3 De inleiding
Op 2 september 2016 ontving de toenmalige Inspectie voor de Gezondheidszorg (tegenwoordig de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, hierna: de Inspectie) een melding over misstanden binnen Martha Flora, een verpleeghuis voor dementerende ouderen. Deze melding was afkomstig van een voormalig medewerkster van Martha Flora. Het betrof een voorval met een voormalig bewoonster van dit verpleeghuis, mevrouw [slachtoffer] . De huisarts van de instelling zou deze mevrouw hebben opgesloten op haar kamer en hij zou vervolgens haar kamer met een opengekrabd gezicht hebben verlaten. De huisarts zou deze mevrouw een dubbele dosis medicatie, waaronder morfine, hebben gegeven en deze dosis steeds hebben verhoogd tot zij overleed. Op 23 september 2016 werd opnieuw een melding gedaan bij de Inspectie, ditmaal anoniem. Deze melding had eveneens betrekking op mevrouw [slachtoffer] en luidde dat de huisarts van de instelling had besloten om mevrouw [slachtoffer] vanwege moeilijk gedrag te sederen waarna zij binnen een week was overleden. Naar aanleiding van deze meldingen stelde de Inspectie een onderzoek in en nam contact op met het Openbaar Ministerie (hierna: OM).
Het OM ontving van de Inspectie bericht over de gemelde misstanden binnen Martha Flora en dat de hiervoor genoemde huisarts verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de dood van een bewoonster. Het zou gaan om huisarts [verdachte] uit Maastricht, zijnde de verdachte. De verdachte was niet alleen de behandelend huisarts van deze bewoonster geweest, maar ook haar (aanstaande) schoonzoon. Naar aanleiding van dit bericht en de door de Inspectie aangeleverde informatie besloot het OM een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De politie verrichtte vervolgens nader onderzoek en hoorde meerdere
(oud-)medewerkers van Martha Flora als getuige. Daarnaast werden twee medisch deskundigen benaderd om hun visie op de zaak en de tot dan toe beschikbare informatie te geven.
Op enig moment is het OM overgegaan tot de aanhouding van de verdachte en de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. De politie bezocht Martha Flora en nam daar medicijnlijsten en het zorgdossier van mevrouw [slachtoffer] in beslag. Daarnaast werden zowel de woning als de huisartsenpraktijk van de verdachte doorzocht. Hier werden het huisartsendossier van mevrouw [slachtoffer] alsmede andere documenten in beslag genomen. Deze doorzoekingen waren in het bijzonder gericht op het veiligstellen van medische documentatie aangaande mevrouw [slachtoffer] .
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte werden ook niet medische stukken aangetroffen en in beslag genomen, zoals een testament, levenstestament en algehele volmacht op naam van mevrouw [slachtoffer] . In dit testament wees mevrouw [slachtoffer] haar dochter [naam 1] , zijnde de partner van de verdachte, als enig erfgenaam aan. Dit testament was kort voor haar overlijden opgesteld. Ook werden documenten aangetroffen waaruit bleek dat de dochter tot bewindvoerder en mentor van mevrouw [slachtoffer] was benoemd en dat de verdachte in zijn hoedanigheid als huisarts van mevrouw [slachtoffer] correspondentie aan de rechtbank had gericht ter onderbouwing van deze benoemingen van zijn partner.
Dat het aantreffen van deze documenten in combinatie met de dan voorhanden zijnde onderzoeksresultaten bij het OM op dat moment in tijd een redelijk vermoeden van schuld opleverde aan een strafrechtelijk verwijtbare gedraging aan de zijde van de verdachte, bevreemdt niet. Dat beeld werd daarenboven versterkt door omstandigheden en gedragingen waarin de verdachte zelf de hand had gehad. Zo had de verdachte ervoor gekozen als huisarts van zijn (aanstaande) schoonmoeder op te treden en haar actief in haar stervensfase te begeleiden, terwijl hij tegelijkertijd in zijn hoedanigheid van behandelend huisarts met de rechtbank correspondeerde ter onderbouwing van de verzoeken van zijn partner tot benoeming tot bewindvoerder en mentor van mevrouw [slachtoffer] . Daarin omschreef hij mevrouw [slachtoffer] als iemand die geen verklaring meer kon afleggen omdat er sprake was van vergevorderde dementie en dat zij bovendien de Nederlandse taal niet machtig was. Dit, terwijl er enige tijd later ten aanzien van het vermogen van mevrouw [slachtoffer] – in het bijzijn van de verdachte – bij de notaris een laatste wil was opgemaakt waarbij hij (in)direct belanghebbende was.
Dergelijk handelen heeft zonder meer een risico doen ontstaan dat de schijn van mogelijke belangenverstrengeling kon worden gewekt, waarbij het ontbreken van een deugdelijke en objectiveerbare administratie aan de zijde van de verdachte de toetsbaarheid van zijn handelen als huisarts (en daarmee de mogelijkheid tot reconstructie en controle van dat handelen) heeft bemoeilijkt.
Dat bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien tot een verdenking hebben kunnen leiden, laat onverlet dat een van de belangrijkste pijlers van dit strafrechtelijk onderzoek wordt gevormd door een groot aantal getuigenverklaringen van (oud-)medewerkers van Martha Flora en andere (in)direct betrokkenen, waarin dikwijls – zo is de rechtbank gedurende de vele getuigenverhoren ter zitting gebleken – indirecte waarnemingen, verklaringen van horen zeggen, aannames en subjectieve waardering van omstandigheden als redenen van wetenschap werden aangedragen. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat voor het vermeende ‘krabincident’, beschreven in de genoemde meldingen bij de Inspectie (en die de aanleiding voor de start van het onderzoek vormden), geen enkel objectief bewijsmiddel voorhanden is.
