
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/386176 / HZ ZA 21-117
Vonnis van 12 januari 2022
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOONWERELD ONROEREND GOED B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
eiseres,
advocaat mr. N.A. Koole te Middelburg,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Banis en mr. M.J.G. Boender-Lamers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Woonwereld en [gedaagde] genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
[gedaagde] was middellijk bestuurder van Rofra Meubelen Waalwijk B.V. (hierna: Rofra Waalwijk), die op 8 juli 2013 is opgericht.
2.2.Rofra Waalwijk heeft per 1 september 2013 van Woonwereld winkelruimte gehuurd, gelegen aan de [adres] . De huurovereenkomst is gesloten op 24 april 2013.
2.3.Op 17 juni 2020 is de statutaire naam van Rofra Waalwijk gewijzigd in Meubelcomfort Waalwijk B.V. (hierna: Meubelcomfort).
2.4.Op 21 juli 2020 heeft de advocaat van Woonwereld aan [gedaagde] een brief verzonden met onderwerp: “aansprakelijkstelling” en daarin onder meer opgenomen dat op de datum van de brief een opeisbare huurschuld bestond van € 46.179,56 euro exclusief btw, dat Woonwereld op 20 juli 2020 heeft geconstateerd dat het gehuurde leeg staat en dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die Woonwereld heeft geleden en mogelijk nog zal lijden.
2.5.Op 15 september 2020 is Meubelcomfort failliet verklaard na een door [gedaagde] als middellijk bestuurder ingediende akte houdende de eigen aangifte tot faillietverklaring.
2.6.Bij brief van 12 oktober 2020 heeft de curator van Meubelcomfort de huurovereenkomst met Woonwereld opgezegd tegen 31 januari 2021.
3 Het geschil
3.1.Woonwereld vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, tot betaling van € 37.146,05, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.Woonwereld legt onrechtmatig handelen van [gedaagde] in zijn hoedanigheid van middellijk bestuurder van Meubelcomfort aan haar vordering ten grondslag, als gevolg waarvan Woonwereld schade heeft geleden bestaande uit achterstallige huurpenningen en huurderving. De schade is veroorzaakt door het zonder Woonwereld te informeren overgaan tot staking van de exploitatie en de bewerkstelliging van het einde van de vennootschap. Woonwereld begroot haar schade op acht maal de maandhuur, namelijk de huur over de periode juni 2020 tot en met januari 2021, dus vanaf het einde van de exploitatie van het gehuurde tot de einddatum van de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor persoonlijke
aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap een hoge drempel geldt. Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit haar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap op grond van artikel 6:162 BW. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.2.Van een ernstig verwijt dat de bestuurder persoonlijk treft, kan sprake zijn indien
(i) de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (ECLI:NL:HR:2014:2627, Beklamel), behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden en indien
(ii) de bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg.
4.3.Het onder punt 4.2 sub (i) bedoelde geval doet zich hier niet voor. Er zijn onvoldoende feitelijke gegevens om te veronderstellen dat [gedaagde] , toen hij namens Rofra Waalwijk in 2013 de huurovereenkomst met Woonwereld aanging, wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen uit deze overeenkomst jegens Woonwereld zou kunnen voldoen of geen verhaal zou bieden. Immers, Rofra Waalwijk heeft de huur vanaf september 2013 betaald, zij het met perioden waarin achterstanden in de betalingen waren, maar die achterstanden zijn - zoals ter zitting door Woonwereld verklaard - door middel van betalingsregelingen ingelopen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonwereld zich weliswaar op het standpunt gesteld dat er wel aansluiting gevonden kan worden bij deze norm omdat [gedaagde] vanaf juni 2020 - na het staken van de exploitatie door het pand leeg te halen - voor ieder opvolgende maand wist dat de nog te vervallen huurtermijn niet betaald zou kunnen worden, maar hierin wordt Woonwereld niet gevolgd. De Hoge Raad heeft in het Beklamel arrest duidelijk omschreven dat deze norm de bekendheid van de bestuurder met de onmacht van de vennootschap bij het aangaan van een verbintenis betreft. Een nog te vervallen huurtermijn is niet een nieuwe verbintenis die maandelijks wordt aangegaan namens de vennootschap door de bestuurder. Deze vloeit voort uit de verbintenis die bij het sluiten van de overeenkomst is aangegaan. Dat de vennootschap ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet was opgericht doet niets af aan voorgaande omdat de vennootschap voor de ingangsdatum van de huur is opgericht, waarna gedurende ruim zeven jaar gevolg is gegeven aan de overeenkomst. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat betalingsachterstanden, waar het de huur betreft, in de relatie Woonwereld – Meubelcomfort ook niet ongewoon waren en dat partijen daarvoor regelingen troffen. Gelet op deze gang van zaken zal ook niet snel sprake zijn van persoonlijk ernstig verwijtbaar handelen van de bestuurder vanwege achterstand in de huurbetalingsverplichting.
4.4.Vervolgens is aan de orde of het onder 4.2 sub (ii) bedoelde geval zich hier voordoet. Van persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] kan sprake zijn indien hij willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke verplichtingen niet nakomt met schade voor Woonwereld als voorzienbaar gevolg (verhaalsfrustratie). Verwezen wordt naar ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen). Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Hieronder wordt dit nader toegelicht.
4.5.Woonwereld heeft in de dagvaarding en ter zitting niet onderbouwd gesteld dat er sprake was van een doelbewust handelen dan wel nalaten door [gedaagde] waarmee hij het feitelijke einde van de huurovereenkomst en van de vennootschap heeft bewerkstelligd en daarmee jegens Woonwereld onrechtmatig heeft gehandeld. Die onrechtmatige handelingen zouden volgens Woonwereld bestaan uit het staken van de exploitatie door het gehuurde leeg te halen en het aanvragen van het faillissement van de vennootschap, en dit allemaal zonder Woonwereld te informeren en zonder de sleutels van het gehuurde in te leveren, waardoor Woonwereld de mogelijkheid werd ontnomen om eerder een andere huurder te vinden en zodoende haar schade te beperken. Hiermee zou [gedaagde] willens en wetens Woonwereld hebben geschaad dan wel de verhaalspositie van Woonwereld hebben gefrustreerd.
4.6.
[gedaagde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat de reden van het staken van de exploitatie en de faillissementsaanvraag enkel en alleen gelegen is in het feit dat de vennootschap in zwaar financieel weer verkeerde. Dit was volgens [gedaagde] bekend bij Woonwereld, maar in plaats van mee te denken aan een oplossing, heeft Woonwereld nakoming van de overeenkomst gevorderd. Zo heeft [gedaagde] gewezen op het feit dat Woonwereld vanaf 20 juli 2020 bekend was met het leeg staan van het pand en vanaf 12 oktober 2020 met het faillissement van de vennootschap, maar niets heeft gedaan om een nieuwe huurder te vinden of in ieder geval de overeenkomst met de vennootschap te beëindigen en het gehuurde weer tot haar beschikking te krijgen. Woonwereld heeft alleen [gedaagde] aangeschreven en geëist dat de exploitatie opgepakt zou worden. Bovendien zou het informeren van Woonwereld niet geleid hebben tot een andere uitkomst volgens [gedaagde] omdat Woonwereld na 31 januari 2021 het gehuurde tot haar beschikking heeft gekregen, maar tot de datum van de mondelinge behandeling in deze procedure geen nieuwe huurder heeft kunnen vinden.
