Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Gevonden zoektermen (1)
avg
Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2021:6052

Rechtbank Midden-Nederland
13-12-2021
24-08-2022
UTR 21/2957
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:4624, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Beroep, handhavingsverzoek AP, gegevensverstrekking door SVB aan Belastingdienst/Toeslagen, artikel 57 AVG, prioriteringsbeginsel, beroep niet tijdig NO en beroep gericht tegen bob ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 21/2957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigden: mr. J.M.A. Koster en mr. T.G.H. Spruyt).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 17 mei 2019 aan verweerder om handhavend op te treden tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) afgewezen.

Bij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser beroep ingesteld

tegen het niet tijdig beslissen op een eerder ingediend handhavingsverzoek van 4 januari

2017.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding

1. De SVB verstrekt op basis van een convenant uit 2007 structureel gegevens aan de

Belastingdienst/Toeslagen (de Belastingdienst) van alle kinderen die recht hebben op kinderbijslag. Eiser vindt dat de SVB geen gegevens van zijn minderjarige dochter, geboren in 2016, had mogen delen met de Belastingdienst in het kader van het kindgebonden budget Daartoe is nooit een aanvraag voor zijn dochter ingediend en eiser komt daarvoor gezien zijn inkomen niet in aanmerking. Voorafgaand aan en gelijktijdig met deze procedure heeft eiser meerdere gerechtelijke procedures gevoerd tegen de SVB. De klacht over de verstrekking van gegevens aan de Belastingdienst is gericht tegen de SVB, omdat die de gegevens naar de Belastingdienst stuurt.

2. Eiser heeft op 4 januari 2017 een eerste handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. Daarbij is verzocht de SVB te sommeren de structurele gegevensverstrekking van alle kinderen aan de Belastingdienst per direct te staken wegens strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Volgens eiser heeft de SVB geen proportionaliteitstoets uitgevoerd.

3. Op 10 februari 2019 heeft eiser de SVB verzocht om verwijdering van de persoonsgegevens van zijn dochter, in het bijzonder van het startbericht, zoals dit door de SVB is verstrekt aan de Belastingdienst. Het startbericht is een digitale melding waarin staat dat voor een kind vanaf een bepaalde datum recht op kinderbijslag bestaat, met daarin het burgerservicenummer, de geboortedatum en het woonland van het kind. Dit verzoek heeft de SVB afgewezen bij besluit van 1 april 2019 en in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 augustus 2020. Deze rechtbank heeft het beroep van 21 september 2020 van eiser tegen dit laatste besluit bij uitspraak van 4 mei 20211 gegrond verklaard en geoordeeld dat de SVB een onrechtmatige inbreuk heeft gemaakt op de privacy van de dochter van eiser door haar persoonsgegevens aan de Belastingdienst te verstrekken. De SVB heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

4. Eiser heeft op 17 mei 2019 bij verweerder een klacht ingediend op grond van artikel 77 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) met het verzoek om handhavend op te treden tegen de SVB en de Belastingdienst. Volgens eiser handelt de SVB in strijd met het in de AVG opgenomen beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit door persoonsgegevens van kinderen waarvoor recht op kinderbijslag bestaat te verstrekken aan de Belastingdienst. Eiser verzoekt verweerder om de SVB en de Belastingdienst op te dragen de gegevens over zijn dochter uit de systemen te verwijderen en dit schriftelijk te bevestigen. Eiser heeft toegelicht dat hij zijn AVG-klacht inmiddels beperkt tot de SVB.

5. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Het bestreden besluit

6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de SVB afgewezen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat het verzoek van eiser in wezen gaat over de beantwoording van de vraag of de verstrekking van persoonsgegevens door de SVB aan de Belastingdienst met betrekking tot het recht op kinderbijslag al dan niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In het bestreden besluit is neergelegd dat deze rechtsvraag onderwerp is van een bestuursrechtelijke procedure, waarbij het oordeel over de rechtmatigheid van deze verstrekking nog niet definitief is vastgesteld. Het gaat dan om het hoger beroep dat nog loopt bij de ABRvS tegen de voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2021. Onder verwijzing naar haar prioriteringsbeleid, zoals neergelegd in artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG ziet verweerder af van het instellen van een nader onderzoek, omdat zij de mate waarin zij in deze zaak doeltreffend en doelmatig kan optreden, beperkt acht.

Over het beroep niet-tijdig beslissen op het eerste handhavingsverzoek

7. Eiser heeft in beroep met betrekking tot het eerste handhavingsverzoek naar voren gebracht dat hij verweerder op 13 november 2020 in gebreke heeft gesteld. Het primaire besluit ziet volgens eiser niet op dit handhavingsverzoek, maar alleen op het verzoek van 17 mei 2019. Om die reden is eiser van mening dat verweerder tot op heden nog geen besluit heeft genomen op zijn eerste handhavingsverzoek van 4 januari 2017. Dit betekent dat verweerder alsnog moet beslissen op dit eerste verzoek en een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen.

8. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het handhavingsverzoek van 4 januari 2017 en het handhavingsverzoek van 17 mei 2019 beide zien op dezelfde gestelde overtreding door de SVB. Om die reden stelt verweerder zich op het standpunt dat hij bij besluit van 19 november 2020 zowel op het handhavingsverzoek van 4 januari 2017 als op het handhavingsverzoek van 17 mei 2019 heeft beslist Dit betekent volgens verweerder dat hij niet in gebreke is om tijdig te beslissen op het eerste handhavingsverzoek van eiser. Gelet op artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, is daarmee niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de beide handhavingsverzoeken van eiser leidt de rechtbank af dat het tweede verzoek van 17 mei 2019 kan worden gezien als een uitbreiding van het eerste verzoek van eiser van 4 januari 2017. Beide verzoeken zien op dezelfde gestelde overtreding door de SVB en het verzoek om in dat verband handhavend op te treden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat met het besluit van 19 november 2020 op beide handhavingsverzoeken door verweerder is beslist. Dat in het besluit van 19 november 2020 alleen het handhavingsverzoek van 17 mei 2019 wordt genoemd maakt dit niet anders, nu er inhoudelijk gezien in de beide verzoeken van eiser is gevraagd om handhaving vanwege dezelfde gestelde overtreding van de SVB. Daarmee is het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 4 januari 2017 niet-ontvankelijk.

