3.3.1.
De bewijsmiddelen van het dossier
Aantreffen van het slachtoffer op 26 januari 2017 door de politie
Op 26 januari 2017 werd de politie gebeld door de poetsvrouw van [slachtoffer] die die ochtend een afspraak met het slachtoffer had om haar huis aan [adres slachtoffer] te Maastricht te komen poetsen. Op haar aanbellen werd niet gereageerd. Daarop is de poetsvrouw met de buurvrouw van nummer 15 de woning binnengegaan met gebruik van een reservesleutel die de buurvrouw had. Daar troffen de vrouwen [slachtoffer] niet aan. Zij zagen dat in de woning kastdeuren en laden open stonden, waarvan de inhoud gedeeltelijk op de vloer lag. Ook zagen zij bloedsporen, waarna zij de politie gewaarschuwd hebben. In de afgesloten garage bij de woning trof de politie [slachtoffer] levenloos aan.2
[slachtoffer] is voor het laatst door getuigen in leven gezien op 23 januari 2017 rond 15:30 a 16:00 uur.3
De verwondingen van het slachtoffer en de doodsoorzaak
Aan [slachtoffer] zijn steekletsels toegebracht. Er was sprake van drie steekkanalen. Deze letsels hebben geleid tot zeer ernstig, deels inwendig bloedverlies en verbloeding. De verbloeding is opgetreden als gevolg van beschadiging van de talrijke kleinere bloedvaten en weke delen van de hals en de long. Verder werd snij- dan wel steekletsel aan haar rechterhand waargenomen, dat past bij een afweerletsel. In het gelaat en op de kruin had zij oppervlakkige huidbeschadigingen met bloeduitstortingen. Het letsel aan de kruin kan passen bij letsel ten gevolge van een val.4 Het van buiten komende geweld, het steken, heeft tot veel bloedverlies geleid met uiteindelijk verbloeding als doodsoorzaak.5 In de hals van het slachtoffer werden afgebroken stukken van een mes aangetroffen.6
De arts en patholoog [naam arts en patholoog] heeft verder over het tijdsverloop tussen het toebrengen van de verwondingen en het overlijden van het slachtoffer aangegeven dat aangenomen mag worden dat het minstens meerdere tientallen minuten geduurd heeft voordat de dood intrad.7
Het sporenbeeld ter plaatse
Er waren geen sporen van braak of verbreking aan de woning van het slachtoffer. Uit het sporenbeeld in de garage concludeert de politie dat er in de garage een worsteling/handgemeen heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer daar om het leven is gebracht. De garage is niet verbonden met het huis. Bij het onderzoek in de woning bleek dat alle ruimten waren doorzocht. De inhoud van kasten lag op de vloer en lades en deuren stonden open. Her en der in de woning werden bloedsporen aangetroffen.8
Gelet op het bloedsporenbeeld in de garage is het slachtoffer zeer waarschijnlijk om het leven gebracht op de plaats waar zij werd aangetroffen, tussen een kunststof rek en een diepvrieskast, nabij de zijmuur van de garage. De aangetroffen bloedsporen betroffen bloedcontactsporen en ook passieve bloeddruppels. Daaruit werd geconcludeerd dat de dader zeer waarschijnlijk een bloedende verwonding had, mogelijk aan zijn hand. Gelet op de hoogte van de bloedspatten tegen de zijmuur en de zijkant van de diepvries kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer zich laag bij de grond bevond op het moment dat de bloedende letsels bij haar werden toegebracht. Uit de (overige) sporen, waaronder veegpatronen, kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer waarschijnlijk door de dader bij de enkels is gepakt en enigszins vanaf de muur is verplaatst.9
