Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2020:420

Rechtbank Gelderland
15-01-2020
25-02-2020
AWB - 19 _ 4302
Belastingrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Schenkbelasting. Schuldigerkenning. Op welk moment is belasting verschuldigd?

Eiseres ontvangt een schenking van haar oom in de vorm van een schuldigerkenning. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een verkrijging onder ontbindende voorwaarde. Artikel 1, negende lid, van de SW bepaalt dat een gift onder opschortende voorwaarde geacht wordt tot stand te komen op het moment dat die voorwaarde wordt vervuld. Dat brengt mee dat in de omgekeerde situatie, te weten een schenking onder ontbindende voorwaarde, de schenking onmiddellijk tot stand komt. Dat is gewoonlijk ook precies de bedoeling van schenkingen als deze, in ieder geval wanneer deze aan toekomstige erfgenamen worden gedaan.

Omdat de oom 6% rente per jaar betaalt, ziet de rechtbank geen aanleiding de schenking lager te waarderen dan op het nominale bedrag. Geen dubbele heffing, geen buitensporige last. De rechtbank verbindt geen gevolgen aan de lange duur van de behandeling van het bezwaar.

Rechtspraak.nl
ERF-Updates.nl 2020-0048
V-N Vandaag 2020/524
Belastingadvies 2020/7.8
VFP 2020/29
V-N 2020/24.26.20
NLF 2020/0580 met annotatie van

Uitspraak

RechtbanK gelderland

Team belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/4302

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2020

in de zaak tussen

[X] , wonende te [Q] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 juni 2019 waarbij het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde voorlopige aanslag schenkbelasting (aanslagnummer [XXXX] ) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [A] . Namens verweerder zijn [B] en mr. [C] verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 19 december 2017 heeft eiseres bij notariële akte een schenking ontvangen van haar oom [D] (hierna: de oom). Deze schenking bestaat uit een schuldigerkenning van een bedrag van € 50.000. Eiseres heeft dit bedrag feitelijk niet ontvangen. Van deze schenking is aangifte voor de schenkbelasting gedaan.

2. In de notariële akte is onder meer bepaald dat de oom over het verschuldigde bedrag een rente van 6% op jaarbasis verschuldigd is en dat hij die rente elk jaar op 31 december zal voldoen. Het schuldig erkende bedrag, of wat daarvan nog over is, is te allen tijde aflosbaar, maar pas opeisbaar bij het overlijden van de oom. Het bedrag en nog verschuldigde rente zijn direct opeisbaar in geval van faillissement van surseance van betaling of ondercuratelestelling van de oom of als de oom het vrije beheer over zijn vermogen verliest. De oom is bevoegd de schenking te herroepen als hij failleert of surseance van betaling verkrijgt, als op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing wordt, als hij het vrije beheer over zijn vermogen verliest of als hij - als de schenking buiten beschouwing blijft - aanspraak zou kunnen maken op een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet of een andere sociale voorziening.

3. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 5 april 2019 een voorlopige aanslag schenkbelasting opgelegd van € 14.361.

4. In geschil is of de schenkbelasting op het moment van schenking betaald dient te worden of op het moment dat het bedrag daadwerkelijk wordt ontvangen door eiseres. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het geld nog niet heeft ontvangen en de schenkbelasting nu uit eigen gelden moet betalen. De schenking kan bovendien nog worden herroepen. Wanneer de schenker bij zijn overlijden geen vermogen meer heeft, heeft eiseres onnodig schenkbelasting betaald. Eiseres is van mening dat zij pas op het moment van de daadwerkelijke ontvangst van de schenking schenkbelasting dient te betalen. Ook is er al eerder belasting geheven over dit geld. Hetzelfde geld wordt meermalen belast, aldus eiseres. Daarnaast heeft zij erop gewezen dat er veel tijd is verstreken vanaf het moment van de aanslag, waardoor zij extra invorderingsrente verschuldigd is geworden.

5. Schenkbelasting is verschuldigd over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen.1 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is dus op welk moment de verkrijging plaatsvindt: op het moment van de schuldigerkenning of op het moment van de feitelijke betaling.

6. De stelling van eiseres komt erop neer dat zij van mening is dat de schenking afhankelijk is gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Naar het oordeel van de rechtbank is de onzekerheid niet het overlijden van de oom, omdat aangenomen mag worden dat dit overlijden op enig moment zal plaatsvinden en het tijdstip van overlijden niet relevant is voor de aanspraak van eiseres. Er zijn twee toekomstige onzekerheden: of er op het moment van overlijden van de oom voldoende vermogen is, en of zich tevoren een situatie heeft voorgedaan die de oom aanleiding heeft gegeven voor herroeping van de schenking.

7. De rechtbank is van oordeel dat de schuldigerkenning kan worden beschouwd als een schenking onder ontbindende voorwaarde (kort gezegd: ja, tenzij). Er is een akte op grond waarvan eiseres recht heeft op € 50.000. Zij heeft vanaf dat moment een verwachting die zij tevoren niet had, te weten dat zij (uiterlijk) bij het overlijden van haar oom € 50.000 zal ontvangen. Als de oom niets doet, zal zij dat bedrag ook ontvangen, tenzij het vermogen van de oom bij zijn overlijden daarvoor niet toereikend is. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat de oom in 2017 voldoende middelen had om het bedrag te kunnen betalen. Daarmee is de uitgangsgedachte dat eiseres het geld ontvangt. Alleen als een van de onzekere gebeurtenissen plaatsvindt, vervalt de aanspraak alsnog.

