RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 7353715 UV EXPL 18-311 GD/946
Kort geding vonnis van 6 februari 2019
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. D.C.J. Bogerd,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. H. Mouselli.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met producties,
- -
de stukken van [gedaagde] ,
- -
de pleitnota van [eiseres] ,
- -
de pleitnota van [gedaagde] ,
- -
de mondelinge behandeling op 17 januari 2019.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019. Namens [eiseres] waren daar aanwezig de heer [A] , directeur, en de heer [B] , Field Manager van [gedaagde] . Zij werden bijgestaan door de gemachtigde. Verder was aanwezig [gedaagde] , vergezeld van zijn gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiseres] detacheert hoog opgeleid (ICT) personeel bij en levert hoogwaardige automatiseringsdiensten en oplossingen aan het bedrijfsleven en de overheid.
2.2.
[gedaagde] heeft in de eindfase van zijn opleiding HBO-ICT aan de [naam onderwijsinstelling] , stage gelopen bij [eiseres] . Die stageperiode liep van 1 september 2017 tot en met april 2018. Vervolgens is [gedaagde] op 1 mei 2018 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [eiseres] in de functie van Software Engineer.
2.3.
In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst staat een concurrentiebeding. Het tweede lid van dat artikel luidt als volgt:
“Het is Werknemer verboden om tijdens en binnen een tijdvak van twaalf maanden na beëindiging van de dienstbetrekking op directe of indirecte wijze tegen of zonder vergoeding werkzaamheden te verrichten voor of bij klant(en) of relaties van Werkgever, waarbij onder relaties tevens wordt begrepen partijen waarbij of waarvoor Werknemer in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is ingezet via [eiseres] of via een derde.
Hiernaast is het Werknemer verboden om binnen een tijdvak van twaalf maanden na de beëindiging van de dienstbetrekking op directe of indirecte wijze tegen of zonder vergoeding werkzaamheden te verrichten die in directe concurrentie staan met de werkzaamheden van [eiseres] . Dit verbod is eveneens van toepassing voor klanten, relaties en concurrenten van [eiseres] die zouden kunnen profiteren van vertrouwelijke of zakelijke of technische informatie die voor Werknemer toegankelijk is geweest. Bij iedere schending of overtreding van deze bepaling wordt Werknemer een direct opeisbare boete verschuldigd, van vijftienduizend euro’s ( € 15.000,-) en bovendien van één duizend euro’s (€ 1.000,-) per dag of gedeelte daarvan dat Werknemer in strijd handelt met het vorenstaande en onverminderd het recht van Werkgever om onmiddellijke stopzetting van de overtreding en/of volledige schadevergoeding te eisen.”
2.4.
Van de arbeidsovereenkomst maakt een bijlage deel uit, genaamd “Secrecy and competition clause” waarin in het Engels een gelijkluidend relatie/concurrentiebeding is opgenomen.
2.5.
Op 8 augustus 2018 heeft [gedaagde] aangekondigd dat hij naar [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ) wil overstappen. Nadat hij daar met [eiseres] op 17 augustus 2018 over had gesproken en [eiseres] hem had laten weten dat zij nakoming van het concurrentiebeding zal vorderen als hij besluit bij [bedrijfsnaam] in dienst te treden, heeft hij op 31 augustus 2018 schriftelijk zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2018 opgezegd. Op die datum is [gedaagde] in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] .
3 Het geschil en het verweer
in conventie:
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] zal worden gehouden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] te staken en zich te onthouden van enige andere werkzaamheden die strijdig zijn met het overeengekomen beding, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- en € 500,- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft met de nakoming van het gevorderde. Verder vordert [eiseres] betaling van een voorschot op de contractuele boete van € 66.000,- en betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding heeft overtreden, door aansluitend aan zijn dienstverband bij [eiseres] in dienst te treden bij concurrent [bedrijfsnaam] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiseres] .
in (voorwaardelijke) reconventie:
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, in die zin dat het dienstverband van hem bij [bedrijfsnaam] gehandhaafd kan blijven. Voor het geval [eiseres] ontvankelijk is in haar vorderingen en deze ook toewijsbaar zijn, vordert [gedaagde] veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 68.742,- (netto), te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn onvoorwaardelijke vordering ten grondslag dat [eiseres] in zijn huidige functie geen concurrerende activiteiten verricht en geen schade toebrengt aan [eiseres] en dat het daarom onbillijk is om hem te verbieden bij [bedrijfsnaam] in dienst te treden. Het concurrentiebeding kan niet gehandhaafd worden, omdat handhaving er feitelijk op neerkomt dat [gedaagde] niet meer binnen de IT-branche aan de slag kan gaan terwijl hij uitsluitend voor die markt is opgeleid en zeer beperkte werkervaring heeft. Aan de voorwaardelijke vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat [eiseres] aan hem een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 verschuldigd is, nu het concurrentiebeding hem in belangrijke mate heeft belemmerd om anders dan in dienst van [eiseres] werkzaam te zijn en te blijven.