Zij was bovendien overgoten met vloeibaar wasmiddel en met waspoeder. In de poel met bloed die werd aangetroffen bevonden zich namelijk sporen van roze vloeibaar wasmiddel/wasverzachter en van wit waspoeder. Het sporenbeeld van uitlooppatronen in vloeistof past bij het overgieten van vloeibaar wasmiddel terwijl het slachtoffer op de vloer lag.10
Naast het rechterbeen van het slachtoffer lag een pak “Witte Reus”. De inhoud van dat pak lag gedeeltelijk onder het rechterbeen en de rechterarm. Naast het rechterbeen lag een fles “Woolite” met daarop een tweede fles “Woolite”. De dop van deze fles ontbrak en werd aangetroffen tussen de benen van het slachtoffer. In deze fles zat nog een rest van de inhoud. Enigszins verwijderd van de voeten van het slachtoffer lag horizontaal een fles “Fleuril”. De dop van deze fles ontbrak. Er was in de fles nog een kleine hoeveelheid van de inhoud aanwezig.11
De jaszakken van het slachtoffer waren naar buiten gekeerd.12 Op de vloer naast het slachtoffer stond in de roze vloeistof een schoenzoolspoor. Een soortgelijk spoor werd ook aangetroffen in de hal van de woning. Deze sporen waren niet geplaatst met de schoenen van het slachtoffer.13 Wat betreft afmetingen en profiel kunnen deze sporen zijn veroorzaakt met één paar schoenen.14
Op de met bloed besmeurde deurklinken nam de politie geen papillairlijnen van vingers en handen (dactyloscopische sporen) waar. Daaruit concludeert de politie dat de dader bij het plaatsen van die sporen handschoenen heeft gedragen.15
De slaapkamer aan de achterzijde van de woning
Twee deuren van een klerenkast stonden open. De derde deur stond op een kier; de deurknop was afgebroken en lag op de vloer. Het sluitmechanisme was verbogen en deels afgebroken.
Op de vloer en op het bed lagen diverse voorwerpen, onder andere handtassen, pasjes, zakdoekjes, beurzen, bescheiden en snoep. De lades onder het bed waren gedeeltelijk naar voren getrokken. Op onder andere de deurknop van de kast, het bed (de bedrand), de vloer en op diverse voorwerpen waren bloed- en veegsporen zichtbaar. Ook zat op een tas een grote bloedvlek. In de tas zat weer een pakje zakdoekjes met bloed erop.16
De kamer midden aan de achterzijde van de woning
Op de vloer bij een ladekast lag een schemerlamp. De onderste lade van het ladekastje stond open. Daarop trof men bloedsporen aan. Er stond ook een kledingkast, waarvan de schuifdeur open stond. Op de grepen van de schuifdeur en de strijkplank trof men eveneens bloedsporen aan.17
De slaapkamer aan de linkerzijde van de woning met inloopkast/kluis
De deur van deze kamer stond open, de deurklink was met bloed besmeurd. De lades van het linker nachtkastje stonden gedeeltelijk open. Op de vloer links naast het bed en op het bed lagen diverse goederen, onder andere een trouwboekje en een paspoort. Op enkele van deze voorwerpen werden bloedsporen/vegen aangetroffen. Recht tegen over de deuropening stond een tweedeurs kledingkast. De deuren hiervan stonden open. Op de sleutel van de rechterdeur bevonden zich bloedsporen. Op de buiten- en binnenzijde van de deur werden eveneens bloedsporen aangetroffen.
In de kamer was nog een deur die toegang geeft tot een inloopkast. Deze deur was geopend en op de deurknop bevonden zich bloedsporen. Aan de binnenzijde zag men bloedvegen. In de deuropening van de inloopkast trof men een geopend geldkistje aan en op de vloer voor het kistje, op de drempel en in de slaapkamer lagen verspreid papieren bescheiden. Het betrof onder andere witte vellen papier, een testament, bewijzen van inschrijvingen, een folder, rekeningen en andere bescheiden. Op het geldkistje zag men meerdere bloedsporen/vegen. Op een van de hoekjes van de vellen papier zag men een bloedspoor.