8. Deze situatie is niet uitdrukkelijk in de Successiewet 1956 (hierna: SW) geregeld. Daarin is wel de opschortende voorwaarde benoemd. Een opschortende voorwaarde betekent dat er geen verkrijging plaatsvindt, tenzij de voorwaarde wordt vervuld (kort gezegd: nee, tenzij). Artikel 1, negende lid, van de SW bepaalt dat een gift onder opschortende voorwaarde voor de toepassing van deze wet geacht wordt tot stand te komen op het moment dat die voorwaarde wordt vervuld. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in de omgekeerde situatie, te weten een schenking onder ontbindende voorwaarde, de schenking onmiddellijk tot stand komt. Dat is gewoonlijk ook precies de bedoeling van schenkingen als deze, in ieder geval wanneer deze aan toekomstige erfgenamen worden gedaan. Hiermee kan in de regel immers een belastingvoordeel worden bereikt, doordat tweemaal een vrijstelling kan worden genoten en daarnaast afroming van vermogen voor het overlijden gunstig is vanwege het progressieve tarief van de erfbelasting. De eerdere verschuldigdheid van schenkbelasting weegt daar vaak tegenop. Wanneer de verkrijging geacht zou worden pas plaats te vinden bij het overlijden, zou de werking van artikel 12, eerste lid, van de SW die voordelen teniet doen. Op grond van dat artikel wordt namelijk alles wat wordt verkregen krachtens een schenking die tot stand is gekomen na het overlijden van een schenker geacht krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen. De rechtbank kan niet voor de situatie van eiseres een uitzondering maken op de regel dat een schenking onder ontbindende voorwaarde onmiddellijk tot stand komt. Daar biedt de wet geen ruimte voor.

9. De stellingen van eiseres houden ook in dat een onzekere vordering voor € 50.000 eigenlijk (nog) geen waarde heeft. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Daarbij is van belang dat de oom aan eiseres 6% rente per jaar betaalt en dat hij dit bedrag ook daadwerkelijk betaalt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat die rente van belang is voor de beoordeling van de waarde van de schenking. Zeker in de huidige situatie, waarin een rendement van 6% bij lange na niet gehaald wordt als een bedrag op de bank wordt gezet, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de waardering van de schenking uit te gaan van een lager bedrag dan € 50.000. Dat eiseres niet over het bedrag kan beschikken, maakt dat niet anders. Dat zou immers ook het geval zijn als zij het geld voor langere tijd zou vastzetten om op die manier een hogere rente dan de standaardrente bij de bank te krijgen. Dergelijk vermogen is niet minder waard.

10. Dat het geschonkene al eerder in de belastingheffing betrokken is, leidt evenmin tot een gegrond beroep. Eiseres heeft aangevoerd dat de oom het geld heeft geërfd van een vriend. Die vriend heeft er inkomstenbelasting over betaald, de oom erfbelasting en nu moet eiseres er nog eens schenkingsrecht over betalen. Zo gaat er ongeveer 75% van het oorspronkelijke bedrag naar de staat. Er is echter sprake van verschillende belastbare feiten. De wetgever heeft ervoor gekozen over inkomen uit arbeid inkomstenbelasting te heffen, over erfenissen erfbelasting en over schenkingen schenkbelasting. De rechter kan in principe niet treden in de keuzes van de wetgever. Voor zover in de stellingen van eiseres moet worden gelezen dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op haar eigendomsrecht en een beroep bedoelt te doen op artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende grond. Er dient dan sprake te zijn van een individuele en buitensporige last. In dat kader is alleen van belang hoeveel belasting eiseres moet betalen en kan niet meewegen wat anderen eventueel al eerder over ditzelfde bedrag hebben betaald. Niet kan worden gezegd dat een bedrag van ruim € 14.000 aan belasting ter zake van een verkrijging van € 50.000 buitensporig is, zelfs al heeft eiseres het bedrag van € 50.000 nog niet feitelijk verkregen.

11. Wat de verstreken tijd sinds het opleggen van de aanslag betreft, overweegt de rechtbank dat zij niet bevoegd is te oordelen over de hoogte van de invorderingsrente in een procedure tegen de inspecteur. De invorderingsrente wordt namelijk bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld door de ontvanger van de Belastingdienst.2 Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding aan de lange behandelduur in bezwaar gevolgen te verbinden. Gewoonlijk bedraagt de redelijke termijn voor de behandelduur van bezwaar en beroep tezamen twee jaren, zo nodig onder te verdelen in een halfjaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. De rechtbank gaat daarvan ook in dit geval uit. Tussen het moment van het indienen van het bezwaarschrift en deze uitspraak is minder dan twee jaar verstreken. Weliswaar heeft de bezwaarfase langer dan een halfjaar geduurd, maar het gaat om de totale periode en de rechtbank heeft enige tijd gecompenseerd. Eiseres heeft overigens ook niet verzocht om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.

12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

1 Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Successiewet 1956.

2 Artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet 1990

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.