4.7.De rechtbank plaatst voorop dat het - mede op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv - aan Woonwereld is om haar stellingen voldoende feitelijk en juridisch te onderbouwen. De stelling van Woonwereld dat [gedaagde] de verweten handelingen willens en wetens heeft uitgevoerd met het enige doel om het einde van de huurovereenkomst te bewerkstelligen en de verhaalspositie van Woonwereld te frustreren, mist een deugdelijke feitelijke onderbouwing. Door Woonwereld is niet gesteld, noch is gebleken, dat en op welke grond een norm door [gedaagde] zou zijn geschonden bij het namens de vennootschap uitvoeren van die handelingen. Ook ter zitting kon Woonwereld desgevraagd geen nadere toelichting geven van de verwijten die zij aan het adres van [gedaagde] persoonlijk maakt. De enkele stelling van Woonwereld dat [gedaagde] deze handelingen “bewust” heeft uitgevoerd en alleen aan zichzelf heeft gedacht bij het uitvoeren van die handelingen, hetgeen volgens Woonwereld mede zou blijken uit de naamswijziging van de vennootschap kort voor het faillissement, kan zonder nadere toelichting en onderbouwing - mede gelet op de betwisting zijdens [gedaagde] - die ontbreekt, niet leiden tot het oordeel dat sprake is van handelingen van [gedaagde] die zouden zijn uitgeoefend met geen ander doel dan het doen eindigen van de huurovereenkomst en het schaden van Woonwereld in haar verhaalspositie. Een bestuurder van een verlieslijdende vennootschap - Woonwereld was bekend met de financiële situatie van de vennootschap zoals blijkt uit de dagvaarding en de stellingen van Woonwereld ter zitting ten aanzien van de achterstanden in de huurbetalingen sinds 2017 - is immers bevoegd handelingen te verrichten die de schade voor de vennootschap zo veel mogelijk beperken. Dit betekent dat de bestuurder wanneer hij dit onafwendbaar acht kan en mag besluiten de exploitatie te staken en het faillissement aan te vragen. Ook een naamswijziging mag zonder een verplichting om derden hieromtrent te informeren doorgevoerd worden. Met betrekking tot de voorraden in het gehuurde en de gestelde verhaalsfrustratie vanwege het leeghalen van het pand heeft [gedaagde] onbetwist aangevoerd dat deze voorraden eigendommen waren van een andere vennootschap en aldaar in consignatie waren geplaatst. Op basis van de met schriftelijke stukken onderbouwde stelling van [gedaagde] , die niet voldoende gemotiveerd is betwist door Woonwereld, wordt als vaststaand aangenomen dat het leeghalen van het gehuurde is gedaan door de eigenaar van de voorraden en dus niet door [gedaagde] met als doel het schaden van de verhaalspositie van Woonwereld. Het was weliswaar wenselijk geweest dat Woonwereld op de hoogte was gebracht van al deze ontwikkelingen, maar het nalaten heeft niet tot gevolg dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder wordt aangenomen voor enige schade waarvoor de vennootschap aansprakelijk zou zijn.
4.8.De enige door Woonwereld ter onderbouwing van haar stellingen in het geding gebrachte stukken, waaruit volgens Woonwereld zou blijken dat andere vennootschappen waarvan [gedaagde] (middellijk) bestuurder was hetzelfde lot waren beschoren, zijn niet voldoende om persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] in deze kwestie aan te nemen. Naast het gegeven dat die stukken betrekking hebben op geheel andere vennootschappen met geheel andere omstandigheden en die niets van doen hebben met onderhavige zaak tussen Woonwereld en [gedaagde] , blijkt ook uit die stukken niet dat is voldaan aan de hoge eisen om [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Het was aan Woonwereld in deze procedure om haar standpunt te onderbouwen met feiten en omstandigheden op grond waarvan blijkt dat [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt te maken is van het verlaten van het gehuurde en het staken van de exploitatie in juni 2020. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat Woonwereld het verband tussen de gestelde schade - huurderving in de periode juni 2020 t/m januari 2021 - en het staken van de exploitatie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit ook omdat ter zitting van 30 november 2021 is gebleken dat het pand nog steeds niet verhuurd was terwijl verhuur al mogelijk was vanaf het moment dat de curator de huur opzegde (oktober 2020) en mogelijk zelfs nog eerder vanaf het moment dat Woonwereld constateerde dat het pand leegstond (juli 2020).
4.9.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen jegens Woonwereld niet is nagekomen. De op onrechtmatige daad gegronde vordering van Woonwereld stuit daarop af en zal worden afgewezen. De gestelde schade aan de zijde van Woonwereld behoeft daarom geen bespreking.
4.10.Woonwereld zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat € 1.442,00 (2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.394,00
4.11.De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vorderingen af,
5.2.veroordeelt Woonwereld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.veroordeelt Woonwereld in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Woonwereld niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ö Sari en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.