4 De beoordeling
Bezwaar aanvulling verweer ter comparitie
4.1.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben [gedaagde 1] en Vendorlink voor het eerst als verweer aangevoerd dat de broncode van het computerprogramma van CWS en de daarmee gegenereerde diagrammen niet auteursrechtelijk beschermd zijn. CWS heeft tegen het in dit late stadium aanvoeren van dit verweer bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft beslist om in het vonnis over dit bezwaar een oordeel te geven.
4.2.
De rechtbank laat in het midden of dit verweer in het onderhavige geval toelaatbaar is. Immers, ook in het geval op zowel het computerprogramma als de daarmee gegenereerde diagrammen auteursrecht rust, moeten de vorderingen worden afgewezen gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen.
Internationale bevoegdheid
4.3.
Nu CWS in het buitenland gevestigd is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, en wel op grond van artikel 24 van de in deze zaak toepasselijke Europese Verordening nr. 44/2001 (EEX-Vo), nu [gedaagde 1] en Vendorlink de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet hebben betwist, zodat van een stilzwijgende forumkeuze sprake is.
4.4.
Nu sprake is van een zaak met een internationaal karakter, dient de rechtbank voorts - per grondslag - te beoordelen welk recht daarop van toepassing is.
4.5.
Ter onderbouwing van haar vorderingen heeft CWS aangevoerd:
ten aanzien van [gedaagde 1]:
- primair: dat hij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de licentieovereenkomst door de software van CWS i) over te dragen aan Vendorlink, ii) te doen implementeren in de software van Vendorlink en iii) ter beschikking te doen stellen aan klanten van Vendorlink,
- subsidiair: dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt door de hiervoor genoemde handelingen ten koste van CWS,
ten aanzien van Vendorlink:
- primair: dat zij in strijd handelt met de auteursrechten van CWS en daarmee onrechtmatig door de software van CWS te gebruiken zonder dat zij een licentieovereenkomst met CWS heeft gesloten, en door de software ter beschikking te stellen van haar klanten ,
- subsidiair: dat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de licentieovereenkomst door de software van CWS i) over te dragen aan derde partijen, ii) te implementeren in haar eigen software en iii) ter beschikking te stellen aan haar klanten,
- meer subsidiair: dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt door de hiervoor genoemde handelingen ten koste van CWS.
Grondslag licentieovereenkomst
4.6.
Voor zover de vorderingen hun grondslag vinden in de licentieovereenkomst, hebben beide partijen onder verwijzing naar het Verdrag van Rome inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Trb. 1980, 156; hierna: het EVO-verdrag) betoogd dat daarop het recht van toepassing is van het land waar de kenmerkende prestant gevestigd is. Zij komen evenwel tot een andere conclusie: namelijk Canadees recht (standpunt CWS) en Nederlands recht (standpunt [gedaagde 1] en Vendorlink).
4.7.
Voordat wordt toegekomen aan de toepassing van regels die het toepasselijke recht aanwijzen, dient eerst vastgesteld te worden of er een internationale regeling is die het materiële recht bevat die de rechtsverhouding tussen partijen regelt. Immers, verwijzingsregels hebben een subsidiair karakter. De rechtbank zal daartoe eerst onderzoeken of de licentieovereenkomst onder het toepassingsbereik valt van het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: CISG). Dit verdrag is formeel van toepassing tussen partijen, nu beide partijen gevestigd zijn in een verdragsluitende staat (Canada heeft dit verdrag ook van toepassing verklaard op alle provincies). Het verdrag is ook temporeel van toepassing, aangezien de licentieovereenkomst is gesloten ruim na de inwerkingtreding van dit verdrag voor deze verdragsluitende partijen (1992).
4.8.
Resteert de vraag of dit verdrag ook materieel op het geschil tussen partijen van toepassing is. Daarvoor is allereerst van belang om vast te stellen of de licentieovereenkomst kan worden aangemerkt als een “koopovereenkomst” in de zin van het CISG. Daarvoor is vereist (voor zover hier van belang) dat er sprake is van:
1) een koopovereenkomst betreffende roerende zaken
2) die niet gekocht zijn voor persoonlijk gebruik.
Ad 1) koopovereenkomst betreffende roerende zaken
4.9.
De rechtbank constateert dat het begrip “koopovereenkomsten betreffende roerende zaken” als bedoeld in artikel 1 lid 1 CISG niet is gedefinieerd, zodat uitleg van dit begrip moet plaatsvinden. Blijkens het bepaalde in artikel 7 CISG moet bij de uitleg van dit verdrag rekening te worden gehouden met het internationale karakter ervan, de noodzaak eenvormigheid in de toepassing ervan en naleving van de goede trouw in internationale handel te bevorderen, en de algemene beginselen waarop het verdrag berust.
Uit artikel 8 CISG volgt dat de benaming van een overeenkomst niet doorslaggevend is maar de partijbedoelingen dan wel de betekenis die een redelijk persoon aan de overeenkomst zou hebben toegekend.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de artikelen 30 en 53 CISG worden afgeleid welke minimale eisen aan een koopovereenkomst als bedoeld in artikel 1 CISG moeten worden gesteld: het moet gaan om een overeenkomst waarbij de verkoper roerende zaken moet afleveren en in eigendom moet overdragen aan de koper die vervolgens verplicht is de koopprijs te betalen en de zaak in ontvangst te nemen (“The CISG and Computer Software Revisited”, [K], Vindabona Journal of International Commercial Law and Arbitration).