Over het beroep tegen het bestreden besluit

10. Eiser heeft verder in beroep naar voren gebracht dat hij vindt dat verweerder alsnog inhoudelijk moet beslissen over het - volgens hem - onrechtmatig handelen van de SVB door de verstrekking van persoonsgegevens van alle kinderen waarvoor recht op kinderbijslag bestaat aan de Belastingdienst. Eiser beroept zich daarbij op de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2021. Dat de SVB tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld is volgens eiser geen relevant criterium. Verweerder gaat er volgens eiser aan voorbij dat niet alleen de bestuursrechter een oordeel kan geven over de uitleg en toepassing van privacywetgeving, maar dat dit ook de kerntaak is van verweerder om hier een inhoudelijk oordeel over te geven. Verweerder kiest er volgens eiser voor om de uitspraak van de ABRvS af te wachten terwijl in deze kwestie een oordeel van verweerder de procedure bij de ABRvS aanzienlijk zou verkorten en vereenvoudigen omdat een gedegen, inhoudelijk oordeel van verweerder cruciaal kan zijn voor de procedure in hoger beroep.

11. Verweerder verwijst naar artikel 57 van de AVG en stelt zich op het standpunt dat in de situatie van eiser sprake is van bestuursrechtelijke rechtsbescherming. De rechtmatigheid van de gegevensverstrekking door SVB aan de Belastingdienst is thans nog onderwerp van geschil in het hoger beroep tegen de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2021. Omdat deze procedure nog niet is afgerond, ziet verweerder geen aanleiding om verder aanvullend onderzoek te doen. Het betreft de beantwoording van dezelfde rechtsvraag. Artikel 57 van de AVG biedt verweerder de mogelijkheid een prioriteringsbeleid te voeren voor behandeling van AVG-klachten. In dit kader verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 22 maart 20212. In de situatie van eiser is van dit beleid gebruik gemaakt door te besluiten geen nader onderzoek te verrichten naar aanleiding van het verzoek van eiser.

12. De rechtbank stelt vast dat verweerder beleidsvrijheid heeft om al dan niet handhavend op te treden. Daarbij maakt verweerder gebruik van prioriteringscriteria. Verweerder heeft deze ruimte op grond van artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG, waarin is neergelegd dat de inhoud van de klacht wordt onderzocht in de mate waarin dat gepast is. Verweerder heeft na globaal bureauonderzoek na toetsing aan het prioriteringsbeleid nader onderzoek achterwege gelaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten in een situatie als deze, waar een hoger beroepsprocedure loopt en de uitspraak van deze rechtbank van 4 mei 2021 tegen een besluit van de SVB nog niet in rechte vast staat, het niet aangewezen te vinden om via de route van nader onderzoek naar aanleiding van een klacht op grond van artikel 77 van de AVG als het ware een parallelle bestuursrechtelijke procedure te doorlopen. Deze route is inhoudelijk een afgeleide van de primair aangewezen weg van bezwaar tegen besluitvorming van het bestuursorgaan zelf. Hierbij heeft verweerder haar prioriteringsbeleid3 voor behandeling van AVG-klachten in aanmerking mogen nemen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat indien in hoger beroep definitief komt vast te staan dat sprake is van een overtreding van de AVG door de SVB, verweerder dan desgewenst de nodige stappen zal ondernemen. De rechtbank kan zich in deze zienswijze en aanpak van verweerder vinden.

13. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:

- het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek van 4 januari 2017 niet-ontvankelijk;

- het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Algemene verordening gegevens gegevensbescherming

Artikel 57

Taken

1. Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken:

f) zij behandelt klachten van betrokkenen, of van organen, organisaties of verenigingen overeenkomstig artikel 80, onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is;

Artikel 77

1. Onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep of een voorziening in rechte, heeft iedere betrokkene het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, met name in de lidstaat waar hij gewoonlijk verblijft, hij zijn werkplek heeft of waar de beweerde inbreuk is begaan, indien hij van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevensinbreuk maakt op deze verordening.

2. De toezichthoudende autoriteit waarbij de klacht is ingediend, stelt de klager in kennis van de voortgang en het resultaat van de klacht, alsmede van de mogelijke voorziening in rechte overeenkomstig artikel 78.

Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP

Artikel 2

1. De AP onderzoekt de inhoud van een klacht in de mate waarin dat gepast is.

2. De AP beoordeelt eerst op basis van de inhoud van de klacht of het gaat om een verwerking van persoonsgegevens die de klager betreft en of er al dan niet sprake is van een overtreding van de AVG.

3. Indien uit de eerste beoordeling volgt dat mogelijk sprake is van een overtreding, maar deze nog niet kan worden vastgesteld, maakt de AP een afweging of er aanleiding is voor een nader onderzoek. Daarbij hanteert de AP de volgende, niet cumulatieve, factoren:

a. a) De mate waarin de betrokkene wordt geraakt door de vermeende overtreding;

b) De bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, mede bezien vanuit de aandachtspunten die de AP op periodieke basis bekend maakt;

c) De mate waarin de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden.

1 ECLI:NL:RBMNE:2021:1865

2 ECLI:NL:RBOVE:2021:1219

3 Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.