van klachten en beperkingen niet vereist is dat medisch objectiveerbare afwijkingen aantoonbaar zijn. Voldoende is dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. De rechtbank heeft op basis van de deskundigenrapporten en op basis van haar eigen waarneming ter zitting de indruk dat de klachten en beperkingen aanwezig en reëel zijn. Er is geen enkele indicatie dat deze overdreven, voorgewend of ingebeeld zijn. Het enkele feit dat, zoals in het verweerschrift is vermeld, de klachten en beperkingen in de loop der jaren een wisselend beloop hebben gehad, maakt dit niet anders, nu dit overeenkomt met wat hierover in het Whiplashprotocol (pagina 39) wordt opgemerkt: Patiënten melden vaak dat hun klachten een wisselend beloop hebben (…).
Plausibiliteitstoets ten aanzien van causaal verband tussen de klachten en beperkingen en het ongeval
8.
De Hoge Raad hanteert ook een ruimhartige toerekening op grond van de plausibiliteitstoets. In dit licht acht de rechtbank het aannemelijk dat de hiervoor genoemde klachten en beperkingen van [verzoekster] in oorzakelijk verband staan met het haar op 7 juli 2011 overkomen ongeval; de gezondheidsklachten waren voor het ongeval nog niet aanwezig, deze klachten kunnen door het ongeval veroorzaakt worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. De volgende feiten en omstandigheden zijn daartoe redengevend.
9.
[verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat zij voorafgaand aan het ongeval (erg) sportief was: zij deed aan hockey, paardrijden en diverse buitensporten zoals kanoën, klimmen en mountainbiken. Op het moment dat haar het ongeval overkwam, was zij werkzaam als buitensportinstructrice. [verzoekster] heeft de basisschool doorlopen en daarna een opleiding MBO toerisme en recreatie gevolgd en in de jaren 2008 en 2009 heeft zij diverse baantjes gehad als telefoniste/receptioniste. Zij functioneerde kortom op een normaal niveau en ze was in staat tot loonvormende arbeid en diverse sporten. Na het ongeval heeft zij geen loonvormende arbeid meer verricht en niet meer gesport.
10.
Er zijn geen aanwijzingen dat de thans aanwezige klachten en beperkingen ook vóór het ongeval reeds aanwezig waren. Wel blijkt uit de overgelegde medische informatie dat [verzoekster] in 2006, 2007 en 2009 psychologische hulp heeft gezocht. De toen aanwezige psychische problemen hadden (onder meer) betrekking op familieperikelen, een gebrek aan zelfvertrouwen en een gebrek aan assertiviteit. In de “medische eindsituatie” van klachten en beperkingen zoals hierboven onder 3 en 5 weergegeven, worden dergelijke psychische klachten niet genoemd; wel klachten op het gebied van geheugen en concentratie. De strekking van het betoog van [verweersters] op dit punt is, zo begrijpt de rechtbank, niet zozeer dat [verzoekster] psychische klachten en beperkingen heeft die zij voor het ongeval ook had, maar dat de wél genoemde klachten (mede) het gevolg zijn van pre-existente psychopathologie. [verweersters] doelt in dit verband in het bijzonder op de conclusie van [neuropsycholoog] dat “de klachten die betrokkene in de anamnese naar voren brengt zeer goed te verklaren zijn vanuit een disbalans in het emotioneel functioneren waarbij angst en depressieve gevoelens op de voorgrond staan. (…)Haar pijncoping wordt gekenmerkt door catastroferen, dat betekent dat zij bij pijn in zeer hoge mate catastrofale pijngedachten heeft die de pijn versterken en/of in stand houden. Catastroferen kan worden verklaard uit angst.”
11.
De rechtbank begrijpt hieruit dat bij de pijnbeleving van [verzoekster] sprake is van psychopathologie. [neuropsycholoog] stelt níet dat deze psychopathologie het uitsluitend gevolg is van de (pre-existente) psychische constitutie van [verzoekster] , het gaat eerder om zogeheten “onderhoudende psychische factoren”. Volgens vaste rechtspraak heeft de veroorzaker van een ongeval het slachtoffer zowel wat zijn persoonlijkheidsstructuur betreft als zijn privésituatie te nemen zoals hij is (NJ 1989,751). Indien en voor zover de door [neuropsycholoog] geconstateerde psychopathologie in de pijnbeleving al een gevolg is van een persoonlijke predispositie van [verzoekster] , dan staat dat niet in de weg aan het aannemen van causaliteit tussen het ongeval en de daarna ontstane klachten. Aldus moet ervan uit worden gegaan dat de door [neuropsycholoog] geconstateerde psychopathologie en de klachten en beperkingen die daarmee samenhangen, een gevolg zijn van het ongeval. Daarbij komt dat de rechtbank aannemelijk acht dat een deel van de geconstateerde psychopathologie (het catastroferen) veroorzaakt werd en wordt door de financiële problemen waarmee [verzoekster] kampt(e).
12.
Resumerend gaat de rechtbank uit van het bestaan van de klachten en beperkingen zoals hierboven onder 3 weergegeven en acht zij deze een gevolg van het [verzoekster] op 7 juli 2011 overkomen ongeval. De vordering zal aldus worden toegewezen. In het petitum van het verzoekschrift wordt een verklaring voor recht gevraagd ten aanzien van de klachten en beperkingen “genoemd in de paragrafen 4 en 24 alsmede in de deskundigenberichten van [neuroloog] en [neuropsycholoog] ”. Aangezien in de deskundigenrapporten een veelheid aan klachten wordt genoemd waarvan een deel thans niet meer aanwezig is, heeft de rechtbank de verklaring voor recht beperkt tot de klachten en beperkingen waarvan hierboven is vast-gesteld dat deze (ook) thans nog aanwezig zijn (medische eindtoestand).
13.
Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt door de rechtbank begroot, waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Op grond hiervan worden de kosten begroot op € 78,00 aan griffierecht en op € 7.964,95 inclusief btw en kantoorkosten. De rechtbank acht zowel het aantal bestede uren als het door de gemachtigde van [verzoekster] gehanteerde uurtarief niet onredelijk vanwege zijn specialisatie in letselschade.