3.6.
[eiseres] voert daartegen verweer.
4 De beoordeling
in conventie:
4.1.
[eiseres] heeft aangegeven dat zij nog tijdens de looptijd van het non-concurrentiebeding belang heeft bij nakoming daarvan door [gedaagde] . Hiermee is het spoedeisend belang bij haar vorderingen gegeven.
4.2.
De vorderingen van [eiseres] zijn alleen toewijsbaar, indien voldoende aannemelijk is geworden dat een bodemrechter het concurrentiebeding niet (geheel of gedeeltelijk) zal vernietigen. De kantonrechter zal dan ook beoordelen of aannemelijk is dat de bodemrechter tot dat oordeel zal komen.
4.3.
[gedaagde] voert allereerst aan dat het concurrentiebeding niet geldig is omdat het strijdig is met het belemmeringsverbod van artikel 9a lid 1 Waadi. Dit artikel verbiedt degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt belemmeringen in de weg te leggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. Omdat [gedaagde] nooit ter beschikking is gesteld (daar zijn partijen het over eens), is artikel 9a lid 1 Waadi niet van toepassing in dit geschil. Bovendien is volgens het tweede lid van deze bepaling de sanctie op overtreding van dit belemmeringsverbod nietigheid en daarvoor leent een kort geding zich niet.
4.4.
[gedaagde] voert verder aan dat hij het concurrentiebeding niet overtreedt met zijn indiensttreding bij [bedrijfsnaam] . Allereerst omdat het beding in strijd is met het recht van vrije arbeidskeuze. Het beding is te ruim geformuleerd en te verstrekkend. Daarnaast is [bedrijfsnaam] geen concurrent van [eiseres] . Zo heeft [bedrijfsnaam] op een vernieuwende wijze invulling gegeven aan het werkgever-werknemerschap, werken werknemers van [bedrijfsnaam] , anders dan bij [eiseres] , niet voor specifieke sectoren of markten maar vanuit hun expertise en bedient [eiseres] een breder klantenpallet dan [bedrijfsnaam] waardoor er slechts een geringe overlap is.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kunnen [eiseres] en [bedrijfsnaam] wel degelijk beschouwd worden als concurrenten. Zo is gebleken dat beide bedrijven zich bezighouden met het verzorgen van software oplossingen van hun klanten door het ter beschikking stellen van IT-professionals, waarbij sommige klanten dezelfde zijn. De kantonrechter acht dan ook aannemelijk dat de activiteiten van [bedrijfsnaam] op zijn minst als aanverwant aan die van [eiseres] zijn aan te merken. De indiensttreding van [gedaagde] bij [bedrijfsnaam] levert dan ook in beginsel een overtreding van het concurrentiebeding op.
4.6.
Beoordeeld dient vervolgens te worden of de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk zou vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van de werkgever en de werknemer dienen dus tegen elkaar afgewogen te worden.
4.7.
Aan de kant van de werkgever gaat het daarbij primair om bescherming van het bedrijfsdebiet, waarbij met name de vrees voor benadeling, doordat de werknemer kennis draagt van bedrijfsgeheimen en persoonlijk contact heeft (gehad) met klanten en/of andere relaties een belangrijke te beoordelen factor vormt. Aan de kant van de werknemer gaat het om bescherming van diens grondwettelijke recht op vrije arbeidskeuze, waarbij elementen als positieverbetering, duur van het dienstverband en de mate waarin de werknemer door het beding benadeeld wordt bij het vinden van een passende werkkring een belangrijke rol spelen.
4.8.
[eiseres] stelt dat haar belang bij het overeengekomen concurrentiebeding is gelegen in het beschermen van gedane investeringen (opleiding van [gedaagde] ) en haar bedrijfsdebiet (relaties en opdrachten) en om het voorkomen van oneigenlijke concurrentie en precedentwerking.
4.9.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat [eiseres] door de indiensttreding van [gedaagde] bij [bedrijfsnaam] in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast op een wijze die bescherming verdient. Daarbij is van belang dat [gedaagde] een schoolverlater was en nauwelijks zijn interne training bij [eiseres] had afgerond toen hij aankondigde zijn dienstverband bij [eiseres] te willen beëindigen. Verder is hij, zo heeft [eiseres] zelf gesteld, nooit gedetacheerd geweest en nooit aan een klant ter beschikking gesteld. Er bestaat dan ook geen risico dat [eiseres] door het vertrek van [gedaagde] een klant aan [bedrijfsnaam] zal verliezen. Ook is niet aannemelijk dat [gedaagde] tijdens zijn korte dienstverband bedrijfsgeheimen of andere bedrijfsgevoelige kennis heeft opgedaan waarmee hij, door die met de concurrent te delen, [eiseres] in de bescherming van haar bedrijfsdebiet zou kunnen schaden. Dat hij in juni 2018 bij een bedrijfspresentatie aanwezig is geweest waar ook enkele financiële aspecten ter sprake zijn gekomen, is daarvoor onvoldoende. Bij dergelijke presentaties is meestal sprake van algemene informatie bedoeld voor een grote groep werknemers, welke informatie ook in de jaarverslagen terug te vinden is. Voor zover er tijdens die presentatie wel bedrijfsgeheimen zijn gepresenteerd, heeft [eiseres] dat niet concreet gemaakt.