4.11.
Bij de toepassing van de hiervoor weergegeven vereisten op de onderhavige licentieovereenkomst rijzen 2 vragen:
-
of met “roerende zaken” ook wordt gedoeld op zaken met een onstoffelijk karakter, zoals software die online wordt gedownload,
-
of CWS de eigendom van de software heeft overgedragen of alleen een gebruiksrecht heeft verleend.
Ad 1 a) onstoffelijke zaken
4.12.
Ook van het begrip “roerende zaken” is geen definitie in het CISG opgenomen. In het licht van het doel van het CISG om juridische belemmeringen in de internationale handel weg te nemen door eenvormige regels daarvoor te bepalen ligt het voor de hand om daarbij uit te gaan van een ruime definitie, zodat daaronder in beginsel ook onstoffelijke zaken zouden moeten worden begrepen (zie voormeld artikel van [K]). De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat ook als software niet op een stoffelijke drager als een dvd, cd of usb-stick is opgenomen, deze onder de reikwijdte van het verdrag valt.
Ad 1 b) gebruiksrecht of koop en eigendomsoverdracht
4.13.
De rechtbank stelt vast dat:
- de overeenkomst is genaamd “Licence Agreement”
- daarin expliciet is bepaald “This software/key is licensed, not sold.” en
- de rechten uit hoofde van de overeenkomsten niet mogen worden overgedragen (“you may not transfer your rights under this license agreement”).
Deze omstandigheden duiden erop dat CWS de bedoeling had een gebruiksrecht aan [gedaagde 1] te verstrekken.
4.14.
Daar staat evenwel tegenover dat die bedoeling niet eenduidig kenbaar is uit de feitelijke invulling van de licentieovereenkomst. Immers, daaruit blijkt dat het gebruik dat de licentienemer van de software van CWS mocht maken, niet in tijd beperkt was, hetgeen eerder duidt op een koopovereenkomst. De prijs die [gedaagde 1] voor de software heeft moeten betalen is bovendien een totaalprijs die in één keer, bij het aangaan van de overeenkomst, moest worden voldaan, en geen prijs die maandelijks moest worden betaald. In zoverre wijkt de onderhavige licentieovereenkomst dan ook niet af van een koopovereenkomst (zie ook “Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG)”, Schlechtriem en Schwenzer, 2e editie, p. 29).
4.15.
Op grond van de artikelen 41 en 42 CISG dient de verkoper de zaken aan de koper te leveren zonder rechten of aanspraken van derden, waaronder rechten uit hoofde van intellectuele eigendom, tenzij de koper ermee heeft ingestemd om de zaak onder die beperkingen aan te nemen of met die beperkingen bekend was of niet onkundig kon zijn. Dit betekent dat de omstandigheid dat de onderhavige software door CWS aan [gedaagde 1]/Vendorlink is geleverd met een beperking, namelijk beperkingen die voortvloeien uit het voorbehouden van bepaalde rechten van intellectueel eigendom, niet in de weg staat aan het oordeel dat de software aan [gedaagde 1]/Vendorlink is geleverd, en dat [gedaagde 1]/Vendorlink dus eigenaar van de software is geworden (vgl. “Software as Goods”, Green en Saidov, Journal of Business Law). In het licht van het hiervoor weergegeven doel van het CISG ligt het voor de hand om ook de wijze waarop de verkoper invulling kan geven aan zijn leveringsverplichting ruim uit te leggen, zodat daaronder ook valt het enkele geven van de gelegenheid aan de koper om de software van de website van de verkoper te downloaden (vgl. Schlechtriem en Schwenzer, p. 29-30).
4.16.
De rechtbank constateert dat in de licentieovereenkomst een eigendomsvoorbehoud is opgenomen: “[CWS]… retains ownership of the software/key.”, zodat moet worden onderzocht of dit beding aan eigendomsovergang van de software aan [gedaagde 1]/Vendorlink in de weg kan staan. Dat is alleen het geval, indien CWS die eigendom rechtsgeldig heeft voorbehouden en, zo ja, dit eigendomsvoorbehoud goederenrechtelijke werking heeft.
De rechtbank beantwoordt de eerste vraag ontkennend en verwijst daartoe - mutatis mutandis - naar hetgeen zij hierna onder 4.30 tot en met 4.45 over de rechtsgeldigheid van het overdrachtsverbod zal overwegen. Immers, het Hof van Justitie heeft in r.o. 77 van het UsedSoft-arrest (3 juli 2012, C-128/11) in ruime bewoordingen gesproken over het type bedingen dat niet rechtsgeldig overeengekomen kan worden (“contractuele bedingen [die] latere overdracht verbieden”). Ook een eigendomsvoorbehoud als het onderhavige (dat niet gekoppeld is aan de niet-nakoming van concrete verplichtingen door de licentienemer en dus in wezen onbeperkt doorloopt) kan als een dergelijk beding worden aangemerkt, zodat CWS in de licentieovereenkomst de eigendom niet rechtsgeldig heeft kunnen voorbehouden.
4.17.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de licentieovereenkomst kan worden aangemerkt als een “koopovereenkomst betreffende roerende zaken” in de zin van het CISG, en dat deze heeft kunnen leiden tot overdracht van de eigendom van de software van CWS aan [gedaagde 1]/Vendorlink.
Ad 2) niet voor persoonlijk gebruik
4.18.
