4 De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1.
[eisers] vragen een voorziening die ertoe strekt dat een einde wordt gemaakt aan een voortdurend onrechtmatige toestand of handelen waarvan zij nadeel in de vorm van hinder ondervinden en aan schending van hun eigendomsrecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aard van het gevorderde volgt dat [eisers] voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
4.2.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eisers] afwijzen. Reden hiervoor is dat [eisers] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van onrechtmatige, aan [gedaagden] toerekenbare hinder. De voorzieningenrechter licht haar oordeel hieronder nader toe.
4.3.
[eisers] stellen dat er al vele jaren dagelijks sprake is van ernstige geluidsoverlast. Met een door hen aangeschaft meetapparaat hebben [eisers] de van [gedaagden] afkomstige geluiden gemeten en geregistreerd, zowel aan de gevel van hun woning als binnenin hun woning. Zij hebben in totaal 800 meetverslagen met audio-opnames. De gemeten geluidswaarden overschrijden de geluidsnormen genoemd in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' (hierna: de Handreiking) en het 'Activiteitenbesluit milieubeheer' (hierna: het Activiteitenbesluit), zodat volgens [eisers] sprake is van onrechtmatige hinder.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor de toewijsbaarheid van het door [eisers] gevorderde voldoende aannemelijk moet zijn dat er sprake is van onrechtmatige, aan [gedaagden] toerekenbare hinder. Ingevolge artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaars van een ander erf hinder toebrengen. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden (zie o.a. HR 03-05-1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235). Dat betekent dat niet iedere vorm of mate van hinder per definitie onrechtmatig is. Een zekere mate van door een ander veroorzaakte hinder moet worden geduld.
4.5.
[eisers] hebben ter onderbouwing van hun vordering in totaal twaalf meetverslagen over een periode van drie jaar (2019, 2020 en 2021) overgelegd, van geluiden geregistreerd aan de buitengevel en binnenin hun woning. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit deze meetverslagen valt af te leiden dat op een bepaalde datum een geluid is waargenomen en de duur en sterkte (aantal dB) daarvan.
4.6.
De voorzieningenrechter laat in het midden dat de metingen niet zijn verricht door een onafhankelijke deskundige en dat niet controleerbaar is dat het meetapparaat van [eisers] geschikt is om betrouwbare en objectieve geluidsmetingen te verrichten, want zelfs als daarvan zou moeten worden uitgegaan, geldt het volgende. De enkele omstandigheid dat de door [eisers] gemeten geluidswaarden uitkomen boven de in de Handreiking en het Activiteitenbesluit opgenomen waarden, maakt nog niet dat deze (zonder meer) gekwalificeerd moeten worden als onrechtmatige geluidsoverlast. De door [eisers] overgelegde normen hebben betrekking op industrielawaai en lawaai veroorzaakt door 'in de inrichting aanwezige installaties en toestellen'; enige relatie met leefgeluiden valt niet te ontdekken. [eisers] hebben niet gesteld waarom de Handreiking en het Activiteitenbesluit zouden moeten gelden als toetsingskader voor overschrijding van geluidsnormen met betrekking tot leefgeluiden.
4.7.
Voor de vraag of geluid als onrechtmatige hinder hebben te gelden, moet onder meer worden gekeken naar de aard, ernst en duur van de geluidsoverlast. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eisers] niet hebben gesteld op welk soort geluid de meetverslagen betrekking hebben, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat de meetverslagen zien op geluiden geproduceerd door [gedaagden] Voor zover [eisers] stellen dat zij nog beschikken over video-opnames die corresponderen met de meetverslagen en ter zitting hebben aangeboden alsnog te bewijzen waardoor de gemeten geluiden veroorzaakt zijn, is daarvoor in kort geding geen plaats, zodat de voorzieningenrechter dat bewijsaanbod passeert.
4.8.
[gedaagden] hebben ten aanzien van één van de meetverslagen aangegeven dat op de betreffende dag en tijdstip hun dochter in de tuin een gymopdracht voor school uitvoerde toen tijdens de coronalockdown de scholen gesloten waren en ten aanzien van een ander meetverslag dat er op de betreffende dag en tijdstip sprake was van een barbecue met vrienden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, voor zover de meetverslagen inderdaad zien op spelende kinderen en een barbecue – hetgeen [eisers] hebben nagelaten te stellen –, dergelijke geluiden te kwalificeren zijn als normale leefgeluiden, die buren in beginsel van elkaar te dulden hebben. [eisers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze geluiden in ernst, duur of tijdstip de normale grenzen van het betamelijke overschrijden.
4.9.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW zal het onder 1 gevorderde worden afgewezen.
4.10.
[eisers] stellen overlast te ervaren van de katten van [gedaagden] en vorderen dat [gedaagden] veroordeeld worden ervoor te zorgen dat hun katten het perceel van [eisers] niet meer betreden. Zij gronden hun vordering onder 2 – zo begrijpt de voorzieningenrechter – primair op schending van het exclusieve eigendomsrecht van [eisers] (artikel 5:1 BW) en subsidiair op onrechtmatige hinder (artikel 5:37 BW).
4.11.
De voorzieningenrechter ziet zich aldus gesteld voor de vraag naar welke wettelijke bepaling de vorderingen van [eisers] beoordeeld moeten worden. In het eerste geval zijn de vorderingen toewijsbaar bij de enkele aanwezigheid van de kat(ten) van [gedaagden] op het perceel van [eisers] In het laatste geval is de toewijsbaarheid van de vorderingen afhankelijk van de aard, ernst, duur, en veroorzaakte schade van de aanwezigheid van de kat(ten) op het perceel van [eisers]
4.12.