De rechtbank stelt voorop dat zij de vragen die artikel 350 Sv op basis van de tenlastelegging stelt, op grond van de door haar vastgestelde objectieve feiten beantwoordt en in haar oordeel dan ook voorbij gaat aan al hetgeen daarvan afwijkt.
5 De beslissing
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. R.J.M.G. Rulkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Feron-Voncken en
mr. A.F. Stuurman, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2016 tot en met 29 juli 2016 in de
gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
door (telkens),
in zijn hoedanigheid als behandelend arts, en in strijd met het goed
hulpverlenerschap (zoals bedoeld in artikel 7:453 BW)
(de opdracht te geven om) die [slachtoffer] continu en/of blijvend en/of tot aan
haar overlijden te sederen en/of haar bewustzijn te verlagen, te weten door
aan die [slachtoffer] een of meerdere (hoge) niet medisch geïndiceerde
hoeveelhe(i)d(en) sederende of bewustzijn verlagende medicatie (clonazepam
(merknaam: Rivotril) en/of risperdal en/of midazolam en/of levomepromazine) voor te schrijven en/of toe te (laten) dienen
en/of het (vervolgens) niet meer (laten) toedienen van voedsel en/of vocht,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2016 tot en met 29 juli 2016 in de
gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] , tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij
krachtens wet of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft
gebracht of gelaten,
door in zijn hoedanigheid als behandelend arts en in strijd met het goed
hulpverlenerschap (zoals bedoeld in artikel 7:453 BW):
- te besluiten over te gaan tot continue of palliatieve sedatie van/bij die
[slachtoffer] zonder dat voldaan is aan de voorwaarden hiervoor zoals deze gesteld
zijn in de KNMG-Richtlijn Palliatieve Sedatie 2009, te weten dat het overlijden
binnen één tot twee weken werd verwacht en dat sprake was van één of meerdere refractair(e) sympto(o)m(en)
- bij de sedatie vanaf 23 juli 2016 geen althans onvoldoende maatregelen te
nemen om het risico op dehydratie te voorkomen
- bij het uitvoeren van de continue of palliatieve sedatie zonder goede onderbouwing of
noodzaak of overleg af te wijken van de geadviseerde wijze van uitvoeren door
een hogere dosering midazolam voor te schrijven dan de in de KNMG-Richtlijn Palliatieve Sedatie 2009 voorgeschreven dosering en dit middel meteen te combineren
met levomepromazine,
terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met 19 juli 2016 in
de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] , tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij
krachtens wet of overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft
gebracht of gelaten,
door in zijn hoedanigheid als behandelend arts en in strijd met het goed
hulpverlenerschap (zoals bedoeld in artikel 7:453 BW):
- geen of onvoldoende inspanningen te verrichten om een informed consent van
patiënt of diens wettelijk vertegenwoordiger (neergelegd in artikel 7:448 BW
jo. 7:450 BW) te verkrijgen
- bij het stellen van de (werk)diagnose of bij gebleken (ernstige)
gedragsverandering geen of onvoldoende overleg te voeren met (een)
specialist(en) over de diagnose, het behandelbeleid of de uit te voeren
(lichamelijke) onderzoeken of de voor te schrijven medicatie
- het niet en/of onvoldoende verrichten van diagnostiek
- zonder gebleken motivering of overleg af te wijken van het
Farmacotherapeutisch Kompas door aan die [slachtoffer] lithium voor te schrijven zonder
de vereiste voorgaande lichamelijke controles en/of na dat voorschrijven na te
laten regelmatig lichamelijke controles uit te voeren
- zonder gebleken motivering of overleg toen de gedragsproblematiek verergerde
niet althans onvoldoende te overwegen om de lithium te verminderen dan wel te
stoppen
- zonder gebleken motivering of overleg af te wijken van het Farmacotherapeutisch Kompas rond het voorschrijven van valproïnezuur
- zonder gebleken motivering of overleg af te wijken van het Farmacotherapeutisch Kompas door aan die [slachtoffer] een of meerdere (hoge) hoeveelhe(i)d(en) clonazepam (merknaam: Rivotril) (zijnde benziodiapine, een anti-epilepticum, maar eveneens gebruikt als rustgevende medicatie) voor te schrijven en/of toe te (laten) dienen
- te verzuimen om tijdig een consult aan de GGZ te vragen teneinde de
gedragsproblematiek te beoordelen en/of te adviseren over de behandeling
- zonder gebleken motivering of overleg het advies van de GGZ tot een IBS te
negeren
- niet en/of onvoldoende te trachten om in een gestructureerde setting met een
ervaren multidisciplinair team proberen het gedrag te beïnvloeden
- niet of onvoldoende zorg te dragen voor een juiste en/of volledige
verslaglegging in het medisch dossier, te weten geen en/of onvoldoende en/of
onjuiste verslaglegging over
- de diagnostische overwegingen en/of
- de overwegingen, beloop, overleg met de patiënt of vertegenwoordiger en/of
- de gegeven behandelingen en/of
- het niet opvolgen van geadviseerde voorzorgsmaatregelen en/of
- het niet innemen van medicatie;
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2016 te Maastricht
een schriftelijke geneeskundige verklaring nopens een oorzaak van overlijden,
te weten een Verklaring van overlijden (art. 7 lid 1 Wet op de lijkbezorging)
van [slachtoffer] , geboren op 31 mei 1940 te Berlijn en overleden op
29 juli 2016
valselijk heeft opgemaakt,
bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) daaruit
dat hij, verdachte, in voormelde verklaring in strijd met de waarheid heeft
vermeld dat mevrouw [slachtoffer] was overleden tengevolge van een natuurlijke oorzaak.