Nu de onderhavige software de naam ‘Enterprise Edition’ draagt (zie productie 8 van CWS), heeft CWS niet mogen aannemen en [gedaagde 1]/Vendorlink niet hoeven te begrijpen dat de software bedoeld was voor persoonlijk gebruik door [gedaagde 1], zodat ook in zoverre aan de vereisten voor toepassing van het CISG is voldaan.
4.19.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank van oordeel is dat op de onderhavige licentieovereenkomst het CISG van toepassing is.
Grondslag inbreuk op auteursrecht/onrechtmatige daad
4.20.
Zowel in het geval de gestelde inbreuk op de auteursrechten van CWS is gepleegd vóór als na 11 januari 2009 (de datum van inwerkingtreding van de Europese Verordening nr. 864/2007 (Rome II)) geldt dat daarop het recht van toepassing is van het land waarvoor de bescherming wordt ingeroepen, dus Nederlands recht. Partijen verschillen daarover ook niet van mening.
Grondslag ongerechtvaardigde verrijking
4.21.
Voor zover de gestelde ongerechtvaardigde verrijking heeft plaatsgevonden na 11 januari 2009 is op grond van artikel 13 jo artikel 8 van de hiervoor genoemde Rome II- verordening het recht van toepassing van het land waarvoor de bescherming van een intellectueel eigendomsrecht wordt gevorderd, dus Nederlands recht. Voor een ongerechtvaardigde verrijking die voordien zou hebben plaatsgevonden, geldt op basis van ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht een analoge toepassing van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad, zodat daarop van toepassing is het recht dat van toepassing is op de met de ongerechtvaardigde verrijking samenhangende licentieovereenkomst (dus het CISG) dan wel het recht van het land waar de verrijking heeft plaatsgevonden (vgl. Tweede Kamer 2000-2001 26 608, nr. 5, p. 1 en 2 en Hof Den Bosch 30 juni 2009, NIPR 2009, 277).
4.22.
Tussen partijen is allereerst in geschil wie de wederpartij is van CWS met betrekking tot de licentieovereenkomst. Volgens CWS is dat [gedaagde 1], omdat hij degene is die (middels het invullen van het orderformulier op haar website) de aanvraag voor het aangaan van de licentieovereenkomst heeft gedaan, en daarbij niet kenbaar heeft gemaakt dat hij deze aanvraag deed in andere hoedanigheid dan privépersoon.
4.23.
[gedaagde 1] en Vendorlink stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 1] de aanvraag heeft gedaan in zijn hoedanigheid van oprichter van Vendorlink. Doordat Vendorlink de rechtshandelingen van [gedaagde 1], waaronder deze rechtshandeling, in 2009 heeft bekrachtigd, is Vendorlink de wederpartij van CWS in het kader van de licentieovereenkomst, en is zij derhalve de licentienemer, aldus [gedaagde 1] en Vendorlink.
4.24.
Artikel 4 CISG bepaalt dat dit verdrag uitsluitend de totstandkoming regelt van koopovereenkomsten en de rechten en verplichtingen van verkoper en koper die uit een zodanige overeenkomst voortvloeien. Het geeft derhalve geen antwoord op de vraag of [gedaagde 1] de licentieovereenkomst op eigen naam of als vertegenwoordiger van Vendorlink heeft gesloten. Deze vraag kan evenmin beantwoord worden aan de hand van het Verdrag inzake de vertegenwoordiging bij de internationale koop van roerende zaken (Trb. 1993,35), aangezien dat verdrag nog niet in werking is getreden. Hetzelfde geldt voor het Haags Vertegenwoordigingsverdrag (Trb. 1987, 138), aangezien daarin vertegenwoordiging van een vennootschap is uitgesloten van het materiële toepassingsgebied (artikel 3 sub a). Deze uitsluiting moet zodanig ruim worden uitgelegd dat ook vertegenwoordiging van een besloten vennootschap in oprichting daaronder valt, en wel gelet op:
- -
de achtergrond van deze uitsluiting, namelijk dat de vertegenwoordiging van een vennootschap al geregeld wordt door het recht dat van toepassing is op de betreffende vennootschap,
- -
het feit dat er anders onwenselijke verschillen kunnen ontstaan tussen het recht dat van toepassing is op handelingen die een oprichter namens een nog op te richten vennootschap heeft verricht en die vervolgens na oprichting zijn bekrachtigd, en het recht dat van toepassing is op handelingen die door een bestuurder van een reeds opgerichte vennootschap zijn verricht,
- -
het feit dat deze uitsluiting van toepassing is op alle vennootschappen en andere lichamen “al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittend”.
4.25.
Dit betekent dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een oprichter van een besloten vennootschap in oprichting moet worden bepaald aan de hand van titel 8 van Boek 10 Nederlands Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikelen 10:118 en 119 BW worden de oprichting van een vennootschap en de vertegenwoordigingsbevoegdheid terzake beheerst door het recht van de staat naar welks recht zij is opgericht. Vendorlink betreft een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, zodat op de vraag van de vertegenwoordigingsbevoegdheid in de oprichtingsfase van die vennootschap Nederlands recht van toepassing is.
4.26.
