RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 070191-02
datum uitspraak: 28 januari 2003
op tegenspraak
raadsman: mr. Van der Goot
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [PI]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2003.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
zij in of omstreeks de periode 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], zijnde het kind van verdachte of haar mededader(s), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt nader zal worden omschreven:
zij in of omstreeks de periode van 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of die [medeverdachte] met dat opzet
- [slachtoffer] meermalen, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op (de rug van) [slachtoffer] gesprongen, en/of
- het hoofd van [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de grond, althans tegen een hard oppervlak/voorwerp, geslagen, en/of
- [slachtoffer], die leed aan een streptokokkeninfectie en/of brain stem encephalitis en/of een longontsteking, althans aan een ziekelijke aandoening, (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke
periode) (medische) zorg en/of medicatie onthouden, en/of
- [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, beetgepakt en door elkaar geschud, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op de/het onderbe(e)n(en) van [slachtoffer] gestaan, en/of
- de fysieke en/of psychische gesteldheid en/of weerbaarheid van [slachtoffer] sterk doen, althans laten, verzwakken, door (naast vorengenoemde handelingen)
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) vastgebonden te houden, en/of
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) (deels) ontkleed te houden, en/of
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) wakker te houden, en/of
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) voedsel en/of drinken te onthouden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] (op of omstreeks 13 april 2002) is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, aan [slachtoffer], zijnde de dochter van [medeverdachte], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
(- voortgeschreden streptokokkeninfectie, en/of
- brain stem encephalitis, en/of
- zwelling van de hersenen, en/of
- voortgeschreden longontsteking, en/of
- bloedvergiftiging, en/of
- traumata aan hoofd en/of lichaam),
immers heeft/hebben verdachte en/of die [medeverdachte] met dat opzet
- [slachtoffer] meermalen, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op (de rug van) [slachtoffer] gesprongen, en/of
- het hoofd van [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de grond, althans tegen een hard oppervlak/voorwerp, geslagen, en/of
- [slachtoffer], die leed aan een streptokokkeninfectie en/of brain stem encephalitis en/of een longontsteking, althans aan een ziekelijke aandoening, (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke
periode) (medische) zorg en/of medicatie onthouden, en/of
- [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, beetgepakt en door elkaar geschud, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op de/het onderbe(e)n(en) van [slachtoffer] gestaan, en/of
- de fysieke en/of psychische gesteldheid en/of weerbaarheid van [slachtoffer] sterk doen, althans laten, verzwakken, door (naast vorengenoemde handelingen)
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) vastgebonden te houden, en/of
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) (deels) ontkleed te houden, en/of
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) wakker te houden, en/of
- [slachtoffer] (gedurende meerdere dagen, althans gedurende een aanzienlijke periode) voedsel en/of drinken te onthouden, terwijl het feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
zij in of omstreeks de periode van 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, opzettelijk [slachtoffer], zijnde de dochter van [medeverdachte], (geboren [geboortedatum]), tot wier onderhoud, verpleging en/of
verzorging die [medeverdachte] (als ouder) krachtens de wet verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, door die [slachtoffer] (die leed aan een streptokokkeninfectie en/of brain stem encephalitis en/of een longontsteking, althans aan een ziekelijke aandoening) adequate lichamelijke
verzorging, adequate voeding en/of inschakeling van medische hulp/verzorging te onthouden,
terwijl het feit de dood (van [slachtoffer] op of omstreeks 13 april 2002) ten gevolge heeft gehad;
en/of
B.
zij in of omstreeks de periode van 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], zijnde de dochter van [medeverdachte]),
- meermalen, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op de rug, althans op het lichaam is/zijn gesprongen, en/of
- haar hoofd meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de grond, althans tegen een hard oppervlak/voorwerp, heeft/hebben geslagen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, heeft/hebben beetgepakt en door elkaar geschud, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op de/het onderbe(e)n(en) heeft/hebben gestaan,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] (op of omstreeks 13 april 2002) is overleden, althans zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
Deze vordering is door de rechtbank, gehoord de verdachte en de raadsman, toegewezen.
