Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2021:59

Rechtbank Den Haag
06-01-2021
11-01-2021
20.1600 en 20.1601
Vreemdelingenrecht
Voorlopige voorziening

Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen omdat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Beroep ongegrond

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/1600 en AWB 20/1601

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 6 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1992] , van Marokkaanse nationaliteit, eiser/verzoeker

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 23 juli 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.

Bij besluit van 30 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door zijn boekhouder, [boekhouder] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is langdurig ingezetene van Italië. Hij beoogt in Nederland verblijf als zelfstandig ondernemer en heeft daarom een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Op 8 augustus 2019 is eiser als vennoot toegetreden tot de vennootschap onder firma (vof) ‘ [vof] ’.

2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning.1 De aanvrager moet met bewijsmiddelen aantonen dat hij uit de werkzaamheden als zelfstandige duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Eiser heeft bij zijn aanvraag niet alle benodigde stukken overgelegd. Eiser heeft in bezwaar aanvullende bewijsstukken overgelegd, maar verweerder is van mening dat hiermee nog steeds niet is aangetoond dat eiser duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Verweerder acht daarbij onder meer van belang dat eiser geen vennootschapscontract heeft overgelegd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zakelijke grondslag is voor de samenwerking binnen de vennootschap. Verder is het ondernemingsplan te summier en mist het een onderbouwing met concrete en objectief verifieerbare stukken. Ook is de financiële paragraaf van eiser niet aantoonbaar geverifieerd door een onafhankelijke deskundige derde, aldus verweerder.

3. Eiser voert aan dat hij wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser stelt dat verweerder niet alle gevraagde stukken, zoals het vennootschapscontract, nodig heeft om te kunnen beoordelen of eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder moet kijken naar het doel van Richtlijn 2003/109/EG en moet in dat licht beoordelen of het aannemelijk is dat eiser een beroep zal doen op middelen uit de openbare kas. Dat is in het geval van eiser niet aannemelijk. In beroep heeft eiser nadere stukken overgelegd om aan te tonen dat hij duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, namelijk een verklaring van zijn boekhouder, aangiftes van de omzetbelasting inzake 2017, 2018 en 2019, een kopie van de jaarrekening van 2019 van de vof, een overzicht van de kwartaalaangiftes van de omzetbelasting inzake 2020 en een overzicht van gegenereerde bruto-omzet en nettowinst inzake 2020.

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft in het primaire besluit en in het bestreden besluit gemotiveerd welke stukken ontbreken en waarom de door eiser overgelegde stukken niet voldoende zijn. Met een vennootschapscontract, een uitgebreid ondernemingsplan met een degelijke marktanalyse en andere financiële gegevens kan inzicht worden gegeven in de financiële situatie van de onderneming, onder welke voorwaarden eiser tot de onderneming is toegetreden en op welk deel van de winst hij recht heeft. Eiser heeft deze stukken niet (of niet in voldoende mate) overgelegd en de rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling ter zitting dat de stukken die in bezwaar zijn overgelegd al wel afdoende inzicht gaven en dat verweerder ten onrechte om meer stukken heeft gevraagd. Verweerder heeft uitgebreid gemotiveerd wat er aan de overgelegde stukken schortte en de rechtbank kan zich in deze motivering vinden. De rechtbank volgt verweerder in zijn conclusie dat de genoemde ontbrekende stukken nodig zijn om te beoordelen of de middelen die eiser uit de onderneming verkrijgt en in de toekomst kan verkrijgen duurzaam en voldoende zullen zijn. Nu eiser deze niet heeft overgelegd heeft hij niet aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Dat verweerder hiermee voorbij zou zijn gegaan aan het doel van Richtlijn 2003/109/EG volgt de rechtbank niet.

5. Ten aanzien van de in beroep overgelegde stukken stelt de rechtbank voorop dat de rechtbank toetst of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen. Uit de in beroep overgelegde stukken blijkt volgens eiser dat hij duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. De rechtbank overweegt dat eiser de benodigde stukken in de aanvraagfase of uiterlijk in de bezwaarfase had moeten overleggen.2 Dat volgt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.3 De rechtbank ziet niet in waarom eiser deze stukken niet eerder heeft kunnen indienen. Verweerder heeft er in het verweerschrift in dat verband ook terecht op gewezen dat de stukken grotendeels dateren van voor het bestreden besluit. De in beroep overgelegde stukken kan de rechtbank gelet op de ex‑tunc toetsing daarom niet meenemen bij de beoordeling van het beroep. Daarbij wordt nog opgemerkt dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht dat (en waarom) ook met deze stukken nog steeds niet is aangetoond dat eiser duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, maar dat het eiser vrij staat om opnieuw een aanvraag in te dienen, waarbij dan wel alle benodigde stukken worden overgelegd.

6. Eiser voert tot slot aan dat verweerder hem had moeten horen in de bezwaarfase. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in de bezwaarfase is dat er voor verweerder een hoorplicht bestaat. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag verweerder echter afzien van het horen in bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser hiertegen in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Eiser heeft in de bezwaarfase namelijk niet de stukken overgelegd waarmee hij heeft aangetoond dat hij duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan verwerft.

7. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.

8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1 Artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

2 Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

3 Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3769.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.