4.10.
Bij het voorkomen van precedentwerking gaat het er volgens [eiseres] om dat met handhaving van het concurrentiebeding verhinderd wordt dat concurrenten werknemers bij haar weg kunnen halen. Gelet op de huidige krappe arbeidsmarkt kan dat namelijk catastrofale gevolgen hebben. Het is niet haar doel om werknemers via het concurrentiebeding aan zich te binden. Zij mogen vertrekken maar niet naar de concurrent.
De kantonrechter leidt uit deze toelichting van [eiseres] af dat voor wat betreft de gestelde precedentwerking haar belang bij handhaving van het concurrentiebeding afhankelijk is van het al dan niet bestaan van een krappe arbeidsmarkt. Krapte op de arbeidsmarkt is echter niet een element dat rechtstreeks het bedrijfsdebiet van [eiseres] raakt en maakt op zichzelf geen onderdeel uit van het met een concurrentiebeding rechtens te beschermen belang van de werkgever. Dit belang kan daarom bij de hier aan de orde zijnde belangenafweging niet bijdragen aan een voor [eiseres] gunstige weging.
4.11.
Wat betreft het belang om de kosten, tijd en energie die [eiseres] in [gedaagde] heeft geïnvesteerd te beschermen, merkt de kantonrechter op dat over het algemeen iedere werkgever zal investeren in haar medewerkers en extra in nieuwe medewerkers. Het is dan uiteraard jammer als die investering zich niet ‘uitbetaalt’ doordat de door de werkgever opgeleide werknemer al snel het bedrijf verlaat of, wat ook mogelijk is, niet goed blijkt te functioneren. Maar daarmee is dat nog niet een belang dat de wetgever heeft beoogt te beschermen met het concurrentiebeding. Dat een investering in een werknemer (of anderszins) niet het beoogde resultaat oplevert is een risico dat hoort bij het werkgeverschap.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat het door het concurrentiebeding te beschermen belang van [eiseres] in dit geval zeer beperkt is. Hiertegenover staat het belang van [gedaagde] om onbelemmerd gebruik te kunnen maken van zijn in artikel 19 lid 3 van de Grondwet neergelegde recht op vrijheid van arbeidskeuze; in dit geval het belang om in dienst te kunnen blijven van [bedrijfsnaam] . Het beperkte te beschermen belang van [eiseres] weegt niet op tegen dit belang van [gedaagde] .
4.13.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter levert handhaving van het concurrentiebeding daarom onbillijke benadeling op van [gedaagde] . De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat het beding in een eventuele bodemprocedure zal worden vernietigd voor zover het in de weg staat aan de indiensttreding van [gedaagde] bij [bedrijfsnaam] , waardoor onwaarschijnlijk is dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres] zal toewijzen.
4.14.
De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook worden afgewezen. De overige door [gedaagde] gevoerde verweren behoeven dan ook geen verdere bespreking.
in (voorwaardelijke) reconventie:
4.15.
Aan de voorwaardelijke vordering in reconventie is de voorwaarde verbonden dat deze vordering wordt ingesteld, indien de vordering in conventie zou worden toegewezen. Hiervan is geen sprake. De voorwaarde van de vordering in reconventie is dan ook niet ingetreden, zodat aan de beoordeling van deze vordering niet wordt toegekomen.
4.16.
Gelet op de uitkomst van de vordering in conventie zal de onvoorwaardelijke vordering in reconventie tot schorsing van het overeengekomen concurrentiebeding worden toegewezen. De schorsing geldt vanaf het moment dat [gedaagde] in dienst is getreden bij [bedrijfsnaam] , dus vanaf 1 november 2018, tot de beslissing in de bodemprocedure.
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.17.
[eiseres] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden in conventie begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde en in reconventie op € 480,- aan salaris gemachtigde. Vanwege de samenhang met de vordering in conventie hanteert de kantonrechter hier het tarief voor een eenvoudige zaak. De grondslag voor de nakosten is met deze veroordeling gegeven. Deze zullen niet apart worden toegewezen.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in (voorwaardelijke) reconventie:
5.4.
verstaat dat op de voorwaardelijke vordering niet hoeft te worden beslist;
5.5.
schorst het overeengekomen concurrentiebeding met ingang van 1 november 2018 tot de beslissing in de bodemprocedure;
5.6.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 480,- aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2019.