VERWEREN
Opzet:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- het verweer gevoerd dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte zelf heeft verklaard het ingetreden gevolg niet te hebben gewild en dat er bij verdachte sprake was van een dissociatieve stoornis. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar de rapportage, opgemaakt door de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) en de rapportage opgemaakt door het Pieter Baan Centrum (PBC). Voorts voert de raadsman aan, onder verwijzing naar de PBC-rapportage, dat verdachte 'geheel weerloos' was ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] en (mede) hierdoor niet in staat is geweest haar wil te bepalen.
De rechtbank overweegt het volgende:
Uit de verklaring van de getuige-deskundige ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer symptomen heeft vertoond, die objectief gezien passen bij een algeheel ziek kind. Vorenstaande is door beide verdachten waargenomen. Verdachten hebben al in een vroeg stadium bewust het besluit genomen niet een arts te waarschuwen, doch rituelen op het slachtoffer uit te voeren. De handelingen die verdachten hebben verricht, waren gericht op het uitdrijven van 'de geest'. Verdachte heeft daartoe soms zelf het initiatief genomen, aldus haar eigen verklaring en die van getuigen die ter plaatse aanwezig zijn geweest. In de verrichte handelingen heeft een opbouw naar geweld gezeten. Op het moment dat bleek dat de uitdrijving niet lukte met 'gewone' middelen, hebben zij geweld toegepast. Verdachte heeft hierover verklaard dat 'de geest' eruit geslagen moest worden. Verdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook bewust geweld gebruikt met de bedoeling het lichaam van het slachtoffer aan te tasten. Uit vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte door het verrichten van de gewelddadige handelingen zich heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat onder de gegeven omstandigheden, mede tengevolge van het geweld, de dood zou intreden. De rechtbank verwerpt dan ook het gevoerde verweer.
Causaliteit:
De raadsman heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- het verweer gevoerd dat het causale verband tussen het handelen van verdachte en het intreden van de dood van het slachtoffer volledig ontbreekt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verwondingen aan het lichaam van het slachtoffer niet dodelijk waren. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het slachtoffer leed aan verschillende ziekelijke afwijkingen die, gelet op de bevindingen van dr. [deskundige 1] (voorlopige sectiebevindingen d.d. 15 april 2002), het intreden van de dood zonder meer kunnen verklaren. De raadsman komt tot de conclusie dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs niet aan het handelen van de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt het volgende:
De conclusie van het sectierapport d.d. 3 juni 2002 luidt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van een combinatie van bloedvergiftiging en de inwerking van uitwendig stomp geweld. Voorts concludeert dr. [deskundige 2] in zijn schrijven d.d. 5 juli 2002 dat het slachtoffer is overleden aan een combinatie van uitputting, mishandeling en een streptokokkeninfectie. Ter terechtzitting heeft dr. [deskundige 2], gehoord als getuige-deskundige, gelet op hetgeen is opgenomen in het rapport van drs. [deskundige 3] d.d. 10 januari 2003 (inhoudende dat het postmortale interval minimaal 24 uren bedraagt) zijn conclusie aangevuld. [deskundige 2] heeft ter zitting verklaard dat, gelet op dit rapport, de factor geweld een grotere rol heeft gespeeld als oorzaak van het intreden van de dood, nu het tijdstip van overlijden vermoedelijk eerder is geweest dan waarvan hij in eerste instantie was uitgegaan. [deskundige 2] heeft verder ter zitting verklaard dat de bevinding in het eerdergenoemde sectierapport, inhoudende dat er in het lichaam van het slachtoffer sprake was van een vergrote thymus, duidt op stress als gevolg van lichamelijk geweld, bij leven toegebracht.
De rechtbank overweegt voorts dat de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard dat de bij het slachtoffer geconstateerde brain stem encephalitis, niet mede de oorzaak is geweest van het intreden van de dood.
