VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
de vennootschap naar Duits recht
International Business Verlag GmbH,
gevestigd te Rheine (Duitsland),
eiseres,
hierna te noemen IBV,
gemachtigde mr. D.J. van Rosenstiel,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Studentenwerk B.V.
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde,
hierna te noemen Studentenwerk,
gemachtigden dr. C. Jeloschek en mr. M.P. Loth.
De feiten
1.1
IBV is uitgever van het blad “European Business Journal” (verder: EBJ).
1.2
IBV heeft Studentenwerk in juni 2013 telefonisch benaderd met het aanbod om een artikel over de onderneming van Studentenwerk op te nemen in EBJ.
1.3
Bij e-mail van 28 juni 20123 heeft IBV nadere informatie verschaft over het interview dat IBV zou willen afnemen in het kader van het artikel in EBJ. In deze e-mail wordt geen melding gemaakt van eventuele kosten verbonden aan de publicatie van het artikel.
1.4
In een e-mail van 3 juli 2013 heeft Studentenwerk aan IBV laten weten dat [XXX] (verder: [XXX] , destijds manager van de Europese tak van Studentenwerk, en [YYY] (verder: [YYY] , mede oprichter van The Kingfield Group waartoe Studentenwerk behoort, bereid waren om telefonisch geïnterviewd te worden voor het artikel in EBJ.
1.5
IBV heeft in een e-mail van 12 juli 2013 aan Studentenwerk geschreven, voor zover hier relevant:
“Geachte heer [XXX] ,
Geachte heer [YYY] ,
Zoals reeds met u besproken plant de redactie van European Business Journal een reportage over uw bedrijf.
Het met u afgesproken telefooninterview op dinsdag 23.07.2013 om 13:30 uur zal het belangrijkste deel van onze recherches zijn.
Als leidraad voor het interview kunnen wij u de onderstaande punten aangeven:
- algemene achtergrondinformatie en historische mijlpalen
- product- c.q. dienstenportfolio en unieke aspecten van uw bedrijf
- actuele zaken m.b.t. uw onderneming
- toekomstige ontwikkelingen
Natuurlijk kunt u tijdens het interview ook andere aspecten aangeven die voor u c.q. uw onderneming van belang zijn.
Het interview, het schrijven en bewerken van de tekst evenals het opmaken van het layout is gratis. Het gepubliceerde beeldmateriaal wordt u met 12,95 euro per mm hoogte x kolom in rekening gebracht. Ter ondersteuning van onze recherches willen wij u vragen actuele publicaties (brochures, folders, persberichten, etc.) ter beschikking te stellen. Het interview zal ongeveer 40 min. in beslag nemen. Verdere voorbereiding uwerzijds is niet noodzakelijk. Voor een treffend beeld van uw onderneming is het persoonlijk gesprek doorslaggevend. Alle relevante vragen zal onze redacteur met u doornemen.
(…)”
1.6
Op 11 september 2013 zijn [XXX] en [YYY] telefonisch geïnterviewd door een redacteur van het blad EBJ. Tijdens dit interview is niet gesproken over de kosten van het plaatsen van foto’s bij het artikel.
1.7
In een e-mail van 12 september 2015 heeft een medewerker van IBV aan studentenwerk verzocht om zeven digitale foto’s ter beschikking te stellen. In de e-mail wordt een internetadres genoemd waarnaar de foto’s kunnen worden geüpload en wordt verzocht de foto’s vóór 18 september 2013 toe te zenden. Studentenwerk heeft aan dit verzoek gehoor gegeven. In de e-mail van 12 september 2013 wordt geen melding gemaakt van eventuele kosten verbonden aan het publiceren van de foto’s in EBJ.
1.8
Bij e-mail van 8 oktober 2013 heeft IBV in concept het artikel aan Studentenwerk toegezonden. In het artikel zijn vier afbeeldingen verwerkt. De e-mail luidt, voor zover hier relevant:
“Als bijlage sturen wij u zoals afgesproken de tekst en het lay-out zodat u deze op uw gemak kunt doorlezen. Het staat u vrij enkele veranderingen en/of correcties aan te brengen. Wij hopen dat wij uw bedrijf zo correct mogelijk hebben voorgesteld.
De publicatie staat gepland voor de eerst mogelijke uitgave. Wilt u zo vriendelijk zijn om de complete tekst en lay-out, voorzien van uw goedkeuring, met evt. uw eigen veranderingen en/of correcties voor 14.10.2013 aanstaande aan ons terug te sturen. Zoals reeds bekend, bedragen de kosten voor de publicatie van het beeldmateriaal: euro 12,95 per mm hoogte/kolom. Het vervaardigen van de tekst is voor u gratis.”
