Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2017 heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. G.M. Boonstra-Brandsma en mr. J.J. Molenaar. Zij hebben als deskundige meegenomen mr. G.A. de Jong.
Overwegingen
1. Eiser is sinds 29 december 2001 eigenaar van de percelen [adres] in [plaats] . Eiser meent dat hij door de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan [A] (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) schade heeft geleden en dat verweerder die schade in ieder geval gedeeltelijk moet vergoeden. Daarom heeft eiser een aanvraag gedaan om een tegemoetkoming in de planschade.
Bij besluit van 15 december 2011 is het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld. In dit plan is de mogelijkheid voor het exploiteren van een tankstation op de percelen van eiser komen te vervallen. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7362, is het nieuwe bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
2.
Verweerder heeft adviesbureau Kraan en De Jong opdracht gegeven om te adviseren over de aanvraag van eiser. Het adviesbureau heeft in haar advies een vergelijking gemaakt tussen het oude bestemmingsplan [B] en het nieuwe bestemmingsplan. Het adviesbureau heeft haar bevindingen neergelegd in het planschaderapport van 4 april 2017. In het planschaderapport is de conclusie getrokken dat eiser als gevolg van passieve risicoaanvaarding geen aanspraak maakt op een tegemoetkoming in planschade. Het adviesbureau is er daarbij van uitgegaan dat eiser, in de periode vanaf de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan [A] tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, voldoende de mogelijkheid heeft gehad een concrete poging te ondernemen om op zijn percelen een tankstation te realiseren. Deze benuttingsperiode liep van 2 juni 2010 tot 16 juni 2011. Eiser wordt verweten dat hij in deze periode geen enkele poging heeft ondernomen om het tankstation te realiseren.
Verweerder heeft het advies overgenomen en ten grondslag gelegd aan de besluiten van
12 september 2017 en 27 februari 2018.
3. Eiser betwist dat sprake is van passieve risicoaanvaarding. Voor de realisatie van een tankstation was onder meer een uitwegvergunning nodig van de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Ambtenaren van de provincie en de gemeente Lingewaard waren met elkaar in overleg over de voorwaarden waaronder de uitwegvergunning kon worden verleend. Een van die voorwaarden was een verlaging van de maximumsnelheid van de provinciale weg N839 naar 50 km per uur. De uitkomst van het overleg is pas bekend geworden na het verstrijken van de benuttingsperiode. Van eiser kon niet worden verwacht om binnen de benuttingsperiode een aanvraag in te dienen en daarvoor kosten te maken, terwijl de gemeente en de provincie nog geen overeenstemming hadden bereikt over de uitweg, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Op 1 juni 2007 is een aanvraag gedaan om een bouwvergunning eerste fase voor het realiseren van een tankstation. Verweerder heeft de vergunning op 16 juli 2007 verleend. Daarin staat dat de vergunning geldt voor een periode van twee jaar. Dit betekent dat de bouwvergunning inmiddels is komen te vervallen. Uit de stukken en op de zitting is gebleken dat de uitweg een feitelijke hindernis was voor het realiseren van het tankstation. Ook verweerder was hiermee bekend. De provincie was onder voorwaarden bereid om de uitweg te vergunnen. Een deel van de provinciale weg N839 zou een snelheidslimiet krijgen van 50 km per uur en in eigendom, beheer en onderhoud komen van de gemeente.
Dit alles levert op dat passieve risicoaanvaarding niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3133. Het betoog van eiser treft doel.
5. In zoverre is sprake van een ondeugdelijke motivering. Dit betekent dat verweerder het planschaderapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
6. De rechtbank zal verweerder gelasten het door eiser betaalde griffierecht van
€ 170,- aan hem te vergoeden.
7. Verder ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 februari 2018;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 november 2018
|
griffier
|
|
rechter
|
|
|
|
Afschrift verzonden aan partijen op:
|
|
|
|
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
|