Op grond van artikel 2:203 BW geldt als eerste vereiste voor binding van een opgerichte vennootschap aan voordien verrichte rechtshandelingen dat deze zijn verricht namens de op te richten vennootschap. Dit betekent dat [gedaagde 1] de licentieovereenkomst moet zijn aangegaan op naam van Vendorlink B.V. i.o. (vgl. Hoge Raad 24 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5258). Ter comparitie is van de zijde van [gedaagde 1] en Vendorlink erkend dat ten tijde van de sluiting van de licentieovereenkomst nergens duidelijk is gezegd door [gedaagde 1] dat deze overeenkomst namens Vendorlink B.V. i.o. werd gesloten. In ieder geval is niet gebleken dat [gedaagde 1] op het aanvraagformulier in het invulveld “Company” de naam Vendorlink B.V. i.o heeft ingevuld. De omstandigheid dat:
- -
[gedaagde 1] in zijn correspondentie met CWS heeft aangegeven dat hij de software aan een collega wilde sturen,
- -
de software bestemd was voor de website www.vendorlink.nl en
- -
medewerkers van de helpdesk van CWS in de loop der jaren een aantal maal contact hebben gehad met medewerkers van Vendorlink over de werking van de software,
is onvoldoende om te concluderen dat CWS heeft moeten begrijpen dat het de bedoeling van [gedaagde 1] was om de licentieovereenkomst aan te gaan namens Vendorlink B.V. i.o.
4.27.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de licentieovereenkomst tot stand gekomen is met [gedaagde 1] en niet met Vendorlink.
Overdracht software en licentieovereenkomst
4.28.
Subsidiair hebben [gedaagde 1] en Vendorlink als verweer aangevoerd dat [gedaagde 1] door het sluiten van de licentieovereenkomst en het downloaden van de software van CWS van de website van CWS de eigendom van een kopie van de software heeft verworven en dat hij vervolgens de eigendom van deze kopie heeft overgedragen aan Vendorlink.
4.29.
CWS heeft in haar antwoordakte daar onder meer tegen ingebracht dat dit subsidiaire standpunt niet in overeenstemming is te brengen met het primaire standpunt van [gedaagde 1] en Vendorlink. De rechtbank gaat daar niet in mee. Vaststaat immers dat Vendorlink de software van CWS is gaan gebruiken en dat zij zich daarbij baseert op de onderhavige licentieovereenkomst. Juridisch kan er verschillend worden gedacht over het antwoord op de vraag of [gedaagde 1] gerechtigd was de software van CWS en de uit de licentieovereenkomst voortvloeiende rechten aan Vendorlink over te dragen. Het primaire standpunt van [gedaagde 1] en Vendorlink sluit dan ook hun subsidiaire standpunt niet uit.
4.30.
CWS en [gedaagde 1] zijn het er over eens dat in de licentieovereenkomst een bepaling is opgenomen die overdracht van de rechten uit de licentieovereenkomst verbiedt. Daaraan zijn partijen derhalve - in verbintenisrechtelijke zin - in beginsel gebonden.
4.31.
[gedaagde 1] en Vendorlink betwisten evenwel de geldigheid van dit beding, en doen in dat kader een beroep op het UsedSoft-arrest.
4.32.
Uit artikel 4 sub a CISG volgt dat dit verdrag geen betrekking heeft op de geldigheid van de overeenkomst of van de daarin vervatte bedingen. Dit betekent dat voor de geldigheid van het overdrachtsverbod moet worden beoordeeld welk recht daarop van toepassing is. De rechtbank begrijpt het oordeel van het Hof van Justitie in r.o. 77 van het UsedSoft-arrest (“Bijgevolg kan de houder van het betrokken recht op grond van deze bepaling, ongeacht of contractuele bedingen latere overdracht verbieden, zich niet meer tegen wederverkoop van die kopie verzetten.”) aldus dat hij in aanvulling op de uitputtingsregel van artikel 4 van de Softwarerichtlijn een regel heeft gegeven over de geldigheid van bedingen die met deze uitputting in strijd zijn. Dit betekent dat de geldigheid van het overdrachtsverbod beoordeeld moet worden aan de hand van het recht dat op de auteursrechtelijke grondslag van toepassing is, en dus aan de hand van de Nederlandse Auteurswet.
4.33.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of het UsedSoft-arrest van toepassing is op het onderhavige geschil. Daarvoor is een auteursrechtelijke beoordeling nodig die hierna zal plaatsvinden.
Uitputting auteursrecht CWS?
4.34.
Artikel 10 lid 1 sub 12 Auteurswet bepaalt dat computerprogramma’s auteursrechtelijk kunnen worden beschermd als werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Uit artikel 12b Auteurswet vloeit evenwel voort dat indien een dergelijk werk door of met toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende voor de eerste maal in een van de lidstaten van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte in het verkeer is gebracht door eigendomsoverdracht, het anderszins in het verkeer brengen van dat exemplaar geen inbreuk op het auteursrecht vormt. Deze bepaling is gebaseerd op de Auteursrechtrichtlijn en Softwarerichtlijn, zodat deze ook zoveel mogelijk in het licht van deze richtlijnen moet worden geïnterpreteerd.
4.35.
De rechtbank dient - in het kader van de toepassing van het UsedSoft-arrest - vast te stellen welke richtlijn in deze van toepassing is (de Auteursrechtrichtlijn of de Softwarerichtlijn), en dus of er (naast de broncode van de software) mogelijk sprake is van zelfstandige auteursrechtelijke bescherming van de hiervoor bedoelde diagrammen.
4.36.