In sommige gevallen vormt de enkele ongewenste aanwezigheid van iemands eigendom op andermans erf een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht, zoals bijvoorbeeld het zonder toestemming monteren van een over het buurerf hangende airconditioning-unit of een op het buurerf geplaatste vuilcontainer. Anderzijds vormt de aanwezigheid van bijvoorbeeld iemands geluid, rook of stank op het buurerf geen onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van de buren, maar levert onder omstandigheden onrechtmatige hinder op.
4.13.
Het gebruik van andermans erf door het monteren van een overhangende airco of het plaatsen van een vuilcontainer is geen noodzakelijk uitvloeisel van het (rechtmatige) gebruik van deze zaken. Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. De eigenaar van de vuilcontainer of de airco heeft volledige controle over het ongewenste gebruik van het buurerf en heeft zich daarvan te onthouden. Het produceren van geluid, stank of rook vormt daarentegen een uitvloeisel van normaal gebruik van het eigen perceel, zodat de inbreuk op het eigendomsrecht van de buren door hen geduld moet worden, zolang dit binnen de begrenzing valt die artikel 5:37 BW stelt.
4.14.
Een kat is geen zaak (artikel 3:2a BW). Een kat is een dier met een eigen energie en is als zodanig niet voor menselijke beheersing vatbaar. Het is weliswaar mogelijk (en in voorkomende gevallen aangewezen) om maatregelen te treffen om inbreuk op andermans eigendomsrecht zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken (aanlijnen, binnenhouden van de kat, omheinen van de tuin), echter vanwege de eigen energie van de kat is dit niet absoluut controleerbaar door haar eigenaar.
4.15.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vraag of de aanwezigheid van de kat(ten) van [gedaagden] op het erf van [eisers] moet worden verboden, beoordeeld dient te worden naar de criteria van artikel 5:37 BW.
4.16.
[eisers] stellen dat zij al vele jaren ernstige overlast hebben van de katten van [gedaagden] De katten komen veelvuldig in hun tuin. Op 1 september 2020 heeft een zwarte kat een hor van [eisers] beschadigd. De kat is vertrokken richting [gedaagden] , waardoor [eisers] wist dat het de kat van [gedaagden] moet zijn geweest. [eisers] hebben dit destijds niet bij [gedaagden] gemeld. De zwart-witte kat van [gedaagden] is één keer in de tuin van [eisers] geweest. Deze kat zat in de border en was van een plant aan het eten.
4.17.
[gedaagden] betwisten dat hun katten overlast veroorzaken bij [eisers] [gedaagden] hebben twee katten: een zwart-witte kater en een zwarte poes. Het zijn binnenkatten, die nooit alleen buiten zijn en buiten niet vrij kunnen rondlopen. De woning heeft ook geen kattenluik. De kater is in 2018 één keer ontsnapt en meteen door [gedaagden] van het perceel van [eisers] gehaald. De eerste drie foto’s die [eisers] hebben overgelegd, zien op dit incident. De katten op het perceel van [eisers] op de andere foto’s kennen [gedaagden] niet; geen van de daarop afgebeelde katten is van hen. Er zijn meerdere buurtkatten die wel vrij rondlopen.
4.18.
De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen is komen vast te staan dat de zwart-witte kater in 2018 éénmaal in de tuin van [eisers] is geweest. Ten aanzien van de andere keren dat de katten van [gedaagden] in de tuin van [eisers] zouden zijn geweest, hebben [gedaagden] gemotiveerd betwist dat dat hun katten waren. [eisers] hebben niet weersproken dat er meerdere, andere katten in de buurt vrij rondlopen, zodat niet kan worden uitgesloten dat een of meerdere van deze katten zich (meermaals) op hun perceel heeft of hebben begeven. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat de kat(ten) van [gedaagden] zich veelvuldig in de tuin van [eisers] ophouden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkel zo nu en dan betreden van andermans tuin door een kat naar haar aard niet onrechtmatig is. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het de kat van [gedaagden] was die de hor heeft beschadigd en van de plant heeft gegeten. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [eisers] ook ten aanzien van de kattenoverlast onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van onrechtmatige, aan [gedaagden] toerekenbare hinder. Dit betekent dat ook de gevraagde voorziening die ziet op de kattenoverlast zal worden afgewezen.
Proceskosten, nakosten en wettelijke rente
4.19.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat 1.016,00
Totaal € 1.325,00
4.20.
De door [gedaagden] gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.21.
De door [gedaagden] gevorderde hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten en de nakosten zal worden afgewezen. Indien twee of meer gedaagden hoofdelijk verbonden zijn tot dat waartoe zij ten principale worden veroordeeld, dan worden zij ook hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De proceskostenveroordeling strekt immers in essentie tot schadevergoeding wegens wanprestatie terzake van de hoofdverplichting. Daarbuiten zullen gezamenlijk optrekkende gedaagden en gezamenlijk optrekkende eisers – hetgeen in casu het geval is – bij ongelijk gezamenlijk in de kosten worden veroordeeld. Dit volgt uit artikel 6:6 BW. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [gedaagden] hebben aangevoerd geen reden om hier anders over te oordelen.
4.22.
De door [gedaagden] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen.