borgtocht, art. 7:858 lid 1 BW, geen maximumbedrag voor toekomstige verbintenissen.
De borgtochtovereenkomst is op te splitsen aldus dat deze enerzijds ziet op een borg ten aanzien van de openstaande schulden op 16 december 2013 en anderzijds op een borg ten aanzien van schulden, ontstaan ná 16 december 2013.
Vaststaat dat de hoofdschuldenaar betalingen heeft verricht die in mindering strekten op de op 16 december 2013 bestaande schulden, zodat het verweer dat die categorie schulden allemaal zijn voldaan slaagt en de borg om die reden hierop niet meer als zodanig is aan te spreken.
Art. 7:858 BW strekt ter bescherming van de belangen van de particuliere borg: de omvang van het door hem aanvaarde risico moet voor de borg duidelijk zijn. De partijen zijn in de borgtochtovereenkomst geen maximumbedrag voor toekomstige verbintenissen overeengekomen. Conform HR 19 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD5520) komt de rechtbank tot de conclusie dat de borgtochtovereenkomst ten aanzien van de toekomstige verbintenissen niet geldig is.
zaaknummer / rolnummer: C/03/222737 / HA ZA 16-383
Vonnis van 15 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THK B.V. (tevens h.o.d.n. Targos),
gevestigd te Hoensbroek,
eiseres, hierna: Targos,
advocaat mr. B.M.M. Hepkema,
tegen
1 [gedaagde sub 1] ,
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna in het mannelijk enkelvoud aangeduid als: [gedaagde] ,
advocaat mr. S.J.M. Peters.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding d.d. 27 juni 2016,
-
de conclusie van antwoord d.d. 17 augustus 2016,
-
de rolbeslissing van 31 augustus 2016,
-
het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
Targos is een dienstverlenende organisatie die personeelsleden op horecagebied uitzendt.
2.2.
Targos heeft met [naam zoon gedaagden] (zoon van [gedaagde] , hierna ook aan te duiden als:
de zoon) diverse overeenkomsten gesloten uit hoofde waarvan Targos personeelsleden aan
de eenmanszaak van de zoon (een café/brasserie in Valkenburg aan de Geul) ter beschikking heeft gesteld.
2.3.
Omdat de zoon facturen van Targos onbetaald liet, was de zoon in december 2013 meer dan € 100.000,- aan Targos schuldig.
2.4.
In verband daarmee is op 16 december 2013 een borgtochtovereenkomst (opgesteld door de advocaat van Targos) gesloten tussen Targos en [gedaagde] (als borg). Die vermeldt:
(...) OVERWEGENDE DAT:
Targos (...) met de heer [naam zoon gedaagden] h.o.d.n. Café Brasserie [naam café] een of meerdere overeenkomsten heeft gesloten uit hoofde waarvan Targos thans een of meer personeelsleden ter beschikking aan de onderneming van de heer [naam zoon gedaagden] stelt en heeft gesteld en [naam zoon gedaagden] uit hoofde van voornoemde overeenkomst(en) diverse facturen onbetaald heeft gelaten, waarvan de geldigheid en verschuldigdheid niet door [naam zoon gedaagden] worden betwist;
Targos ter nakoming van de in punt a. genoemde overeenkomst aanvullende zekerheid verlangt voor de daaruit voortvloeiende nakoming van de tussen haar en de heer [naam zoon gedaagden] bestaande verbintenis(sen) tot betaling van een geldsom;
Borg bereid is aan Targos aanvullende zekerheid te bieden door zich borg te stellen voor de nakoming van de verplichtingen van de heer [naam zoon gedaagden] zoals voornoemd jegens Targos uit hoofde van de in overweging a. genoemde overeenkomst(en);
KOMEN ALS VOLGT OVEREEN:
Artikel 1: Borgstelling
De Borg verklaart zich ten behoeve van Targos te stellen tot borg van de heer [naam zoon gedaagden] , zulks tot zekerheid voor de nakoming door de heer [naam zoon gedaagden] jegens Targos van alle verbintenissen (met name die strekkende tot betaling van een geldsom) uit hoofde van de in de overweging a. genoemde overeenkomst(en), alsmede voor toekomstige verbintenissen welke voortvloeien uit de gesloten overeenkomsten, dan wel nog te sluiten overeenkomsten welke tot doel hebben het ter beschikking stellen van personeelsleden aan de onderneming van de heer [naam zoon gedaagden] .
Artikel 2: Onderwerp van de borgstelling
Onderhavige borgtocht geldt ten aanzien van de ten tijde van het ondertekenen van onderhavige borgtochtovereenkomsten opeisbare vordering(en) van Targos, waarvan bijgaand een afschrift is gevoegd, ten bedrage van maximaal € 25.000,00 zulks tot zekerheid voor de nakoming door de heer [naam zoon gedaagden] van alle verbintenissen welke voor hem jegens Targos bestaan ingevolge de in overweging a. bedoelde verbintenissen.
Artikel 3: Duur van de borgtocht
Deze borgtocht geldt ten aanzien van het in artikel 2 genoemde (maximum)bedrag tot het moment dat voornoemd (maximum)bedrag is voldaan aan Targos.
Ten aanzien van de in artikel 1 genoemde toekomstige verbintenissen geldt onderhavige borgtochtovereenkomst voor de duur van vijf jaren.
2.5.
De verbintenissen tot 16 december 2013 beliepen op 10 november 2014 een totaalbedrag van € 49.525,45.
