Naar het oordeel van de kantonrechter dient [gedaagde] in onderhavige zaak de min-uren uit te betalen. [gedaagde] wenst terecht dat haar werknemers de uren waarvoor zij betaald worden, ook daadwerkelijk werken. Maar het ligt als goed werkgever op haar weg, ter bescherming van haar werknemers, om hier actief op te sturen.
Overwogen wordt dat [eiseres] pas vanaf 15 januari 2018 schriftelijk en ondubbelzinnig (zie 2.5. t/m 2.8.) wordt gewezen op haar plicht de min-uren in te halen en dat zij geen vakantie-uren meer heeft om eerder te stoppen met haar werk. De verklaring van [B] , waarin hij stelt met [eiseres] over haar pool aan min-uren te hebben gesproken, overtuigt onvoldoende. De inhoud van deze verklaring wordt ten eerste betwist door [eiseres] . Maar ook indien [B] wordt gevolgd in zijn verklaring dat hij als leidinggevende van [eiseres] meerdere keren met haar over haar min-uren heeft gesproken, volstaat dit niet als onderbouwing dat [gedaagde] als werkgever voldoende adequaat heeft gehandeld. Gelet op de eigen stelling van [gedaagde] heeft [eiseres] al jarenlang min-uren, haalt zij slechts af en toe wat in, maar laat zij meestal met smoesjes de mogelijkheid om extra uren te werken, aan zich voorbij laat gaan. In zo’n situatie mag van een werkgever, althans van een werkgever die over een langere periode opgebouwde min-uren bij het einde van de arbeidsovereenkomst wenst te verrekenen, meer verwacht worden dan te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer. Bij [eiseres] heeft deze situatie meerdere jaren bestaan en het inhalen is op de lange baan geschoven. In het Huishoudelijk Reglement (zie 2.3.) is bepaald dat niet gewerkte uren ingehaald dienen te worden. Daarbij wordt er met zoveel woorden vanuit gegaan dat deze korte tijd later zullen worden ingehaald, mede gelet op de zinsnede “de volgende maand”. In de regel zal het dan om een paar uren gaan, die eenvoudig weer ingehaald kunnen worden, zonder dat daar ingewikkelde verrekeningen voor nodig zijn. Bij [eiseres] zou het echter gaan om meer dan 100 uren. Kennelijk heeft [gedaagde] dit zo laten gebeuren.
Het heeft [gedaagde] er zelfs niet van weerhouden op enig moment een contractswijziging goed te keuren op grond waarvan [eiseres] nog meer uren zou gaan werken. En dat terwijl zij op dat moment al een forse achterstand had vanwege de afspraak dat zij op vrijdag vanwege haar opleiding niet hoefde te werken. [B] heeft deze urenwijziging goedgevonden, zo volgt uit zijn verklaring, omdat zij had toegezegd deze uren na haar studie te zullen inhalen. [gedaagde] zag er dus destijds geen probleem in dit op de lange termijn te schuiven. Zij heeft de verantwoordelijkheid ten aanzien van in te halen uren vervolgens wel geheel bij [eiseres] gelaten, die kennelijk met medeweten van haar leidinggevende aldus een stuwmeer aan ongewerkte uren opbouwde.
Ter zitting is duidelijk geworden waarom dit gedurende het dienstverband op zijn beloop is gelaten. [gedaagde] zag in [eiseres] een talentvolle medewerker, met een grote kans op promotie naar een meer veeleisende (managers)functie, waarin de uren vanzelf wel gemaakt zouden gaan worden. [gedaagde] was dan ook echt teleurgesteld door de onverwachte opzegging van [eiseres] . Maar naar het oordeel van de kantonrechter is het niet redelijk om [eiseres] kort voor haar vertrek, ineens wel actief aan te spreken op haar plicht deze in te halen. Toen was het te laat en de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] heeft het zelfs onmogelijk gemaakt. [gedaagde] had hier anders en eerder in moeten optreden. Dat [eiseres] de afgesproken uren uiteindelijk niet volledig heeft gewerkt dient voor rekening van [gedaagde] te blijven, hetgeen betekent dat zij geen min-uren op de eindafrekening in mindering had mogen brengen. Het achterstallige loon van € 1.165,50 wordt dan ook toegewezen.