In de inloopkast bevond zich tegen de muur een medicijnkastje met daarop bloedsporen. Ook was tegen de muur een kluisje gemonteerd met een draaiknop en een cijferslot. De muur aan de bovenzijde van de kluis was beschadigd. Op de kluis lagen resten kalk. Ook waren op de muur bij die beschadigingen veegsporen zichtbaar. Tegen de muur hing een schemerlampje dat brandde. Op de vloer voor het kluisje lagen twee messen, een zilverkleurig brood/smeermes en een vleesmees, waarvan de punt was afgebroken. Gezien het sporenbeeld heeft de dader vermoedelijk met de aangetroffen messen geprobeerd de kluis van de muur te breken. Hierbij is gestoken/gewrikt tussen de muur en de kier tussen de kluis en de muur. Bij het demonteren van de kluis bleek dat de mespunt van het vleesmes achter de kluis zat. Op de draaiknop, de cijferknoppen en de rechterzijde werd bloed aangetroffen.18
Weggenomen goederen
In het onderzoek kon worden vastgesteld dat er goederen van het slachtoffer weg waren. Aan de dochter van het slachtoffer, de getuige [getuige 1] , zijn foto’s getoond van de sieraden van haar moeder. De dochter miste een goudkleurige ring met roodgekleurde steentjes.19
De zus van het slachtoffer, de getuige [getuige 2] , miste een geelgouden armband, die eruit zag als een koord.20
De poetshulp, de getuige [getuige 3] , heeft over een armband in de vorm van een vork verklaard. Volgens [getuige 3] droeg het slachtoffer deze armband vrijwel dagelijks.21 De buurvrouw van het slachtoffer, de getuige [getuige 4] , miste een ovaal model horloge en verklaarde eveneens over de armband die op een vork leek.22 Verder is het horloge van het merk Prisma dat het slachtoffer kort voor haar dood bij een juwelier had opgehaald niet teruggevonden.23
De bloedsporen en het DNA-bewijs
In de garage zijn bloedsporen veiliggesteld, waaronder bloedsporen op kleding van het slachtoffer. De monsters van de bloedsporen zijn onderzocht door het NFI. Het NFI heeft uit deze monsters DNA-profielen kunnen halen die een match opleverden met het DNA-profiel van de verdachte.
Het betreft op de eerste plaats bloed dat is aangetroffen op de binnenkant van de garagedeur. Het verkregen DNA-profiel werd vergeleken met het DNA-profiel afkomstig uit een monster van het wangslijmvlies van de verdachte. De berekende frequentie van het op de deur aangetroffen DNA is kleiner dan 1 op 1 miljard. De berekende frequentie van het referentiemateriaal is eveneens kleiner dan 1 op 1 miljard.24 De conclusie die de rechtbank daaruit trekt is dat het bloed op de garagedeur van de verdachte afkomstig is. De kans dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen afkomstig is van een willekeurige andere vrouw is immers extreem klein.
Vervolgens zijn ook andere bemonsteringen uit de garage door het NFI onderzocht. Voor al deze sporen geldt dat het aangetroffen DNA afkomstig kan zijn van de verdachte. Voor enkele sporen betreft het dan ook een berekende frequentie van 1 op 1 miljard, voor andere sporen is geen berekening uitgevoerd, maar geconcludeerd mag worden, en dat doet de rechtbank ook, dat ook deze sporen afkomstig zijn van de verdachte. Het betreft:
- bloed op het pantykousje dat het slachtoffer droeg aan haar rechterbeen, aan de bovenzijde boven de schoenrand;25
- bloed op het pantykousje dat het slachtoffer droeg aan haar linkerbeen;26
- bloed op de bovenzijde van de broekband van de broek die het slachtoffer droeg;27
- bloed op de bovenzijde van het scheenbeen van het slachtoffer;28
Ook in de woning van het slachtoffer zijn bloedsporen aangetroffen. Ook deze sporen zijn bemonsterd en onderzocht door het NFI. Het NFI heeft uit deze monsters DNA-profielen kunnen halen die net als bij de hiervoor genoemde sporen overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte. Het betreft:
- bloed op de deurklink van de wc-deur en op de deur van de meterkast in de hal van de woning van het slachtoffer;29
- bloed op een sleutelbos aangetroffen in een lade van een dressoir/secretaire in de hal;30
- bloed op de plank achter de trapleuning van de trap naar de eerste verdieping;31
- bloed op de vloer in de slaapkamer van het slachtoffer en op de bedrand;32
- bloed op de knop van het cijferslot van de kluis die zich in de inloopkast bevond;33
- bloed op het heft van een smeermes, afkomstig uit de keuken van het slachtoffer, aangetroffen bij de kluis;34
- bloed op het heft van een snijmes, waarvan de punt was afgebroken, afkomstig uit de keuken van het slachtoffer, aangetroffen bij de kluis;35
- bloed op een akte/testament;36
- bloed op een VGZ-document;37
- bloed op een document met opschrift Cambridge.38
Op basis van de aangetroffen schoenzoolsporen en de uitslagen van het DNA-onderzoek, vermoedde de politie dat er sprake was van één dader. Tot op 21 september 2017, de datum van sluiten van het proces-verbaal leverde het forensische onderzoek geen aanwijzingen op dat er meer personen bij de zaak betrokken waren.39
Aangetroffen door de ouders van de verdachte: een tas met daarin een mes waarvan het lemmet was afgebroken
Op 3 februari 2017 meldde de moeder van de verdachte zich bij de Belgische politie omdat haar dochter vermist was. De moeder van de verdachte overhandigde de politie een zak met daarin onder andere een gebroken keukenmes. Deze tas was volgens de moeder van de verdachte van haar dochter [verdachte] . Het mes werd getest op de aanwezigheid van bloed en die test gaf een positieve uitslag. Er werden foto’s van gemaakt, waarna het mes is weggegooid door de Belgische politie.