De rechtbank neemt deze schriftelijke en mondelinge conclusies van de deskundigen over en is dan ook van oordeel dat het door verdachten toegepaste geweld mede de oorzaak is geweest van het intreden van de dood. De rechtbank is van oordeel dat tussen de aan verdachten verweten gedragingen en de dood van het slachtoffer zodanig verband bestaat dat de dood redelijkerwijs als gevolg van hun handelen aan verdachten kan worden toegerekend. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat tussen het handelen van verdachten en het intreden van de dood causaal verband bestaat. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Medeplegen:
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat er in het onderhavige geval geen sprake is van medeplegen nu er geen sprake is van bewuste samenwerking. De raadsman voert daartoe aan dat voor bewuste samenwerking opzet van verdachte gericht op samenwerken en op het plegen van het delict noodzakelijk is. Voorts voert hij aan dat bij verdachte zowel het opzet gericht op het samenwerken als gericht op het plegen van onderhavig delict ontbreekt. De raadsman komt dan ook tot de slotsom dat er in casu geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt het volgende:
Gebleken is dat verdachte, na ampele overwegingen, bewust de keuze heeft gemaakt om samen met medeverdachte [medeverdachte] 'de geest' uit het lichaam van het slachtoffer te drijven. Om tot dit doel te komen hebben beide verdachten langdurig feitelijke handelingen verricht, die mede bestonden uit elkaar ondersteunende geweldshandelingen. Zij hebben hiertoe beiden eigen initiatieven genomen en verdachte heeft telkens weer de initiatieven van haar medeverdachte gesteund en bij de uitvoering geholpen, ook toen er zwaar geweld op het kind werd uitgeoefend. Naar het oordeel van de rechtbank is er in onderhavig geval dan ook sprake van een nauwe, bewuste en volledige samenwerking geweest tussen beide verdachten en kan medeplegen bewezen worden verklaard. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 11 april 2002 tot en met 13 april 2002 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met [medeverdachte] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en die [medeverdachte] met dat opzet
- [slachtoffer] meermalen, in het gezicht, althans tegen het hoofd en tegen het lichaam gestompt en geslagen, en
- meermalen op de rug van [slachtoffer] gesprongen, en
- het hoofd van [slachtoffer] meermalen met kracht tegen de grond geslagen, en
- [slachtoffer], die leed aan een streptokokkeninfectie en brain stem encephalitis en een longontsteking, gedurende een aanzienlijke periode (medische) zorg onthouden, en
- [slachtoffer] meermalen beetgepakt en door elkaar geschud, en
- meermalen op de onderbenen van [slachtoffer] gestaan, en
- de fysieke en psychische gesteldheid en weerbaarheid van [slachtoffer] sterk doen verzwakken, door (naast vorengenoemde handelingen)
- [slachtoffer] gedurende een periode vastgebonden te houden, en
- [slachtoffer] gedurende een aanzienlijke periode deels ontkleed te houden, en
- [slachtoffer] gedurende een aanzienlijke periode wakker te houden, en
- [slachtoffer] gedurende een aanzienlijke periode voedsel en drinken te onthouden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] (omstreeks 13 april 2002) is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
Medeplegen van doodslag.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Psychische overmacht
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de druk die uitging van het gedrag van medeverdachte [medeverdachte] in combinatie met de culturele achtergrond van verdachte de externe oorzaak heeft gevormd voor de psychische druk. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat hierdoor de wilsvrijheid van verdachte is aangetast. De raadsman verwijst hierbij naar hetgeen is opgemerkt in de PBC-rapportage op pagina 45, inhoudende dat verdachte 'geheel weerloos' was ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte]. De raadsman verwijst voorts naar de bevindingen in de PBC-rapportage voor zover deze betrekking hebben op de omstandigheid dat verdachte verkeerde onder invloed van een dissociatieve stoornis. De raadsman komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat er in het geval van verdachte sprake was van een van buiten komende psychische druk waaraan zij in redelijkheid geen weerstand hoefde te bieden.
De rechtbank overweegt het volgende.
In onderhavige zaak is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een van buitenkomende druk, waaraan verdachte in redelijkheid geen weerstand hoefde te bieden. Verdachte heeft immers zelf de bewuste keuze gemaakt zich te begeven en te blijven in de situatie waarin de gewelddadige handelingen hebben plaatsgevonden. Gedurende de periode dat verdachte zich in de woning van de medeverdachte bevond, hebben zich meerdere mogelijkheden voorgedaan waarbij verdachte de vorengenoemde situatie had kunnen verlaten (zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard). Verdachte heeft soms ook zelf in de gedragingen ten opzichte van het slachtoffer het initiatief genomen
Tussendoor zijn er verschillende momenten geweest waarop verdachte door anderen erop is gewezen dat (medische) zorg nodig was. Daarbij hebben die anderen zelfs getracht het kind aan de gedragingen van verdachten te onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook op verschillende momenten anders kunnen handelen dan zij feitelijk heeft gedaan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verwijzing van de raadsman naar de bevindingen van de PBC-rapportage, inhoudende dat verdachte 'geheel weerloos' was ten opzichte van de medeverdachte, dat dit betrekking heeft op de situatie, zoals deze zich als gevolg van een, aldus het PBC-rapport op pagina 45 in samenhang met pagina 48, op zaterdag 13 april 2002 opgetreden bewustheidvernauwing heeft voorgedaan, terwijl de gewelddadige handelingen naar het oordeel van de rechtbank zich moeten hebben afgespeeld in de periode hieraan voorafgaand.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de gewelddadige handelingen dan ook niet gesproken kan worden van het ' geheel weerloos' zijn van verdachte ten opzichte van haar medeverdachte.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake was van een van buitenkomende psychische en/of fysieke druk waardoor van verdachte in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij de verrichte handelingen naliet. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Toerekeningsvatbaarheid
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de multidisciplinaire onderzoeksrapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 7 januari 2003, opgemaakt door [sdeskundige 4], psychiater en [deskundige 5], psycholoog.
De conclusie van dat rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde aan verdachte slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b) de persoon van verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 14 januari 2003;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 15 april 2002. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte door de Forensisch Psychiatrische Dienst te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 17 april 2002;
- de over verdachte door het Pieter Baan Centrum te Utrecht uitgebrachte multidisciplinaire rapportage d.d. 7 januari 2003.
Vrijheidsstraf
De rechtbank is van oordeel dat mede door het handelen van verdachte een vijfjarig meisje van het leven is beroofd. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, zeker gelet op de door haar gevolgde opleiding, heeft kunnen waarnemen dat er sprake was van een ziekte bij het slachtoffer en dat er daarom een arts had moeten worden gewaarschuwd. Het vertrouwen dat het slachtoffer als kind moet hebben gehad in verdachte is door haar ernstig geschonden. Het slachtoffer heeft in plaats van zorg tijdens haar ziekte, gewelds- en andere -voor een kind verwarrende en bedreigende- handelingen moeten doorstaan en is uiteindelijk op de woonkamervloer overleden. Dit is een zeer ernstig feit waardoor de rechtsorde is geschokt.
Verdachte is niet eerder terzake van enig strafbaar feit veroordeeld en de rechtbank neemt bij het opleggen van de vrijheidsstraf in aanmerking de conclusie van voormelde multidisciplinaire onderzoeksrapportage van het Pieter Baan Centrum, dat het bewezen verklaarde aan verdachte slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals gevorderd door de officier van justitie een passende is en zij zal verdachte dan ook dienovereenkomstig veroordelen.
Verzoek opheffing/schorsing voorlopige hechtenis
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis waarin verdachte zich bevindt op te heffen dan wel te schorsen, gelet op de door hem gevoerde verweren ten aanzien van de bewijsbaarheid en de strafmaat.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de gronden voor voorlopige hechtenis en de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig zijn. Voorts overweegt zij dat het belang van de strafvordering zwaarder weegt dat het persoonlijke belang van de verdachte bij opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. Tenslotte overweegt de rechtbank dat zich in het onderhavige geval geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek van de raadsman wordt derhalve afgewezen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Lahuis, voorzitter, Dolfing en Van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. Baluah als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2003.