beschikking
Zaakgegevens: C/05/370458 / FA RK 20-1498
Datum uitspraak: 3 februari 2021
beschikking vaststelling kinderalimentatie
[verzoekster]
, hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L.E. de Wolf te Barneveld,
[verweerder]
, hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats in buitenland] ,
advocaat mr. G. Emons te [woonplaats] .
1 Het verloop van de procedure
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 13 mei 2020,
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 4 augustus 2020.
1.2.
In verband met de maatregelen rondom de uitbraak van het coronavirus is partijen de
mogelijkheid geboden om de procedure schriftelijk voort te zetten en af te doen. Beide
partijen hebben hiermee ingestemd. Dat betekent dat de rechtbank de zaak op de stukken af
zal doen, dus zonder mondelinge behandeling.
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens ontvangen:
- -
de akte tot repliek van de vrouw, ingekomen op 20 oktober 2020,
- -
de akte tot repliek van de man, ingekomen op 25 november 2020.
2 De feiten
2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Hun relatie is op 6 augustus 2013 geëindigd.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
- -
[minderjarige 1]
, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
- -
[minderjarige 2]
, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3.
De kinderen wonen bij de vrouw.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld d.d. 15 juli 2019, waarbij partijen hebben afgesproken dat de man als voorschot op de definitieve kinderalimentatie € 500 per maand zou voldoen.
2.5.
De vrouw is op [datum] een geregistreerd partnerschap aangegaan met de heer [naam], hierna te noemen de stiefvader.
3 Het verzoek en verweer
3.1.
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen om aan de vrouw een bijdrage te voldoen van € 347 per kind per maand te voldoen met ingang van
1 augustus 2019, dan wel de bijdrage vast te stellen op € 355,17 per kind per maand met ingang van datum indiening verzoekschrift.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt de door hem te betalen bijdragen vast te stellen op € 25 per kind per maand, met ingang van 1 augustus 2019.
3.3.
De vrouw heeft haar verzoek vervolgens gehandhaafd.
3.4.
De man:
- -
handhaaft al zijn verweren en verzoeken,
- -
verzoekt een extra schriftelijke ronde dan wel mondelinge behandeling te bepalen,
- -
verzoekt de vrouw te bevelen de inkomensgegevens van de stiefvader te overleggen.
4 De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Omdat de kinderen in Nederland wonen is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek kennis te nemen. De onderhoudsverplichting wordt beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde (hier: de kinderen) zijn gewone verblijfplaats heeft. De kinderen wonen in Nederland, daarom is het Nederlands recht van toepassing.
4.2.
Partijen hebben op 15 juli 2019 een ouderschapsplan getekend waarin zij de hoogte van de bijdrage voor de kinderen hebben opengelaten. Wel hebben zij afgesproken dat de man als voorschot een bedrag van € 500 per maand zou voldoen. Daarnaast hebben zij op 15 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten waaruit volgt op welke wijze partijen de kinderalimentatie zouden berekenen.
4.3.
De vrouw verzoekt de kinderalimentatie berekend conform de afspraken van partijen in de beschikking vast te leggen. De man stelt dat hij niet aan de overeenkomst zou zijn gehouden, omdat hij zich niet voldoende heeft laten inlichten over de wettelijke maatstaven. Het staat partijen bovendien niet zonder meer vrij een afspraak als de onderhavige te maken, aldus de man. De vrouw betwist dit.
De mate van contractsvrijheid bij kinderalimentatie
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat partijen onderling afspraken kunnen maken over de hoogte van de te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen. Over de vraag in hoeverre kinderalimentatie van openbare orde is en het de rechter vrijstaat om voorbij te gaan aan een door de ouders gesloten overeenkomst van kinderalimentatie, lijken in de jurisprudentie en in de literatuur verschillende opvattingen te bestaan. Degenen die betogen dat kinderalimentatie van openbare orde is, wijzen daarbij vaak op de uitspraak van de Hoge Raad van 24 november 1972 (NJ 1973, 288). De man doet dit ook. In die uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter die – op grond van artikel 1:406 BW (voor het eerst) – kinderalimentatie vaststelt, daarover zelfstandig oordeelt met inachtneming van de wettelijke maatstaven zonder gebonden te zijn aan wat de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen.
4.5.