Vergelijking van de foto’s van het afgebroken mes met de mesdelen die in de hals van het slachtoffer zijn achtergebleven laat zien dat deze twee delen bij elkaar passen.40
Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting
Verdachte heeft bij de behandeling ter terechtzitting op 19 juni 2018 en op 1 en 2 oktober 2018 verklaard dat zij in de woning van het slachtoffer is geweest en de woning heeft doorzocht, terwijl zij bloedde aan een van haar handen.
3.3.2.
Conclusies van de rechtbank uit het bewijs
Uit de hiervoor beschreven bewijsmiddelen volgt zonder enige twijfel dat de verdachte op de plaats van het delict is geweest. Overal heeft zij bloedsporen achtergelaten, zowel in de garage als in de woning, zowel op het slachtoffer zelf als op de spullen van het slachtoffer. De DNA-profielen uit de bemonsteringen van diverse bloedsporen komen overeen met haar DNA-profiel. Het bloed is gelet op de bevindingen van de forensische opsporing achtergelaten via een handschoen en afkomstig van een handwond van de verdachte.
Het is dus háár DNA dat wordt gevonden: DNA op de broekband van [slachtoffer] , wier jaszakken binnenste buiten gekeerd waren, DNA op haar bovenbeen en op haar kousjes. Uit die laatste sporen kan geconcludeerd worden dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer vanaf de plek waar zij gestoken moet zijn geweest een stukje verder heeft getrokken in de positie waarin zij uiteindelijk is aangetroffen.
Uit de vergelijking van de foto’s van het mes dat door de moeder naar de Belgische politie is gebracht met de mesdelen die in het slachtoffer zijn achtergebleven, kan de rechtbank buiten gerede twijfel de conclusie trekken dat de verdachte in het bezit is geweest van het mes waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht.
Verder is de verdachte in de woning van [slachtoffer] intensief bezig geweest. Overal zat haar bloed: op deurklinken, op de trap, op sleutels in het dressoir in de hal en op kasten, lades en spullen in de woning. Nagenoeg alle ruimten van de woning zijn doorzocht. De verdachte heeft op de bovenverdieping drie kamers doorzocht, kasten en lades doorzocht, tassen en beurzen van het slachtoffer doorzocht en de inhoud op het bed en op de grond laten liggen. Zij heeft een geldkistje doorzocht en de papieren die daarin zaten aangeraakt en op de grond laten liggen. Zij heeft de kluis proberen open te maken, waarvoor ze messen uit de keuken van het slachtoffer gehaald heeft. Bij het wrikken achter de kluis brak het mes af.
Uit dit alles kan alleen maar volgen dat de verdachte uit was op buit. Er zijn juwelen en een of meer horloges van [slachtoffer] verdwenen, waaronder een bijzondere armband die zij vrijwel dagelijks omhad en een horloge dat zij kort tevoren bij de juwelier had opgehaald.
Dit bewijs is zó hard dat het voldoende wettig bewijs oplevert dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] in haar garage na of tijdens een worsteling heeft gedood en haar goederen heeft gestolen. Die conclusie volgt uit het bewijs en de rechtbank is ook overtuigd van die conclusie, ook al ontkent de verdachte dat zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Dat brengt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, de gekwalificeerde doodslag.