Uit artikel 1 lid 2 Auteursrechtrichtlijn vloeit voort dat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de rechtsbescherming van computerprogramma’s, zoals deze onder meer in de Softwarerichtlijn is vormgegeven. De Softwarerichtlijn wordt in dit kader dus als een lex specialis beschouwd (UsedSoft-arrest r.o. 56). In het arrest Nintendo/PC Box (23 januari 2014, C-355/12) heeft het Hof van Justitie over mogelijke samenloop van deze richtlijnen geoordeeld dat de Softwarerichtlijn beperkt is tot computerprogramma’s, en dat de Auteursrechtrichtlijn van toepassing is, indien het werk bestaat uit “complex materiaal dat niet alleen een computerprogramma bevat, maar ook grafische en geluidselementen die, hoewel zij in computertaal zijn gecodeerd, een eigen scheppende waarde hebben die niet tot deze codering kan worden beperkt”. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval van zo’n complex, met een videogame vergelijkbaar computerprogramma geen sprake: de grafische vormgeving van de diagrammen e.d. die met de software worden gegenereerd, speelt in de software van CWS een ondergeschikte rol. Dit betekent dat daarop alleen de uitputtingsregeling van de Softwarerichtlijn van toepassing is.
4.37.
In het UsedSoft-arrest heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat er ook sprake is van “eerste verkoop van een kopie van een computerprogramma” in de zin van artikel 4 lid 2 van de Softwarerichtlijn, indien de houder van het auteursrecht:
- het downloaden van een kopie van het computerprogramma op een gegevensdrager heeft toegestaan,
- een gebruiksrecht voor die kopie zonder beperking in de tijd heeft verleend en
- daarvoor een vergoeding kan ontvangen die overeenstemt met de economische waarde van deze kopie.
4.38.
Aan deze voorwaarden is in het onderhavige geval voldaan. Uit de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde orderbevestiging en licentieovereenkomst blijkt dat:
- de software van CWS (door een ieder) kan worden gedownload van de website van CWS,
- de licentie niet voor een bepaalde tijd wordt verleend,
- voor de licentie een totaalprijs moet worden betaald van USD 395,--. CWS heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat deze prijs niet de economische waarde van de kopie van haar software zou vertegenwoordigen, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Overigens blijkt uit de als productie 1 door [gedaagde 1] en Vendorlink overgelegde orderbevestiging met licentieovereenkomst van een leverancier van een enigszins vergelijkbaar softwareproduct, dat USD 390,-- kost, ook niet dat de economische waarde van dergelijke software aanzienlijk hoger ligt dan de door CWS in rekening gebrachte prijs.
4.39.
De kwalificatie van deze handelingen als “eerste verkoop” in zin van artikel 4 lid 2 van de Softwarerichtlijn heeft tot gevolg dat het distributierecht van CWS voor de aan [gedaagde 1] ter beschikking gestelde kopie van haar softwareprogramma is uitgeput ex artikel 12b Auteurswet. Richtlijnconforme uitleg van deze bepaling - in het licht van het UsedSoft-arrest - brengt mee dat deze bepaling van dwingend recht moet worden aangemerkt, zodat daarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken. Daarvoor biedt de Auteurswet ook ruimte, nu de wetgever het in beginsel aan de rechter heeft overgelaten om de status van een bepaling van deze wet als dwingend of regelend recht aan te merken (Eerste Kamer 2003-2004, 28482, nr. C, p. 2 (Memorie van Antwoord)). Nu de uitputtingsregel van artikel 12b Auteurswet niet alleen strekt ter bescherming van één van partijen, maar van het algemeen belang om afscherming van markten te voorkomen, moeten bedingen die daarmee in strijd zijn als nietig worden gekwalificeerd ex artikel 3:40 lid 2 BW.
4.40.
Daardoor kan CWS zich niet meer op grond van de in de licentieovereenkomst opgenomen bepaling die overdracht van de rechten uit hoofde van de licentieovereenkomst verbiedt, tegen verdere overdracht van de aan [gedaagde 1] verkochte kopie verzetten. In zoverre is deze bepaling dan ook niet geldig.
4.41.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde 1] het recht heeft om zijn kopie van de betreffende software aan Vendorlink te verstrekken (dan wel deze opnieuw te laten downloaden van de website van CWS) en de rechten uit de licentieovereenkomst aan Vendorlink over te dragen.
4.42.
Wel diende [gedaagde 1] zijn eigen kopie op moment van verkoop daarvan onbruikbaar te maken om geen inbreuk te maken op de reproductierechten van CWS (UsedSoft r.o.70). CWS stelt in haar antwoordakte op dit punt dat [gedaagde 1] hierover niets heeft gesteld en ook geen bewijsaanbod heeft gedaan. De rechtbank constateert evenwel dat een dergelijke stelling besloten ligt in het betoog van [gedaagde 1] in zijn akte van uitlating inhoudende dat CWS aan hem een kopie van de software heeft verkocht (3.22), en hij de eigendom van de kopie vervolgens heeft overgedragen aan Vendorlink (3.24), terwijl “het nooit zo is geweest” dat [gedaagde 1] en Vendorlink tegelijkertijd de software hebben gebruikt (3.28). Dit betoog sluit ook naadloos aan bij de bedoeling van [gedaagde 1] - die deze al bij het sluiten van de licentieovereenkomst aan CWS kenbaar heeft gemaakt - om de software slechts op de website www.vendorlink.nl te gebruiken.
4.43.
Afgezien daarvan geldt dat het Hof van Justitie in r.o. 79 van het UsedSoft-arrest de verantwoordelijkheid om vast te stellen of de verkoper van een dergelijke kopie deze onbruikbaar heeft gemaakt, is neergelegd bij de houder van het auteursrecht, aangezien hij de sleutel in handen heeft om technische beschermingsmaatregelen toe te passen die dit waarborgen, zodat een bewijsaanbod op dit punt van de zijde van [gedaagde 1] niet kon worden gevergd.