1.9
In een begeleidend formulier staat (onder meer) in kleine lettertjes vermeld:
“Bilder/pictures/
afbeeldingen
Farbe, colour, kleur
Euro 12,95per mm
Höhe/Spalte
height/column
hoogte/kolom”
Daarachter staat “Stck./amount/aantal 4”. Verder staat in het formulier de hoogte van de afbeeldingen in mm en het aantal kolommen vermeld.
1.10
Op 10 oktober 2015 heeft een medewerker van Studentenwerk het formulier ondertekend en aan IBV geretourneerd.
1.11
Op 19 december 2013 heeft IBV aan Studentenwerk een bedrag van € 7.559,57 gefactureerd voor het artikel in EBJ.
De beoordeling
4.1
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is in de onderhavige zaak dient te worden beantwoord aan de hand van de EG-Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX-Verordening). Op grond van deze Verordening is, enkele daarin nader genoemde uitzonderingen daargelaten, de rechter van een lidstaat bevoegd als de verwerende partij woonplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat, ongeacht de woon- of vestigingsplaats van de eisende partij. Nu Studentenwerk woonplaats heeft in Nederland, is daarmee de bevoegdheid van de Nederlandse rechter gegeven.
4.2
Het in deze zaak toepasselijke recht volgt uit het bepaalde in de Rome I-Vo. Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt of dat sprake is van één van in artikel 4 lid 1 Rome I-Vo. genoemde overeenkomsten. Artikel 4 lid 2 Rome I-Vo. bepaalt in dat geval dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. De kenmerkende prestatie bestaat in dit geval uit het schrijven, opmaken en publiceren van een artikel in EBJ. Aangezien IBV deze prestatie heeft verricht en zij in Duitsland haar gewone verblijfplaats heeft, wordt de rechtsverhouding tussen partijen beheerst door Duits recht.
4.3
Studentenwerk stelt zich primair op het standpunt dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de betaling voor het publiceren van foto’s bij het artikel. Partijen hebben ter comparitie beide beaamd dat de wijze waarop naar Duits recht een overeenkomst tot stand komt niet wezenlijk verschilt van het Nederlandse recht, in die zin dat er sprake moet zijn van wederzijdse wilsverklaringen van aanbod en aanvaarding, waarbij een wilsverklaring ook in een of meerdere gedragingen besloten kan liggen. In de correspondentie van IBV aan Studentenwerk is meerdere malen geschreven dat er aan de publicatie van foto’s bij het artikel kosten verbonden zouden zijn. Ook indien aangenomen wordt dat Studentenwerk niet uitdrukkelijk de kosten heeft aanvaard door ondertekening van het onder 1.9 bedoelde formulier, dan ligt die aanvaarding naar het oordeel van de kantonrechter in gedragingen van Studentenwerk besloten. Studentenwerk heeft immers, ondanks het feit dat IBV die kosten in de correspondentie heeft genoemd, haar medewerking aan de publicatie van het artikel in EBJ voortgezet. Dit verweer gaat daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet op.
4.4
Subsidiair stelt Studentenwerk dat haar wilsverklaring vernietigbaar is omdat deze onder invloed van een wilsgebrek is uitgebracht. Studentenwerk stelt dat zij op geen enkel moment de wil heeft gehad om de verbintenis op zich te nemen tot het betalen voor het plaatsen van foto’s als onderdeel van de reportage over haar in EBJ.
4.5
De vraag of Studentenwerk haar verklaring op grond van een wilsgebrek kan vernietigen, dient naar Duits recht beoordeeld te worden. § 119 lid 1 BGB bepaalt:
"Wer bei der Abgabe einer Willenserklärung über deren Inhalt im Irrtum war oder eine Erklärung dieses Inhalts überhaupt nicht abgeben wollte, kann die Erklärung anfechten, wenn anzunehmen ist, dass er sie bei Kenntnis der Sachlage und bei verständiger Würdigung des Falles nicht abgegeben haben würde”
Wanneer iemand derhalve een wilsverklaring heeft afgegeven terwijl hij ten aanzien van de inhoud daarvan dwaalde of deze verklaring in het geheel niet wilde afgeven, kan diegene naar Duits recht de verklaring aanvechten, wanneer aannemelijk is dat hij, bij een juiste kennis van zaken en bij een verstandige beoordeling van het geval, die verklaring niet zou hebben afgegeven.