Van het primair verwijt moet de verdachte worden vrijgesproken. Er zijn geen aanwijzingen dat het hier een geplande, weloverwogen daad betreft. Alles wijst erop dat de verdachte [slachtoffer] wilde beroven, maar dat dit uit de hand is gelopen, omdat het slachtoffer zich verzette.
3.3.3.
Waarom gelooft de rechtbank de verdachte niet?
De verdachte, die niet betwist heeft dat zij ter plaatse is geweest, heeft een andere lezing gegeven van wat er gebeurd is. Zij wijst [een bekende van de verdachte] als schuldige aan en beperkt haar eigen rol tot die van een drugsverslaafde dievegge.
Wat pleit nu voor haar lezing en wat niet? Voor haar lezing pleit dat [een bekende van de verdachte] aan de politie veel daderinformatie heeft verteld, toen hij in de zomer van 2017 door de politie was benaderd, omdat zijn naam opdook in anonieme informatie van het Team Criminele Inlichtingen. Volgens [een bekende van de verdachte] heeft de verdachte hem die daderinformatie gegeven, meteen na het delict. De informatie was zeer gedetailleerd en dat kan aanleiding zijn te denken dat hij wellicht zelf ook ter plaatse is geweest. Verder kwam hij niet uit zichzelf naar voren en heeft hij, dat verklaarde hij als getuige, een strafrechtelijk verleden, waarin geweld een rol speelt. Ook is hij drugsgebruiker (geweest) en is zijn jas gebruikt bij het feit. Daarmee is echter nog niet zonder meer aannemelijk dat hij als serieuze verdachte moet worden aangemerkt.
Het onderzoek van de politie wijst, zoals hiervoor bij de bewijsmiddelen vermeld, naar slechts één dader. Het onderzoek van vingersporen heeft geen match opgeleverd met [een bekende van de verdachte] . Er zijn zeer veel sporen veiliggesteld en onderzocht. Niet alle sporen zijn uiteindelijk onderzocht, maar van de sporen die door het NFI zijn onderzocht, is slechts één spoor, afkomstig van het slachtoffer in de garage, te koppelen aan een man.
Op de bovenzijde van de broekrand van [slachtoffer] is celmateriaal aangetroffen, waaruit het NFI een DNA-mengprofiel heeft verkregen, waarvan een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel is afgeleid. Dat betreft dan een mengsel van celmateriaal van verschillende personen. Een Y-chromosomaal DNA-profiel is minder persoonsonderscheidend dan een autosomaal DNA-profiel.
Het profiel uit het celmateriaal van de broek van het slachtoffer heeft het NFI kunnen vergelijken met het Y-chromosomale DNA-profiel van [een bekende van de verdachte] . Daar komt wel een match uit, maar de bewijskracht daarvan kon niet worden bepaald. Nader onderzoek aan dit spoor zou nog mogelijk zijn, maar daar zou hooguit uit kunnen komen dat [een bekende van de verdachte] (alsnog) kan worden uitgesloten. Meer bewijskracht kan niet worden verkregen voor deze match.
Dat betekent dat met betrekking tot dit spoor alleen de zwakke conclusie kan worden getrokken dat de verdachte als donor van het spoor niet uitgesloten kan worden. Maar mét hem sluit het spoor, omdat het Y-chromosomaal DNA betreft, alle directe mannelijke verwanten van [een bekende van de verdachte] niet uit. Het materiaal kan zelfs afkomstig zijn van een man die niet aantoonbaar verwant is aan [een bekende van de verdachte] , maar die door toeval hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel heeft. Dus ook derden kunnen niet worden uitgesloten. Met dit spoor wordt dus, kort samengevat, de versie van de verdachte niet aannemelijker: er is niets wat [een bekende van de verdachte] aan de plaats delict linkt en wat concreet maakt dat de lezing van de verdachte gevolgd moet worden.