4.44.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde 1] niet in strijd heeft gehandeld met de licentieovereenkomst door de rechten uit hoofde van de door hem met CWS gesloten licentieovereenkomst over te dragen aan Vendorlink, en evenmin dat hij kan worden aangesproken uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. Voor zover de vorderingen jegens [gedaagde 1] op deze grondslagen zijn ingesteld, kunnen deze niet worden toegewezen.
4.45.
De rechtbank overweegt ten slotte dat het voorgaande oordeel niet anders zou zijn, indien geoordeeld zou moeten worden dat het computerprogramma van CWS wel een “complex computerprogramma” is als bedoeld in het arrest Nintendo/PC Box. Immers, ook in dat geval ligt het voor de hand dat het Hof van Justitie de uitputtingsregeling die is neergelegd in artikel 4 van de Auteursrechtrichtlijn zal uitleggen in lijn met zijn arrest in de zaak UsedSoft, en wel in het licht van het volgende:
- -
de in deze richtlijn en de Softwarerichtlijn gebruikte begrippen hebben in beginsel dezelfde betekenis (r.o. 60 UsedSoft-arrest),
- -
punten 28 en 29 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn en het Auteursrechtverdrag lijken de uitputting van het distributierecht te koppelen aan de tastbare vastlegging van een werk, maar blijkens de tweede zin van r.o. 60 van het UsedSoft-arrest gaat het Hof van Justitie daar niet zonder meer in mee (“al mocht volgen”),
- -
de Auteursrechtrichtlijn dateert uit 2001. Blijkens het Groenboek van de Europese Commissie die uiteindelijk tot de Auteursrechtrichtlijn heeft geleid (pagina’s 44 en verder) is het onderscheid tussen stoffelijke en niet-stoffelijke werken in de considerans ingegeven door een verschil dat destijds als noodzakelijk werd beschouwd tussen een stoffelijk en een onstoffelijk werk, namelijk dat bij laatstgenoemd werk sprake is van het verlenen van een dienst, die moeilijk het voorwerp van uitputting kan zijn. Bij een onstoffelijk werk werd met name gedacht aan uitzending, verhuur of uitlening, dus handelingen die in principe een onbeperkt aantal malen kunnen worden herhaald en waarbij elke herhaling geldt als een aparte handeling waarvoor afzonderlijke toestemming vereist is. Hieruit blijkt dat destijds niet werd gedacht aan de mogelijkheid om werken via een download duurzaam ter beschikking te stellen aan een gebruiker. In zoverre is de ratio aan het onderscheid dan ook komen te ontvallen.
- -
het in de literatuur opgeworpen argument dat er - anders dan in de Softwarerichtlijn (artikel 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn) - geen bepaling is opgenomen die (niet tijdelijke) reproductie toestaat die noodzakelijk is om de rechtmatige verkrijger in staat te stellen het werk voor het beoogde doel te gebruiken, zal het Hof van Justitie vermoedelijk pareren met dezelfde economisch georiënteerde redenering als is opgenomen in overwegingen 61 tot en met 63 van het UsedSoft-arrest.
4.46.
Voor zover CWS zich op het standpunt stelt dat Vendorlink in strijd met het auteursrecht heeft gehandeld door zonder licentieovereenkomst gebruik te maken van de software van CWS, volgt de rechtbank haar hierin niet. [gedaagde 1] heeft de eigendom van de software verkregen en kon deze rechtsgeldig overdragen aan Vendorlink. De omstandigheid dat [gedaagde 1] niet in concreto heeft aangegeven onder welke titel deze overdracht heeft plaatsgevonden (koop, schenking of inbreng), is in deze irrelevant. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat immers vast dat [gedaagde 1] en Vendorlink de software op geen enkel moment tegelijkertijd hebben gebruikt, zodat moet worden geconcludeerd dat op enig moment na het sluiten van de koopovereenkomst tussen CWS en [gedaagde 1] overdracht van de eigendom van deze software aan Vendorlink heeft plaatsgevonden.
4.47.
Voor zover CWS heeft betoogd dat Vendorlink in strijd met de voorwaarden van de licentieovereenkomst heeft gehandeld door de wijze waarop zij de software heeft gebruikt, overweegt de rechtbank als volgt.
4.48.
Doordat de software en de licentieovereenkomst een onverbrekelijke band hebben (zie r.o. 84 van het UsedSoft-arrest), moeten de uit de licentieovereenkomst voor de licentienemer voortvloeiende rechten (naar Nederlands recht, dat op de overdracht van de software van [gedaagde 1] naar Vendorlink van toepassing is) worden aangemerkt als kwalitatieve rechten als bedoeld in artikel 6:251 lid 1 BW die van rechtswege overgaan bij overdracht van de software aan een derde. Daar staat wel tegenover dat die derde alsdan gebonden is aan de daar tegenover staande verplichtingen (zie lid 2). Dit betekent dat Vendorlink (als de hiervoor bedoelde derde) zich dus enerzijds kan beroepen op de rechten die voor de licentienemer voortvloeien uit de licentieovereenkomst en anderzijds is gebonden aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen (behoudens voor wat betreft bedingen die latere overdracht verbieden). Deze gebondenheid is tussen partijen ook niet in geschil.
4.49.