4.6
Studentenwerk heeft haar stelling, dat zij nooit de wil heeft gehad om (een substantieel bedrag) voor de foto’s te betalen, onderbouwd met de volgende – door IBV inhoudelijk niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste – omstandigheden:
a) Studentenwerk heeft IBV niet benaderd met betrekking tot het schrijven van een artikel, maar het initiatief hiervoor is uitgegaan van IBV;
b) IBV heeft bij herhaling gesteld dat het schrijven van het artikel gratis zou zijn;
c) bij het eerste contact heeft IBV verteld dat het artikel over Studentenwerk in de maak was, waarmee bij Studentenwerk de indruk is gewekt dat het slechts ging om een verzoek tot medewerking aan een artikel dat overigens ook zonder enige input van Studentenwerk gepubliceerd zou zijn;
d) Studentenwerk heeft de foto’s in kwestie op uitdrukkelijk verzoek van IBV geüpload, in de veronderstelling dat IBV deze voor de reportage nodig had;
e) pas bij de factuur van 19 december 2013 heeft IBV een totaalprijs genoemd;
f) Zowel op het formulier als in de eerdere e-mail staan slechts geringe bedragen vermeld met betrekking tot het plaatsen van de foto’s, die in geen verhouding staan tot het gevorderde totaalbedrag;
4.7
De kantonrechter acht het aannemelijk, mede gelet op bovenstaande omstandigheden, dat bij Studentenwerk verwarring is ontstaan over de aard van het te publiceren artikel (journalistiek of commercieel?) en daarmee over de aan dat artikel verbonden kosten. Ter comparitie is namens IBV verklaard dat het artikel moet worden gezien als een “advertorial”, dat wil zeggen een advertentie in de vorm van een redactioneel artikel. Naar het oordeel van de kantonrechter komt dit uit de gevoerde correspondentie en hetgeen partijen hebben verklaard over de gevoerde telefoongesprekken niet duidelijk naar voren. Uit de e-mails van IBV blijkt niet (voldoende) dat het om een commerciële uiting gaat. Zo wordt in de aanvang van de e-mail van 12 juli 2013 gesproken over een “reportage” die IBV “plant” over Studentenwerk, waarmee direct de indruk wordt gewekt dat het om een journalistiek product gaat waarvan het initiatief bij IBV ligt. IBV heeft het verder over “recherches” in de vorm van een telefooninterview, waarmee die indruk wordt versterkt. Daarnaast is IBV niet helder geweest over de totale kosten die met de publicatie van het artikel gemoeid zouden zijn. In ieder geval bij toezending van het conceptartikel op 8 oktober 2013 was het voor IBV eenvoudig om de totale kosten van de publicatie te vermelden. Weliswaar kon Studentenwerk die totale kosten met de op het formulier vermelde gegevens ook zelf berekenen, maar het had in de eerste plaats op de weg van IBV gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen.
4.8
Op grond van het bovenstaande staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat Studentenwerk, bij haar verklaring tot het aangaan van de overeenkomst met IBV, gedwaald heeft over de aard en de totale kosten van de publicatie van het artikel en dat bij haar de wil ontbrak om voor de publicatie van het artikel een (substantiële) vergoeding te betalen. De kantonrechter acht het ook aannemelijk dat Studentenwerk, indien zij had geweten van de commerciële aard en de totaalkosten van de publicatie, de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. § 119 lid 1 BGB biedt Studentenwerk in dat geval de mogelijkheid om haar wilsverklaring aan te vechten, hetgeen zij op de voet van § 143 lid BGB met een buitengerechtelijke verklaring van aanvechting heeft gedaan. Daarmee wordt de rechtshandeling op grond van § 142 lid 1 BGB met terugwerkende kracht nietig geacht, zodat de overeenkomst niet tot stand is gekomen. Anders dan naar Nederlands recht kan IBV zich er naar Duits recht niet op beroepen dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven. Wel bepaalt § 122 lid 1 BGB dat degene die een verklaring op grond van § 119 BGB aanvecht, in beginsel schadeplichtig is jegens degene aan wie zij de verklaring heeft gericht. IBV vordert in de onderhavige procedure evenwel geen schadevergoeding maar nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, zodat de kantonrechter niet toekomt aan de vraag of Studentenwerk een schadevergoeding aan IBV verschuldigd is.
4.9
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van IBV dient te worden afgewezen. Aan de behandeling van het door Studentenwerk meer subsidiair gevoerde verweer komt de kantonrechter daarom niet toe. IBV heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zodat de kantonrechter het bewijsaanbod van IBV zal passeren.
4.10
De proceskosten komen voor rekening van IBV omdat deze in het ongelijk wordt gesteld. De kantonrechter ziet geen aanleiding om IBV, zoals door Studentenwerk is gevorderd, te veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten die Studentenwerk stelt te hebben gemaakt. Studentenwerk heeft geen feiten gesteld die de conclusie zouden kunnen dragen dat IBV misbruik van procesrecht maakt dan wel onrechtmatig jegens Studentenwerk handelt door de onderhavige procedure tegen haar in te stellen.
De beslissing
- wijst de vordering af;
- veroordeelt IBV tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Studentenwerk tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P.M. Fruytier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.