RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/745
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam eiser],
wonende te Leeuwarden,
eiser (hierna: [X]),
gemachtigde: mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: M. Weber en J.K. Mulder, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2008 heeft het college het verzoek van [X] om hem ontheffing te verlenen van het kampeerverbod afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2009 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [X] hiertegen ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [X] beroep aangetekend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2009. [X] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Motivering
Feiten
1.1 [X] heeft de geloofsovertuiging van de Rechabieten. Op grond hiervan dient hij in de buitenlucht, dan wel in een tent of caravan, te slapen en te wonen en niet in een onroerend goed. [X] heeft het college daarom op 1 juli 2008 verzocht om hem gedurende het gehele kalenderjaar vrijstelling te verlenen van het in de Algemene Plaatselijke Verordening van Leeuwarden (APV) opgenomen kampeerverbod.
1.2 Bij het primaire besluit van 5 september 2008 heeft het college dit verzoek afgewezen in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid en ter voorkoming van hinder en overlast.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [X] hiertegen, overeenkomstig het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard. De motivering is in die zin aangepast dat voor de weigeringsgronden wordt verwezen naar artikel 1.8 van de APV in plaats van naar artikel 2.4.7a van de APV.
1.4 In april 2009 heeft de gemeente Leeuwarden een plan van aanpak opgesteld voor het project "Onconventioneel en bijzonder wonen" (hierna: het project). Dit project is bedoeld voor overlastgevende (verslaafde) dak- en thuislozen. Bij wijze van experiment biedt de gemeente een aantal personen uit deze doelgroep de mogelijkheid om, onder voorwaarden, in een verplaatsbare caravan te wonen.
Geschil
2.1 [X] stelt onder meer dat hij wordt beperkt in zijn vrije geloofsbelijdenis doordat het college hem geen ontheffing van het kampeerverbod verleent. Hij kan over alle relevante en voor hem noodzakelijke voorzieningen beschikken. Hij verblijft al gedurende een groot aantal jaren binnen de grenzen van de gemeente Leeuwarden, zodat hij met deze gemeente een band heeft opgebouwd. Tevens woont zijn dochter in deze gemeente. De redenering dat hij elders in Nederland kan wonen op een camping is in strijd met zijn recht op vrije vestiging. Bovendien is het niet de bedoeling van [X] om zich op een camping te vestigen, omdat hij in het verleden heeft ervaren dat zijn verblijf op een camping problemen met zich meebrengt. [X] wil dan ook dat het college een plek binnen de gemeentegrenzen, niet zijnde een plek op een camping, aanwijst waar hij langdurig kan verblijven in de zin van wonen. Voorts begrijpt hij niet dat het college wel voorzieningen treft voor de deelnemers aan het project, terwijl het niet met hem wil meedenken over een oplossing.
2.2 Het college stelt zich op het standpunt dat het op grond van de APV verboden is om te kamperen op of aan de weg. Van dit verbod verleent het slechts ontheffing in verband met kortdurende evenementen, en dat alleen tijdelijk . Het is niet de bedoeling om aan elk individu toe te staan dat hij of zij een tent opricht of een caravan in de gemeente stalt. Dit laatste zou immers het doel van het verbod, te weten voorkoming van overlast en dergelijke, teniet doen. Daarbij is het niet eenvoudig om voor een individu permanente (kampeer)voorzieningen te treffen. Het recht van [X] om zijn geloof vrij te belijden wordt niet beperkt. Hij kan er immers voor kiezen om te kamperen op een camping elders in Nederland die het gehele jaar open is. Het college belemmert hem evenmin om zich vrij te vestigen, aangezien er slechts een belemmering bestaat om op de openbare weg te kamperen of te slapen. [X] valt niet onder de doelgroep van het project, zodat dit geen oplossing voor hem kan bieden, aldus het college.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Grondwet (GW) heeft ieder het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
3.2 Artikel 2.4.7a van de APV bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder, overlast en ontsiering van het stadsbeeld.
Ingevolge artikel 1.8 van de APV kan de vergunning of de ontheffing door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu.
3.3 Ter beoordeling staat of het college in redelijkheid de door [X] gevraagde ontheffing van het kampeerverbod heeft kunnen weigeren. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de GW, bestaat godsdienstvrijheid behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dat een op een APV bepaling gebaseerde beslissing iemand wellicht beperkt in de belijdenis van zijn godsdienst betekent daarom niet zonder meer dat deze beperking onaanvaardbaar is. Wel dient de desbetreffende beslissing voldoende gemotiveerd te zijn. Het college heeft geen beleid voor het wonen op straat, zoals [X] dat wenst, en verwijst voor zijn motivering naar de weigeringsgronden van artikel 1.8 van de APV.
3.4 Het college heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom het kamperen door [X] niet wenselijk is in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Het college wil niet dat personen buiten campings kamperen. Echter, de enkele verwijzing naar de weigeringsgronden is onvoldoende om dit standpunt te onderbouwen. De stelling van het college dat het kamperen door [X] zou zorgen voor een aantrekkende werking, kan de rechtbank niet plaatsen in het licht van het project, waarbij aan anderen wel wordt toegestaan om in een caravan te wonen. Het project is weliswaar gericht op een beperkte doelgroep, waar [X] niet onder valt, en voor de deelnemers bestaan strikte voorwaarden. Echter, niet valt in te zien waarom het kamperen door [X] een aantrekkende werking zou hebben, terwijl dit bij het project niet het geval zou zijn. Evenmin valt in te zien dat de voorzieningen die in het kader van dit project dienen te worden gerealiseerd niet ook voor [X] kunnen worden gerealiseerd. Bovendien heeft hij ter zitting verklaard dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan de realisering van een toiletvoorziening. Voorts heeft hij ter zitting onweersproken verklaard dat hij inmiddels een goed contact heeft met zijn dochter, zodat hij gebonden is aan Leeuwarden als woonplaats. Dat elders in Nederland campings zijn waar [X] het gehele jaar kan verblijven, is daarom in verband geen adequate oplossing voor hem. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zijn bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd heeft.
3.5 De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college niet in redelijkheid de ontheffing van het kampeerverbod heeft kunnen weigeren. Hier komt bij dat het college ter zitting heeft verklaard dat er in de gemeente Leeuwarden vier terreinen zijn bestemd voor het wonen in woonwagens. Eén van die terreinen is bedoeld voor kermisexploitanten; de overige drie zijn mogelijk geschikt voor [X]. In hoeverre dit een oplossing kan betekenen voor de situatie van [X] is echter niet onderzocht. De rechtbank geeft het college daarom in overweging dit aspect alsnog nader te onderzoeken en te betrekken bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
3.6 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (het motiveringsbeginsel). Het college zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en dient daarbij tevens de proceskosten van het bezwaar te betrekken.
3.7 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb zal de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van [X] € 644,- ter zake van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; zwaarte van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het college aan [X] het griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [X] ten bedrage van € 644,-.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van L. de Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2009.
w.g. L. de Boer
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.