De verdachte wijt het gebrek aan bewijs ten aanzien van [een bekende van de verdachte] aan de sluwheid van [een bekende van de verdachte] , die op geraffineerde wijze haar heeft opgezadeld met sporen, zoals het afgebroken mes. Zij verklaart dat hij haar in zijn macht had en dat zij hem moest voorzien van steeds maar meer drugs. Als zij zou spreken over zijn betrokkenheid bij het delict, liep haar leven en dat van haar kinderen, die in pleeggezinnen verblijven, en haar andere familieleden gevaar. [een bekende van de verdachte] bedreigde haar voortdurend. Onder druk van [een bekende van de verdachte] zou zij ook zijn meegegaan naar het huis van [slachtoffer] in Maastricht om daar goederen te halen om zo aan geld te komen voor de onverzadigbare drugsbehoefte van [een bekende van de verdachte] . Aangekomen bij de woning, waarvan [een bekende van de verdachte] de sleutel had, moest zij naar boven en alles doorzoeken. [een bekende van de verdachte] bleef beneden. Op enig moment hoorde ze tot twee maal toe geschreeuw. Ze is toen naar beneden gegaan en zag [een bekende van de verdachte] in de garage staan en ze zag het slachtoffer met veel bloed op zich in een hoek op de grond zitten. Zij heeft, om te controleren of het slachtoffer nog leefde, haar aan haar benen naar beneden getrokken, zodat zij in haar hals kon voelen. Toen ze merkte dat ze niks meer kon doen, is ze achter [een bekende van de verdachte] aan weggerend.
De rechtbank kan echter geen aanwijzingen vinden om dit verhaal van de verdachte aannemelijk te achten en aan te nemen dat [een bekende van de verdachte] de kwade genius in het geheel is en het slachtoffer heeft omgebracht.
De rechtbank overweegt in dat verband dat de verdachte pas in een heel laat stadium met dit verhaal is gekomen. Eerder heeft zij zich op haar zwijgrecht beroepen. Toen zij bij haar verhoor geconfronteerd werd met het vele DNA-bewijs zei de verdachte enkele keren: “Dat kan niet.” Ze heeft verder gezwegen en haar advocaat laten betwisten dat zij op de plaats delict was geweest.
Pas op 19 juni 2018 heeft zij tegenover de rechtbank verklaard. Kort daarvoor heeft zij een brief geschreven aan de rechtbank met daarin haar versie van hetgeen is gebeurd. In dat stadium is het echter lastig om nog onderzoek te doen. Het is bovendien het stadium waarin het dossier compleet is en al geruime tijd ter beschikking heeft gestaan aan de verdachte en haar advocaat. Het is een goed recht dat een verdachte niet verplicht kan worden te verklaren, maar daar staat tegenover dat als zij dat pas in een heel laat stadium doet, nadat het dossier verstrekt is, dit afbreuk kan doen aan haar geloofwaardigheid.
Een aantal punten uit haar verklaring van juni 2018 zijn vervolgens nog onderzocht om haar verklaring te verifiëren. Dat is niet gelukt. Zo blijkt uit de vele uitgelezen berichten van de telefoon van [een bekende van de verdachte] over de periode na het delict dat hij erg op haar gesteld is, veelvuldig contact met haar zoekt, maar dat zij weinig antwoordt. Als zij antwoordt, ontstaat de indruk dat zij best tegen hem in durft te gaan. Zij maakt hem ook het verwijt dat hij dingen over haar verteld heeft aan anderen. Dreigende of boze taal van de zijde van [een bekende van de verdachte] is er niet in te vinden.
Navraag naar de kinderen bij pleegouders leverde ook niets op waaruit blijkt dat de verdachte haar kinderen in veiligheid heeft gebracht of moeten brengen, teneinde vrijuit te kunnen verklaren, zoals ze op 19 juni 2018 verklaard heeft. De kinderen hebben voortdurend op dezelfde plek verbleven. De verklaring van de verdachte hield in dat zij door haar elders waren ondergebracht ten opzichte van de verblijfplaats in de periode na het delict en in de periode na haar aanhouding. De verblijfplaats waarvan [een bekende van de verdachte] volgens haar op de hoogte zou zijn geweest. Daarvan blijkt dus niets. De pleegouders zeggen dat zij geen contact hebben gehad met de verdachte of met personen uit haar omgeving, laat staan dat de kinderen verplaatst zouden zijn.
Verder was de verdachte in juni 2018 stellig: toen zij in de garage kwam, was het slachtoffer al dood. De verdachte verklaarde dat zij gekeken heeft of het slachtoffer nog leefde en dat zij gevoeld heeft aan de hals. Uit de aanvullende brief van de arts en patholoog [naam arts en patholoog] die naar aanleiding van deze verklaring daarvoor is benaderd in juni 2018, kan echter worden op gemaakt dat het toch aanzienlijk langer geduurd moet hebben voordat het slachtoffer is overleden dan de korte tijd die in de versie van de verdachte verstreken was tussen het schreeuwen en het aantreffen door de verdachte.
