Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2021:60

Rechtbank Den Haag
06-01-2021
11-01-2021
20-4895
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Eiseres beoogt verblijf bij haar meerderjarige zoon in Nederland. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen omdat er niet een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiseres en referent. Beroep ongegrond

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/4895

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Op 18 juni 2019 heeft [referent] (referent) voor eiseres een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.

Bij besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.

Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiseres is geboren op [1958] en heeft de Syrische nationaliteit. Zij woont in Qatar. Referent is geboren op [1979] en heeft ook de Syrische nationaliteit. Hij is de zoon van eiseres. Op 12 mei 2019 is aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Eiseres wil bij haar zoon in Nederland wonen.

Bestreden besluit

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent en er dus geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder heeft verweerder gesteld dat eiseres en referent geen rechten kunnen ontlenen aan de Gezinsherenigingsrichtlijn1, omdat sprake is van een aanvraag in het kader van artikel 8 van het EVRM.

Een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie

3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent. Eiseres en referent hebben altijd samengewoond en vormen samen een gezin. Referent steunt eiseres financieel en ze hebben een sterke emotionele band. Verder heeft referent last van stressgerelateerde klachten, een tremor. Hij ervaart minder stress als eiseres bij hem is. Eiseres woont nu bij haar dochter in Qatar, maar kan daar niet blijven. Haar verblijfsrecht in Qatar is onzeker en haar dochter kan niet voor eiseres blijven zorgen. Verweerder had bij zijn beoordeling ook moeten betrekken dat de scheiding tussen referent en eiseres niet vrijwillig was, omdat referent is gevlucht. Hij is ook als vluchteling erkend. Verweerder heeft aan al deze elementen te weinig gewicht toegekend en heeft ten onrechte een doorslaggevend gewicht toegekend aan het feit dat eiseres niet ‘exclusief afhankelijk’ is van referent. Dat is volgens eiseres niet in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).

4. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 april 20192, dat het al dan niet bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het bestaan van hechte persoonlijke banden. Bij deze beoordeling kan onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn en mag verweerder zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. In overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM en de ABRvS betrekt verweerder onder andere of de gestelde afhankelijkheid tussen de referent en de vreemdeling exclusief is.

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat tussen eiseres en referent niet een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Daarbij heeft verweerder terecht gesteld dat samenwoning en financiële ondersteuning in het verleden op zichzelf onvoldoende zijn om ook nu nog een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te kunnen nemen. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat referent eiseres nog steeds financieel steunt en dat eiseres niet langer bij haar dochter in Qatar kan blijven omdat zij daar een onzeker verblijfsrecht heeft. Niet is betwist dat eiseres nog rechtmatig verblijf heeft bij haar dochter tot 2022 en de stelling ter zitting dat dit op ieder moment kan veranderen is niet nader onderbouwd en volgt de rechtbank dus ook niet zonder meer. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat eiseres en referent zodanig afhankelijk zijn van elkaar dat zij als gevolg van een scheiding niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Ook de medische situatie van referent leidt niet tot dit oordeel. Verweerder heeft hierover terecht overwogen dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat referent afhankelijk is van de hulp van zijn moeder. Dat hij minder stress ervaart als zij in de buurt is is op zichzelf begrijpelijk, maar dit is onvoldoende om van (medische) afhankelijkheid te kunnen spreken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn beoordeling of tussen eiseres en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat, ook in overeenstemming met de rechtspraak van het EHRM en de ABRvS heeft betrokken of de gestelde afhankelijkheid tussen hen exclusief is, zonder daar doorslaggevend belang aan te hechten. Dat eiseres en referent noodgedwongen van elkaar zijn gescheiden, omdat referent moest vluchten maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook in dat geval moet immers nog steeds aan de hand van de feiten getoetst moet worden of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en dat heeft verweerder - zoals gezegd - gedaan. Verweerder komt daarbij echter tot een andere conclusie dan eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.

Toetsingskader

6. Eiseres voert verder aan dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft haar aanvraag ten onrechte niet getoetst aan EU-recht en aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder had de aanvraag van eiseres ook moeten toetsen aan artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarbij heeft eiseres ter zitting nog toegelicht dat de uitgangspunten voor het EVRM en het EU-recht heel anders zijn en dat verweerder zich hiervan te weinig rekenschap heeft gegeven.

7. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 29 maart 20193, dat referent in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel, daarom wettig in Nederland verblijft en hereniging beoogt met een derdelander. Aan de voorwaarden van artikel 3 van de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt voldaan, zodat de richtlijn van toepassing is. Uit de uitspraak van de ABRvS volgt echter ook dat eiseres, als ouder van een meerderjarig kind, geen rechten kan ontlenen aan de artikelen 4 en 10 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, ondanks dat zij wel onder het toepassingsbereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt. Artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is wel van toepassing, maar uit de uitspraak van de ABRvS volgt ook dat de belangenafweging waartoe artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht, in dit soort gevallen gelijk is aan de belangenafweging waartoe artikel 8 van het EVRM verplicht. Wat eiseres in dit kader heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding om hierover anders te oordelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zijn toets niet ten onrechte beperkt heeft tot een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Hoorplicht

8. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank overweegt dat van het horen in bezwaar kan worden afgezien als er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.4 Gezien de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres hiertegen in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. De verwijzing van eiseres naar Werkinstructie 2019/16 van verweerder, waarin staat dat horen in de rede ligt in zaken waarin artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde zijn, maakt dit niet anders. In Werkinstructie 2019/16 staat immers dat ook die gevallen worden beheerst door artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft in dit verband ter zitting nog benadrukt dat er geen sprake was van twijfel en dat er dus ook geen aanleiding bestond om eiseres danwel referent nader te bevragen over de feiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1 Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.

2 ECLI:NL:RVS:2019:1003.

3 ECLI:NL:RVS:2019:980.

4 Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.