Die uitspraak is echter gegeven in een geheel andere tijd, waarin na echtscheiding nog aan één van de ouders het gezag over de kinderen werd toegekend (werd benoemd tot ‘voogd’) en de andere ouder slechts tot ‘toeziend voogd’ werd benoemd. Dat is nu anders. Tegenwoordig is het uitgangspunt dat de ouders na de echtscheiding of het verbreken van hun relatie gezamenlijk het gezag uit blijven oefenen. Ook zijn zij verplicht om bij het uiteengaan een ouderschapsplan te sluiten, waarin zij juist afspraken dienen te maken over (onder meer) de kinderalimentatie. De wetgever wil de ouders dus juist stimuleren om samen afspraken maken over de kinderalimentatie. Daarmee verdraagt zich niet goed dat de rechter vervolgens zomaar over deze gemaakte afspraak heen zou kunnen stappen.
4.6.
Wel heeft de wetgever in artikel 1:400 lid 2 BW bepaald dat overeenkomsten waarbij van het krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Daarmee heeft de wetgever als het ware een ondergrens gegeven voor de contractsvrijheid van partijen. Een door hen gemaakte afspraak kan niet tot gevolg hebben dat in feite wordt afgezien van de kinderalimentatie die volgens de wet verschuldigd zou zijn.
4.7.
Kortom: de afspraken die partijen maken zijn niet zonder meer geldig, maar de rechter mag hier ook niet zomaar van afwijken. Als de rechter na eigen onderzoek vaststelt dat rekening is gehouden met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen, en er dus niet is gecontracteerd in strijd met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:404 BW, kunnen de afspraken in stand worden gelaten.
De rechtbank merkt hierbij op dat deze regels er zijn om ervoor te zorgen dat kinderen niet tekort komen als gevolg van de afspraken tussen hun ouders. Een en ander heeft niet als doel om, zoals de man kennelijk meent, ervoor te zorgen dat een ander (in dit geval de stiefvader van de kinderen) het grootste deel van de kosten op zich neemt (volgens de man € 427 in 2020) zodat de ‘echte’ vader van de kinderen maar een heel laag bedrag hoeft te betalen (volgens de man € 39 in 2020). Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat er wetgeving in voorbereiding is die zal regelen dat stiefouders niet langer hoeven bij te dragen voor stiefkinderen, met als achtergrond dat dit de verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen is. Ook hieruit volgt dat breed is geaccepteerd dat de primaire verzorgingsplicht bij de ouders van kinderen ligt. Dat partijen het inkomen van de stiefvader niet hebben meegenomen bij het vaststellen van de uitgangspunten voor het door de man te betalen bedrag, acht de rechtbank dus geen grond voor het niet langer gebonden zijn aan deze overeenkomst.
Is er sprake van grove miskenning?
4.8.
De man stelt vervolgens dat de gemaakte afspraken niet in stand kunnen blijven, omdat partijen de overeenkomst zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. De man stelt in dit kader dat hij onvoldoende op de hoogte was van de wettelijke maatstaven.
4.9.
De rechtbank volgt de man niet in zijn standpunt. De rechtbank is van oordeel dat partijen bij het maken van het ouderschapsplan en de vaststellingsovereenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Zo staat in ad 1 over de hoogte van het netto gezinsinkomen: “dit is weliswaar lager dan het bedrag waarmee in de alimentatieberekeningen is gerekend die in de periode 2013 tot 2019 door partijen zelf zijn gemaakt, maar partijen gaan akkoord met deze bedragen en achten deze een goede basis voor de toekomstige berekeningen”. In de slotopmerkingen staat vervolgens “inkomsten van de huidige of eventuele toekomstige partners van zowel [verweerder] als [verzoekster] zullen op geen enkele wijze worden meegenomen in de berekeningen ter vaststelling van de kinderalimentatie”. Daar komt bij dat de man de vrouw op 5 april 2020 heeft bericht “de gemaakte afspraak om enkel met het salaris van [verzoekster] en mij uit te gaan, is een coulante afspraak mijnerzijds. Deze wil ik graag blijven respecteren als er ook rekening wordt gehouden met de in deze mail genoemde punten: 1 cost of living, 2 zorgkorting, 3 onderhoudsverplichtingskosten (weerzienskosten) en 5. Kosten zomervakantie.”