Vendorlink stelt zich op het standpunt dat zij niet in strijd met enig auteursrecht van CWS heeft gehandeld, aangezien:
-
CWS niet voldoende heeft onderbouwd dat zij auteursrechthebbende is en dat zij bevoegd is om de onderhavige procedure te starten, aangezien in de licentieovereenkomst een andere onderneming (WebAvail Productions Inc.) mede als partij bij deze overeenkomst en eigenaar van de software/sleutel is vermeld,
-
zij niet in strijd met de licentievoorwaarden heeft gehandeld, doordat zij de software van CWS niet in haar software heeft geïntegreerd, noch deze aan haar klanten in gebruik heeft gegeven.
Ad 1) auteursrechthebbende?
4.50.
Op grond van artikel 4 Auteurswet wordt behoudens bewijs van het tegendeel voor de maker gehouden hij die bij de openbaarmaking daarvan als maker daarvan is bekend gemaakt door hem die het openbaar maakt. Uit de licentieovereenkomst kan worden afgeleid dat CWS zichzelf samen met WebAvail Productions Inc. kenbaar hebben gemaakt als maker van de software, zodat zij beiden, behoudens bewijs van het tegendeel, voor de makers van de software moeten worden gehouden. Bij een gemeenschappelijk auteursrecht kan de handhaving van het recht door ieder van hen geschieden, tenzij anders is overeengekomen (artikel 26 Auteurswet). Van een dergelijke andersluidende afspraak is niet gebleken (het in punt 62 van de antwoordakte van CWS opgenomen citaat duidt zelfs op het tegendeel), zodat de rechtbank ervan uitgaat dat CWS gerechtigd is het auteursrecht op de software te handhaven.
Ad 2) handelen in strijd met licentievoorwaarden?
4.51.
CWS stelt dat Vendorlink zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het verbod om de software van CWS te integreren in haar eigen software. Vendorlink stelt zich op het standpunt dat van integratie in haar eigen software geen sprake is geweest, en dat ook niet is voldaan aan het door de licentieovereenkomst gestelde cumulatieve vereiste dat zij deze geïntegreerde software heeft verkocht of aangeboden aan een derde partij.
4.52.
De rechtbank stelt voorop dat de licentieovereenkomst moet worden uitgelegd aan de hand van het CISG. Op grond van artikel 8 lid 1 CISG moeten verklaringen en gedragingen van een partij allereerst worden uitgelegd in overeenstemming met haar bedoeling, indien de andere partij die bedoeling kende of daarvan niet onkundig kon zijn.
4.53.
Partijen hebben niet gesteld dat zij overleg hebben gevoerd over de inhoud van de licentieovereenkomst voorafgaand aan de totstandkoming daarvan, zodat het aankomt op de bedoeling zoals deze tot uiting komt in de tekst van de licentieovereenkomst. Deze luidt op dit punt als volgt:
.[programma] may not be integrated with or incorporated into any software product or script sold or offered to any 3rd party.
Nu tussen het woord “script” en “sold” geen woord is opgenomen dat het eerste deel van de zin scheidt van het tweede deel, heeft Vendorlink daaruit niet hoeven af te leiden dat CWS de bedoeling had om zowel het integreren/incorporeren in eigen software als het verkopen/aanbieden van de software daarvan te verbieden, maar heeft zij het incorporatieverbod aldus kunnen begrijpen dat dit alleen zag op het eventuele verkopen/aanbieden van geïntegreerde/geïncorporeerde software aan derden. Voor zover Vendorlink derhalve al software van CWS in die van haarzelf heeft geïntegreerd/geïncorporeerd, heeft zij niet in strijd met de licentieovereenkomst gehandeld, omdat niet gesteld of gebleken is dat zij deze aldus geïntegreerde/ geïncorporeerde software aan derden heeft verkocht of aangeboden.
4.54.
Afgezien daarvan geldt dat het verwijzen door Vendorlink in haar software naar het dll-bestand dat de software van CWS bevat, niet als een verboden integratie of incorporatie kan worden beschouwd. Immers, een dergelijk bestand kan niet op zinvolle wijze zelfstandig functioneren, maar moet worden aangestuurd door andere software. Indien het incorporatieverbod derhalve aldus moet worden begrepen dat ook een enkele verwijzing naar het dll-bestand verboden is, zou de software van CWS voor licentienemers volstrekt onbruikbaar zijn, hetgeen niet de bedoeling van partijen kan zijn geweest. Overigens is in de overeenkomst ook expliciet bepaald dat de software niet mag worden gebruikt in enige andere applicatie buiten de webserver (“outside of a webserver environment”), zodat daarmee a contrario vaststaat dat er in de licentieovereenkomst van uitgegaan wordt dat de software binnen de webserver wel door een andere applicatie mag worden aangesproken. Van inbreuk op het integratie-/incorporatieverbod is dan ook geen sprake.
4.55.
Vervolgens dient beoordeeld worden of - zoals CWS stelt - Vendorlink de software van CWS in gebruik heeft gegeven van haar klanten. Vendorlink stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van gebruik van software door haar klanten, maar van gebruik door haarzelf ten behoeve van haar klanten, zodat in zoverre ook geen inbreuk op de licentieovereenkomst wordt gemaakt.
4.56.