2.6.
Bij deurwaardersexploot van 11 november 2014 heeft Targos aan [gedaagde] een brief van 10 november 2014 van Targos aan [gedaagde] laten betekenen, waarin - kort gezegd - [gedaagde] is aangesproken tot nakoming van de borgtochtovereenkomst voor een bedrag van € 89.525,30, opgebouwd uit het maximale bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met een bedrag van € 64.525,30, ontstaan ná het aangaan van de overeenkomst.
2.7.
Op 20 november 2014 heeft een gesprek tussen de zoon en Targos geresulteerd in een betalingsregeling. In de periode 2 december 2014 tot en met 17 februari 2016 heeft de zoon aan Targos een totaalbedrag van € 53.608,06 voldaan.
2.8.
Na 17 februari 2016 heeft de zoon geen (deel)betalingen meer aan Targos verricht en zijn meerdere schulden van de zoon aan Targos onbetaald gelaten.
2.9.
Per 14 april 2016 heeft de zoon zijn bedrijfsactiviteiten gestaakt. Bij besluit van 11 mei 2016 van de Kredietbank Limburg is hem schuldhulpverlening toegekend.
2.10.
Na verkregen verlof heeft Targos op 17 juni 2016 ten laste van gedaagde sub 1 conservatoir beslag doen leggen op het registergoed aan de [adres] te [woonplaats] .
2.11.
Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding (27 juni 2016) bedroeg de opeisbare vordering van Targos op de zoon € 49.575,45 (excl. kosten en rente).
3 Het geschil
3.1.
Targos vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,-, vermeerderd met rente en kosten, waaronder beslagkosten en nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
4 De beoordeling
4.1.
De grondslag van de vordering is (nakoming van ) de borgtochtovereenkomst. Niet ter discussie staat dat de tekst van de overeenkomst onderscheid maakt tussen enerzijds de op 16 december 2013 al bestaande verbintenissen en anderzijds de toen toekomstige verbintenissen, voortvloeiende uit de overeenkomsten op basis waarvan Targos personeel aan de zaak van de zoon ter beschikking stelde.
4.2.
Targos stelt dat het ingevolge art. 7:858 BW vereiste maximumbedrag € 25.000,- is en dat de hoofdvordering dat maximum (ruim) te boven gaat. Zij vordert daarom van [gedaagde] het totaalbedrag van € 25.000,- (te vermeerderen met kosten en rente).
4.3.
[gedaagde] voert primair aan dat de ten tijde van het sluiten van de borgtochtovereenkomst openstaande schulden/verbintenissen reeds volledig zijn voldaan, zodat hij daarvoor niet meer is aan te spreken. Ten aanzien van de toekomstige vorderingen stelt hij dat die niet gemaximeerd zijn, dat de borgtochtovereenkomst in zoverre in strijd met art. 7:858 lid 1 BW is en daarom op grond van art. 3:39 BW nietig.
4.4.
De rechtbank is met Targos en [gedaagde] in zijn primaire standpunt van oordeel dat de borgtochtovereenkomst inhoudelijk is te splitsen, aldus dat deze enerzijds ziet op een borg ten aanzien van de openstaande schulden op 16 december 2013 en anderzijds op een borg ten aanzien van schulden, ontstaan ná 16 december 2013.
met betrekking tot de op 16 december 2013 openstaande schulden
4.5.
Vaststaat dat de op 16 december 2013 bestaande verbintenissen een betalingsverplichting van de zoon van meer dan € 100.000,- inhielden, dat die vordering op 10 november 2014 was gedaald tot € 49.525,45 en dat de zoon in de periode 2 december 2014 tot en met 17 februari 2016 in totaal € 53.608,06 aan Targos heeft voldaan.
Nu als niet betwist tevens vaststaat dat laatstbedoelde betalingen in mindering strekten op de op 16 december 2013 bestaande schulden, slaagt het verweer dat die categorie schulden allemaal zijn voldaan en dat [gedaagde] om die reden hierop niet meer als borg is aan te spreken.
met betrekking tot de na 16 december 2013 ontstane verbintenissen
4.6.
Ingevolge art. 7:858 lid 1 BW is indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar op het tijdstip van het aangaan van de borgtocht niet vaststaat, de borgtocht slechts geldig, voor zover een in geld uitgedrukt maximumbedrag is overeengekomen. Dit artikel strekt ter bescherming van de belangen van de particuliere borg: de omvang van het door hem aanvaarde risico moet voor de borg duidelijk zijn. De partijen zijn in de borgtochtovereenkomst geen maximumbedrag voor toekomstige verbintenissen overeengekomen. Conform HR 19 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD5520) komt de rechtbank tot de conclusie dat de borgtochtovereenkomst ten aanzien van de toekomstige verbintenissen niet geldig is. Het primaire verweer slaagt dus.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het door Targos gevorderde zal worden afgewezen.
de proceskosten
4.8.
De vordering van de beslagkosten (in totaal € 1.562,11) zal worden afgewezen, nu de hoofdvordering ondeugdelijk is gebleken. Hoewel [gedaagde] (dus met recht) aanvoert dat het conservatoire beslag dient te worden opgeheven, heeft hij hiertoe geen reconventionele vordering of provisionele eis ingesteld, zodat de rechtbank hierop niet kan beslissen.
4.9.
Targos zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 885,00 (griffierecht) en € 1.158,00 (salaris advocaat, zijnde 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief).
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Targos in betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.043,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken.1