Hieruit blijkt een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven en uitgangspunten bij de berekening van de hoogte van kinderalimentatie.
4.10.
De rechtbank volgt de man ook niet in zijn stelling dat het niet relevant zou zijn of partijen bewust of onbewust zijn afgeweken. De man verwijst in dit kader naar de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:1973). Het Hof concludeert hier dat het voldoende is om aan te nemen dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven als er sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen, en de overeenkomst dus voor wijziging vatbaar is. Volgens het Hof kan dan in het midden blijven of partijen al dan niet bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Deze uitspraak is echter van voor de uitspraak van de Hoge Raad van 1 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1689), waaruit blijkt dat contractsvrijheid wordt begrensd door de wettelijke maatstaven. Dit om te voorkomen dat de kinderen worden benadeeld door de financiële afspraken die hun ouders maken. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er sprake is van zodanige gewijzigde omstandigheden dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan de overeenkomst zou houden.
Zwaarwegende gewijzigde omstandigheden?
4.11.
De man voert in dit kader twee omstandigheden aan. Hij krijgt vanwege de coronamaatregelen zijn jaarlijkse bonus niet uitgekeerd en hij heeft hogere woonlasten.
De rechtbank zal de aangevoerde omstandigheden hieronder bespreken.
4.12.
De man stelt dat het gaat om een bruto bonus van omgerekend € 5.000 per jaar. Volgens de man wordt de bonus in het jaar 2020 niet uitgekeerd vanwege de lagere omzet van zijn werkgever als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Hij onderbouwt zijn stelling met een brief van zijn werkgever. De rechtbank acht het niet ontvangen van de bonus niet een zodanig ingrijpende omstandigheid dat de man hierdoor niet langer gehouden kan worden aan de overeenkomst. De man rekent zelf uit dat het niet meewegen van de bonus zijn netto besteedbaar inkomen verlaagd van € 4.033 in 2019 naar € 3.507 in 2020. De invloed van het al dan niet ontvangen van een bonus heeft daardoor beperkt invloed op zijn draagkracht. Bovendien is voor de berekening van iemands draagkracht niet alleen relevant wat hij nu verdient, maar ook wat hij (in de toekomst) kan verdienen. Omdat het niet uitkeren van de bonus gelinkt is aan de uitbraak van het coronavirus, is de verwachting dat de man deze bonus in de toekomst wel weer zal ontvangen.
4.13.
De man voert als tweede omstandigheid aan dat zijn woonlasten zijn veranderd. Hij woonde aanvankelijk in een huurwoning. Sinds 1 oktober 2020 is hij over naar een koopwoning. Zijn netto woonlasten zijn daarmee met € 600 per maand gestegen.
4.14.
Ook met deze omstandigheid zal de rechtbank geen rekening houden. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen hebben gekozen voor een draagkrachtberekening op basis van de bruto methode conform het Trema-rapport uitgevoerd met de Nederlandse belastingregels. Het Nederlandse systeem voor de berekening van de hoogte van kinderalimentatie kent een forfaitair rekensysteem ten aanzien van iemands lasten. De woonlasten worden daarbij vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen, omdat het over het algemeen als redelijk wordt beschouwd dat iemand 30% van zijn inkomen aan zijn woonlasten besteedt. Er wordt dus niet uitgegaan van iemand werkelijke woonlasten. Dat de man veel duurder is gaan wonen, is een keus die hij in de loop van deze procedure heeft gemaakt. Dus terwijl hij wist dat de vrouw nakoming van de vaststellingsovereenkomst verzoekt. Dat de man nu misschien wel meer dan 30% van zijn netto inkomen aan woonlasten besteedt, is een keuze die niet ten koste mag gaan van zijn onderhoudsverplichting richting zijn kinderen.
De inhoudelijke beoordeling
4.15.
De man heeft de berekening van de vrouw, die zij heeft gemaakt op basis van de uitgangspunten van de vaststellingsovereenkomst, inhoudelijk niet weersproken. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen zoals verzocht. De rechtbank heeft geen nadere stukken nodig, in het bijzonder heeft de man gevraagd om stukken met betrekking tot de draagkracht van de stiefvader, om tot dit oordeel te kunnen komen.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
4.16.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
4.17.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.