De rechtbank stelt vast dat in de licentieovereenkomst niet uitdrukkelijk is bepaald dat de software van CWS alleen bestemd is voor persoonlijk gebruik door de licentienemer. Het toegestane gebruik is niet gekoppeld aan specifieke personen, maar aan de website waarop de software is geïnstalleerd. CWS heeft ook niet de stelling van Vendorlink betwist (punt 32 CvA) dat zij (anders dan in 2008) inmiddels ook de mogelijkheid aanbiedt om haar software als SaaS (software as a service) in te zetten en dat zij in dat kader haar licentievoorwaarden aldus heeft aangepast dat zij - ter onderscheid van gebruik op een server en puur eigen gebruik van de licentienemer - aan de licentievoorwaarden heeft toegevoegd dat software in beginsel alleen bestemd is voor gebruik door de licentienemer. Dit wordt bevestigd door de print van de website van CWS die [gedaagde 1] en Vendorlink als productie 8 hebben overgelegd, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen “Corporate Website Usage” en SaaS or hosted offering Usage” en waarin ten aanzien van eerstgenoemde aanduiding het volgende is opgenomen:
“Site: A single web site on one server for one fully qualified domain (..)
Server: A single web server for any number of sites for your own companies internal usage. (…)
Note: For usage for provision to 3rd parties, SaaS or OEM licensing is required. Corporate web site and web server licenses may not be used.”
Dit bevestigt de juistheid van het hiervoor gegeven oordeel dat in de licentievoorwaarden van 2008 nog niet was voorzien in een beperking tot persoonlijk gebruik van de licentienemer.
4.57.
Wel staat in de onderhavige licentieovereenkomst (voor zover in dit kader van belang) dat de software niet aan een derde mag worden verhuurd of uitgeleend. Voor overtreding van deze verboden is naar het oordeel van de rechtbank evenwel tenminste vereist dat klanten van Vendorlink in staat waren om zonder tussenkomst van Vendorlink de software van CWS aan te sturen. Immers, de begrippen “verhuren” (“rent”) en “uitlenen” (“lease”) veronderstellen een zekere macht van de gebruiker om zelf over de software te beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft CWS onvoldoende gesteld om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen. Ook indien het voor een klant van Vendorlink mogelijk zou zijn om handmatig nieuwe gegevens op de webserver van Vendorlink in te voeren, geldt dat de klant de tussenkomst van (de website en daarop draaiende software van) Vendorlink nodig heeft om nieuwe diagrammen te genereren. Daarmee is derhalve hooguit sprake van het gebruik van software als een dienst van Vendorlink. Dat is in de licentieovereenkomst niet expliciet verboden.
4.58.
Nu het Vendorlink niet verboden was om de software van CWS voor haar dienstverlening aan klanten te gebruiken, moet geoordeeld worden dat het haar eveneens was toegestaan om daarvoor op haar website reclame te maken middels het weergeven van met software van CWS gegenereerde diagrammen e.d. Ook in zoverre heeft Vendorlink derhalve niet in strijd met de licentieovereenkomst, en daarmee ook niet in strijd met de auteursrechten van CWS gehandeld. Na de buitengerechtelijke ontbinding van de licentieovereenkomst door CWS op 17 december 2013 was gebruik door Vendorlink van de software van CWS weliswaar niet meer toegestaan, maar CWS heeft niet gesteld dat Vendorlink nadien de software (of daarmee gegenereerde diagrammen) is blijven gebruiken. Voor zover de vorderingen op deze grond zijn ingesteld, moeten deze derhalve worden afgewezen.
Tekortkoming Vendorlink in nakoming licentieovereenkomst
4.59.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan evenmin geconcludeerd worden dat Vendorlink tekortgeschoten is in de nakoming van de krachtens de licentieovereenkomst op haar rustende verplichtingen, zodat ook op die grond de vorderingen niet toewijsbaar zijn.
Ongerechtvaardigde verrijking Vendorlink
4.60.
Meer subsidiair heeft CWS aangevoerd dat Vendorlink als gevolg van het onrechtmatig ter beschikking stellen van haar software aan haar klanten ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van CWS. Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake is geweest van het onrechtmatig ter beschikking stellen van software van CWS aan de klanten van Vendorlink, zodat ook deze grondslag niet tot toewijzing van de vorderingen leiden.
4.61.
De vorderingen van CWS moeten, zowel ten aanzien van [gedaagde 1] als ten aanzien van Vendorlink, worden afgewezen.
4.62.
CWS dient als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [gedaagde 1] en Vendorlink te worden veroordeeld. [gedaagde 1] en Vendorlink hebben in hun akte van uitlating verzocht om de door haar gemaakte proceskosten alleen op de voet van artikel 1019h Rv ten laste van CWS te laten komen, voor zover de door CWS aangevoerde grondslagen zien op inbreuk op haar auteursrechten. Volgens haar komt dit neer op een verhouding van 50/50.
4.63.
Nu het geschil tussen partijen ten dele ziet op inbreuk op rechten van intellectuele eigendom, is de gevorderde proceskostenveroordeling conform artikel 1019h Rv in beginsel toewijsbaar. De rechtbank begroot het IE-deel op 50%, zodat van de door [gedaagde 1] en Vendorlink gemaakte volledige proceskosten de helft toewijsbaar is op de voet van artikel 1019h Rv. Voor het overige moeten de proceskosten worden begroot conform het liquidatietarief. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.64.
CWS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en Vendorlink worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat IE 10.593,75 (€ 21.187,50 × 0,5)
- salaris advocaat niet IE 452,00 (2,0 punten × 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 11.653,75
4.65.
De nakosten, waarvan [gedaagde 1] en Vendorlink betaling vorderen, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.