De verdachte bleef bovendien op 19 juni 2018 op bepaalde punten vaag: het ging allemaal heel snel, ze heeft “dit en dat in handen gehad”, maar kon verder niet zeggen wat. Ze bevond zich op de bovenverdieping en toen zij met de kluis bezig was, hoorde zij kort na elkaar meerdere keren geschreeuw en is daarop gaan kijken. In haar schriftelijke verklaring voegde zij daar nog aan toe dat zij [een bekende van de verdachte] aantrof met flessen in handen.
Geconfronteerd met informatie en stukken die ná de zitting van 19 juni 2018 zijn verstrekt, paste zij haar verklaring aan en kwam zij ter zitting op 2 oktober 2018 met weer nieuwe dingen. Geconfronteerd met de verklaringen van de pleegouders zegt de verdachte dan dat zij niet zelf haar kinderen in veiligheid heeft gebracht, maar dit via contacten met derden meende te hebben gerealiseerd. Derden over wie zij verder niet wenste te verklaren.
[een bekende van de verdachte] zou volgens de verdachte bedreigende berichten hebben gewist. Toen verdachte werd geconfronteerd met het gegeven dat na onderzoek aan de telefoon van [een bekende van de verdachte] was gebleken dat er geen berichten waren gewist, gaf zij aan dat [een bekende van de verdachte] nog een andere telefoon zou hebben.
De verklaring dat zij direct na het horen van het geschreeuw naar beneden was gegaan, werd aangepast in die zin dat de tijd die tussen het eerste schreeuwen van het slachtoffer, de laatste schreeuw en het aantreffen van het slachtoffer door de verdachte, enkele minuten kon zijn geweest. Mogelijk is de verdachte een half uur boven geweest, wat weer anders is dan alleen maar “het ging allemaal heel snel”. Ze zou het slachtoffer niet meer hebben horen ademen, maar niet hebben geconstateerd, zoals eerder verklaard, dat het slachtoffer was overleden.
Ook beweerde de verdachte dat zij in de periode ná het delict over een goede vriend beschikte die haar altijd van geld kon voorzien om zo de drugs te kunnen bekostigen. Ter zitting op 2 oktober 2018 kwam de verdachte met de verklaring dat zij, ten gevolge van de onverzadigbare behoefte aan drugs van [een bekende van de verdachte] , zelf weer was gaan dealen. [een bekende van de verdachte] , die zij volgens haar eerdere verklaringen continu van drugs moest voorzien en die grote schulden had door zijn drugsgebruik, dealt in drugs en is een grote in het drugsmilieu, aldus de verdachte. Daarvan heeft zij ook eerder niets gezegd.
Haar verklaringen veranderen dus telkens van koers als er nieuwe informatie komt die haar wordt voorgehouden, maar blijven voor het overige vaag en zijn weinig geloofwaardig. Het is ook niet aannemelijk dat [een bekende van de verdachte] in het korte tijdsbestek dat de verdachte oproept, van de eerste tot de laatste schreeuw die de verdachte zegt te hebben gehoord, in staat geweest is alle handelingen te verrichten die zich moeten hebben afgespeeld overeenkomstig het sporenbeeld: worstelen met het slachtoffer, haar drie keer steken, haar zakken binnenste buiten keren, haar overgieten met de inhoud van twee flessen wasmiddel en een pak waspoeder en dan met de flessen naar buiten gaan, de verdachte tegemoet, terwijl die flessen in de nabijheid van het slachtoffer zijn gevonden.
Waarom zou [een bekende van de verdachte] haar nodig hebben om in zijn drugsbehoefte te voorzien, als hij een grote is in het drugsmilieu? Dan kan hij dat zelf wel regelen. Op geen enkel punt krijgt haar verhaal handen en voeten. Dat alles maakt dat niet aannemelijk is dat zij onder grote druk heeft gestaan van [een bekende van de verdachte] en dat de rechtbank reden zou moeten zien haar te geloven dat, in weerwil van het gebrek aan bewijs daarvoor, [een bekende van de verdachte] degene is die verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .